Antwoorden op kamervragen van Van Oerle-van der Horst, Timmer en Azough over
subsidiëring SOM
Kamerstuk, 9-3-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-K-U-2659524
9 februari 2006
Antwoorden van staatssecretaris Ross op de vragen van de Kamerleden
Van Oerle-van der Horst (CDA), Timmer (PvdA) en Azough (GroenLinks)
over subsidiëring van de SOM (2050607550).
Vraag 1
Is het waar dat per 1 januari 2007 de subsidierelatie met de
Samenwerkende Organisaties voor Maatschappelijke Activering (SOM) zal
worden beëindigd zowel voor wat betreft de instellingssubsidie als
voor de subsidie voor projectactiviteiten?
Antwoord 1
De lopende subsidiëring van de SOM is met ingang van 1 januari 2007
beëindigd. De huidige, structurele activiteiten van de SOM passen
immers niet in het subsidiebeleid zoals herzien in 2003 en het
vrijwilligersbeleid zoals uiteengezet in de beleidsbrief Vrijwillige
inzet.
Vraag 2
Wat is de reden dat de SOM de projectsubsidie verliest, mede gezien
het feit dat u in het algemeen overleg van 23 november 2005 heeft
gesteld dat goede projecten van de SOM, gelet op de specifieke
expertise, voor honorering in aanmerking komen?
Antwoord 2
De in mijn antwoord op vraag 1 gegeven reden voor de beëindiging van
de subsidiëring van de SOM geldt niet alleen voor de
instellingssubsidie, maar ook voor de projectsubsidie, die in de
afgelopen jaren een structureel karakter heeft gekregen.
In het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 november 2005 heb ik
aangegeven dat de SOM vanaf 2007 in aanmerking kan komen voor
projectsubsidie(s) ten behoeve van activiteiten die passen in mijn
nieuwe beleid.
Vraag 3
Deelt u nog steeds de mening dat goede projecten van de SOM voor
honorering in aanmerking moeten kunnen komen, en dat voortgaande
subsidiëring van de SOM, weliswaar niet als instellingssubsidie, maar
in de vorm van projectsubsidie via de Projecten, Experimenten en
Onderzoek (PEO)-gelden, mogelijk moet zijn.
Antwoord 3
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport