IP/06/293
Brussel, 10 maart 2006
De Commissie brengt verslag uit over de nationale maatregelen om de
coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en
biologische landbouw mogelijk te maken
Het is nu niet het moment om voor de hele Europese Unie (EU) geldende
regelgeving over de coëxistentie van genetisch gemodificeerde (GG)
gewassen met conventionele en biologische landbouw te ontwikkelen,
omdat in de EU nog maar heel weinig ervaring met de teelt van
GG-gewassen is opgedaan en vooralsnog voorrang moet worden gegeven aan
voltooiing van de invoering van nationale maatregelen op dat gebied.
Dit is de belangrijkste conclusie in een desbetreffend verslag van de
Europese Commissie dat vandaag is gepubliceerd. Voordat daarover welk
besluit ook wordt genomen, zal de Commissie echter diepgaand overleg
plegen met de belanghebbenden. Een conferentie in Wenen op 5-6 april
zal daarvoor een ideale gelegenheid zijn. In juli 2003 heeft de
Commissie reeds een aanbeveling over de bedoelde
coëxistentiemaatregelen gedaan. Het gaat om maatregelen die ervoor
moeten zorgen dat de teelt van GG-gewassen kan samengaan met de teelt
van niet-GG-gewassen zonder dat een accidentele vermenging van die
twee negatieve economische gevolgen heeft. De Commissie stelt voor om
samen met de lidstaten en de belanghebbenden aanbevelingen uit te
werken voor technische scheidingsmaatregelen die specifiek zijn voor
elk betrokken gewas.
"De ontwikkeling van doeltreffende en kosteneffectieve
coëxistentiestrategieën is van het grootste belang om voor de
landbouwers en de consumenten een praktische keuze tussen GG-producten
en niet-GG-producten mogelijk te maken.", aldus Mariann Fischer Boel,
commissaris voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling.
"Het gaat hier niet om de bescherming van de volksgezondheid of van
het milieu, omdat geen GGO's (genetisch gemodificeerde organismen) op
de markt van de EU worden toegelaten tenzij is bewezen dat deze
volkomen veilig zijn. Om ervoor te zorgen dat consumenten precies
weten wat zij kopen, heeft de EU een geavanceerd etiketterings- en
traceerbaarheidssysteem voor GGO's ontwikkeld. Scheidingsmaatregelen
moeten worden genomen om toevallige sporen van GGO's in conventionele
of biologische producten binnen de strikte grenzen te houden die in
EU-regelgeving zijn bepaald. In Europa verschillen de
teeltomstandigheden sterk van land tot land en is de ervaring met
GG-gewassen nog beperkt. Daarom lijkt het geen goed idee om op dit
moment uniforme EU-regels op coëxistentiegebied voor te stellen."
In de EU is de ervaring met de teelt van GG-gewassen uiterst beperkt.
Tot nog toe worden slechts twee typen van GG-maïs op commerciële basis
geteeld. In 2004 werd in Spanje GG-maïs verbouwd op 58.000 ha of
ongeveer 12% van het totale Spaanse maïsareaal. In andere lidstaten
gaat het hooguit om enkele honderden hectaren. In Spanje wordt sinds
1998 GG-maïs geteeld op basis van een vrijblijvende gedragscode.
Om de lidstaten te helpen bij de ontwikkeling van nationale
wetgevings- of andere strategieën op coëxistentiegebied heeft de
Commissie op 23 juli 2003 een aanbeveling goedgekeurd met richtsnoeren
voor de ontwikkeling van nationale strategieën en beste werkwijzen. De
meeste lidstaten zijn nog bezig met de ontwikkeling van een nationale
aanpak en eind 2005 was in slechts vier lidstaten (Duitsland,
Denemarken, Portugal en zes van de Oostenrijkse deelstaten) specifieke
coëxistentiewetgeving aangenomen. Er moeten nog monitoringprogramma's
worden opgezet en uitgevoerd om na te gaan of de genomen maatregelen
doeltreffend en economisch haalbaar zijn.
Coëxistentiemaatregelen hebben tot doel de telers van niet-GG-gewassen
te beschermen tegen de mogelijke economische gevolgen van een
accidentele vermenging van hun gewassen met GGO's. In de aanbeveling
van de Commissie staat dat, om een onnodige belasting voor de
betrokkenen te voorkomen, coëxistentiemaatregelen niet verder mogen
gaan dan wat nodig is om te garanderen dat accidentele sporen van
GGO's in niet-GG-producten onder de etiketteringsdrempels van de EU
blijven. De maatregelen moeten wetenschappelijk verantwoord en
proportioneel zijn en mogen geen algemeen verbod op de teelt van
GG-gewassen instellen.
De meeste lidstaten baseren hun aanpak op beheersmaatregelen die voor
individuele landbouwbedrijven gelden of zijn gericht op coördinatie
tussen bij elkaar in de buurt liggende landbouwbedrijven. In de regel
wordt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van
scheidingsmaatregelen bij de telers van GG-gewassen gelegd. Het zeer
gevarieerde karakter van de landbouw in de EU brengt mee dat de
coëxistentiemaatregelen moeten zijn aangepast aan de lokale
omstandigheden en gewastypen, en maakt het absoluut noodzakelijk om de
lidstaten een maximale flexibiliteit te laten bij de ontwikkeling van
hun nationale aanpak.
De Commissie vindt dat meer ervaring moet worden opgedaan voordat
wordt afgestapt van de huidige op subsidiariteit gebaseerde aanpak
zoals verwoord in de aanbeveling uit 2003. Zij is echter van plan om
zeer zorgvuldig rekening te houden met de opvattingen van de
belanghebbenden. De conferentie over coëxistentie die op 5-6 april
2006 in Wenen wordt gehouden, zal een gelegenheid zijn om van die
opvattingen kennis te nemen. De Commissie wil ondertussen meer doen om
een maximale samenwerking tussen de lidstaten te bewerkstelligen, de
jongste wetenschappelijke en economische gegevens over
scheidingsmaatregelen te analyseren, samen met de lidstaten beste
werkwijzen voor technische scheidingsmaatregelen te ontwikkelen die
tot gewasspecifieke aanbevelingen moeten leiden, en meer informatie in
te winnen over de nationale regelingen op het gebied van de wettelijke
aansprakelijkheid. In 2008 zal de Commissie verslag uitbrengen over de
geboekte vooruitgang, waarbij zij ook een actueel overzicht van de
ontwikkeling en uitvoering van de nationale coëxistentiemaatregelen
zal geven.
Zie ook: IP/06/230
http://europa.eu.int/comm/agriculture/coexistence/index_en.htm
European Union