dubbele achterstand
Vrouwen uit etnische minderheden hebben dubbele achterstand
Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. De balans opgemaakt.
· Tweederde van alle Turkse en Marokkaanse vrouwen van 15-64
jaar heeft hooguit basisonderwijs genoten. Een groot deel van hen is
zelfs nooit naar school geweest.
· Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen tot 35 jaar beschikt
ongeveer een derde over een opleiding op mbo/havo of vwo-niveau (de
zgn. startkwalificatie). Onder Surinaamse en Antilliaanse vrouwen van
die leeftijdsgroep ligt dit aandeel op 60%.
· Van de Surinaamse vrouwen heeft 58% een baan tegen 56% van
de autochtone vrouwen. Bij de Antilliaanse vrouwen ligt dit aandeel op
46%, bij de Turkse en Marokkaanse vrouwen rond de 30% .
· Ruim tweederde van de Surinaamse en autochtone werkende
ouders met kinderen onder de 4 jaar maakt regelmatig gebruik van een
vorm van kinderopvang. Onder Turkse ouders ligt dit aandeel op 53%,
onder Marokkaanse op 40%.
· Antilliaanse vrouwen zeggen het meest slachtoffer te zijn
geweest van niet-incidenteel huiselijk geweld (41%), Marokkaanse
vrouwen het minst (14%). Bij Surinaamse en Turkse vrouwen gaat het om
resp. 28% en 21%.
· In de Tweede Kamer zijn etnische minderheden evenredig
vertegenwoordigd, in tegenstelling tot de gemeenteraden. Tien van de
vijftien allochtone Kamerleden zijn vrouw.
· Vrouwen uit de nieuwe vluchtelingengroepen blijven wat
onderwijsniveau en arbeidsdeelname betreft sterk achter. Dat geldt het
sterkst voor Somalische en Afghaanse vrouwen, zij hebben bijv. zelden
een baan (ongeveer 10%). Van de Iraanse vrouwen daarentegen heeft
ongeveer een derde een baan.
· Vrouwen uit etnische minderheden hebben niet alleen een
ongunstige maatschappelijke positie vergeleken met autochtone vrouwen,
maar ook vergeleken met de mannen uit hun eigen groep. Er is dus
sprake van een dubbele achterstand.
· Vrouwen uit de tweede generatie hebben vaak al een grote
inhaalslag gemaakt vergeleken met hun ouders. Hun opleidingsniveau en
positie op de arbeidsmarkt zijn veel beter.
Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie Sociale atlas van
vrouwen uit etnische minderheden die op maandag 6 maart jl. is
aangeboden aan minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) en minister Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratie (V&I).
In het rapport, onder redactie van dr. Saskia Keuzenkamp en drs. Ans
Merens, wordt een beeld gegeven van de positie van vrouwen uit de vier
grootste minderheidsgroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en
Antillianen) en uit vijf `nieuwere' minderheidsgroepen (Afghanen,
Irakezen, Iraniërs, Joegoslaven en Somaliërs). Aan de orde komen onder
meer: opleiding en inburgering, arbeidsparticipatie, de combinatie van
arbeid en zorg en het inkomen, gezondheid, geweld tegen meisjes en
vrouwen, vrijetijdsbesteding, deelname aan de `civil society' en
politieke participatie. De positie van vrouwen uit etnische
minderheden wordt vergeleken met die van de autochtone vrouwen, maar
ook met de positie van de mannen uit dezelfde minderheidsgroep. Het
rapport kwam mede tot stand op verzoek van minister De Geus als
coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid.
Grote verschillen tussen groepen allochtone vrouwen naar omvang en
achtergrond
De groepen vrouwen die in dit rapport zijn onderzocht verschillen
nogal in omvang: de Turkse en Surinaamse vrouwen (beiden rond 170.000)
en de Marokkaanse vrouwen (150.000) vormen de grootste groepen. De
Antilliaanse vrouwen zijn minder talrijk (60.000). De groepen
vrouwelijke vluchtelingen zijn (nog) veel kleiner (10 à 20.000).
Er zijn duidelijke verschillen in verblijfsduur en reden van migratie
tussen de groepen. Veel Turkse en Marokkaanse vrouwen zijn vanaf de
jaren zeventig naar Nederland gekomen in navolging van hun echtgenoten
die hier eerder kwamen werken. Daarna is er bij deze groepen vooral
veel volgmigratie (huwelijksmigranten). Surinaamse vrouwen kwamen
veelal vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname (1975) naar
Nederland. De vrouwen uit de `nieuwe groepen' zijn, met uitzondering
van de Iraanse vrouwen, grotendeels in de jaren negentig als
vluchteling naar Nederland gekomen.
In de afgelopen 10 jaar is bij Marokkaanse en Turkse vrouwen het
gemiddelde kindertal sterk gedaald. Marokkaanse vrouwen krijgen nu
gemiddeld 3,3 kinderen, Turkse vrouwen ruim 2,3 kinderen. Lager ligt
het gemiddelde kindertal van Surinaamse, Antilliaanse en autochtone
vrouwen (rond 1,7 per vrouw).
Antilliaanse en Surinaamse gezinnen vormen vaak eenoudergezinnen (51%
resp. 45%).
Allochtone vrouwen zijn lager opgeleid dan autochtone vrouwen
Ongeveer tweederde van alle Turkse en Marokkaanse vrouwen van 15-64
jaar heeft maximaal basisonderwijs genoten. Een groot deel van deze
vrouwen - vooral uit de eerste generatie en de huwelijksmigranten -
is zelfs nooit naar school geweest. Van de Surinaamse en Antilliaanse
vrouwen heeft minder dan een kwart slechts basisonderwijs genoten.
Onder autochtone vrouwen ligt dit aandeel op tien procent.
Van de nieuwe groepen zijn vooral veel Somalische en Afghaanse vrouwen
niet of nauwelijks opgeleid. In alle gevallen geldt, dat mannen uit
dezelfde minderheidsgroep gemiddeld hoger opgeleid zijn dan de
vrouwen.
Van de Turkse en Marokkaanse (jonge) vrouwen tot 35 jaar beschikt
ongeveer een derde over de startkwalificatie, dat wil zeggen een
afgeronde mbo-opleiding op niveau 2 of een havo/vwo-diploma. Bij de
Turkse en Marokkaanse (jonge) mannen ligt dit aandeel op 40%.
Surinaamse en Antilliaanse vrouwen hebben vaker een startkwalificatie
dan de mannen (60 resp. 51%). Voor autochtone vrouwen en mannen geldt
hetzelfde (80% resp. 76%). De in Lissabon afgesproken Europese
doelstelling dat in 2010 85% van de jongeren over een
startkwalificatie beschikt lijkt dan ook moeilijk haalbaar.
Allochtone meisjes doen het op school wat beter dan de jongens
Bij het verlaten van het basisonderwijs krijgt ongeveer 50% van de
autochtone meisjes een havo-advies of hoger. Bij de Turkse meisjes
ligt dit percentage op 15% en bij de Marokkaanse meisjes op 13%. Van
de Surinaamse en Antilliaanse meisjes ontvangt bijna 20% een
havo-advies of hoger.
Allochtone meisjes slagen vaker dan de jongens voor hun eindexamen en
verlaten minder vaak de school zonder diploma. Iraanse meisjes doen
het van alle groepen het beste: bijna de helft van hen (net zoveel als
onder autochtone meisjes) volgt havo of vwo.
In het hoger onderwijs zijn allochtone vrouwen bezig met een
inhaalslag. Marokkaanse en Turkse vrouwen hebben sinds midden jaren
negentig hun achterstand op de mannen wat betreft instroom in hbo en
wo omgebogen in een voorsprong.
Inburgeringscursussen leiden tot betere taalbeheersing
Voor slechts 60% van de oudkomers is het resultaat van de
inburgeringscursus bekend. Veel vrouwen, die in de categorie opvoeder
vallen, kiezen na afloop van het traject voor een vervolgopleiding,
meestal een NT2-opleiding. Om nieuwe taalachterstanden bij allochtone
kinderen te voorkomen is deelname van hun moeders aan zulke cursussen
van groot belang. De cursussen hebben een duidelijk effect op de
taalvaardigheid van de cursisten.
Surinaamse vrouwen hebben het vaakst een baan
Surinaamse vrouwen hebben het vaakst een baan (58%), op de voet
gevolgd door autochtone (56%) en Antilliaanse vrouwen (46%). Turkse en
Marokkaanse vrouwen werken minder vaak buitenshuis (rond 30%).
Afghaanse en Somalische vrouwen hebben zelden een baan (rond 10%).
Geen enkele groep vrouwen haalt nu het streefcijfer van 65%
arbeidsdeelname dat in het emancipatiebeleid wordt gehanteerd voor
2010. In alle groepen werken de meeste vrouwen in deeltijd. Surinaamse
vrouwen werken nog het meest in voltijd (42% van de werkenden).
Surinaamse vrouwen zijn het vaakst economisch zelfstandig (47%).
Autochtone, Antilliaanse en Joegoslavische vrouwen blijven in dit
opzicht weer iets achter bij de Surinaamse vrouwen. Bij de overige
groepen vrouwen slaagt nog geen vijfde er in om economisch zelfstandig
te zijn. Het streefcijfer voor economische zelfstandigheid van vrouwen
(60% in 2010) staat ver af van de realiteit.
Veel anderhalfverdieners onder Surinamers en Antillianen
Net als onder autochtone paren komt bij Surinaamse en Antilliaanse
paren het anderhalfverdienerstype (man werkt voltijd, vrouw werkt
deeltijd) het meest voor (rond 40%). Onder Turkse en Marokkaanse paren
komen alleenverdieners (man werkt voltijd, vrouw heeft geen baan)
vaker voor dan anderhalfverdieners (40% tegenover 20%). Verder heeft
bij 30% van de Turkse en Marokkaanse paren geen van beide partners een
baan.
De verdeling van het onbetaalde werk (huishoudelijke en zorgtaken)
tussen mannen en vrouwen is bij Turken en Marokkanen het meest
ongelijk: Turkse en Marokkaanse mannen doen 23% van het onbetaalde
werk, Surinaamse, Antilliaanse en autochtone mannen ongeveer 35%. Geen
van de groepen voldoet dus aan het streefcijfer dat in het beleid van
de Nederlandse overheid voor het aandeel van mannen in onbetaalde
arbeid wordt gehanteerd (40% in 2010).
Turken en Marokkanen denken het meest traditioneel over taakverdeling
Turken en Marokkanen hebben de meest traditionele opvattingen over de
taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Surinamers en Antillianen
denken daarover veel moderner, maar autochtonen in nog sterkere mate.
Vrouwen denken over de verschillende aspecten van de rolverdeling
doorgaans moderner dan de mannen. Hoger opgeleiden en leden van de
tweede generatie hebben eveneens modernere opvattingen.
Turken en Marokkanen maken minder gebruik van kinderopvang en
ouderschapsverlof
Bijna driekwart van de Antilliaanse werkende ouders (met kinderen
onder de 4 jaar) maken gebruik van een vorm van kinderopvang. Onder
Surinaamse en autochtone werkende ouders ligt dit aandeel op ruim
tweederde, terwijl dit bij Turkse en Marokkaanse ouders aanzienlijk
lager ligt (53% resp. 40%).
Ouderschapsverlof wordt even vaak opgenomen door Surinaamse als
autochtone werkenden, maar veel minder door Turkse, Marokkaanse en
Antilliaanse werkenden. Daarentegen verschilt het gebruik van
zorgverlof (ten behoeve van zieke partner of kinderen) niet of
nauwelijks tussen de groepen. Achterblijvend gebruik van kinderopvang
of verlof heeft vaak te maken met onbekendheid met de regelingen, soms
ook met de kosten.
Allochtone vrouwen zijn minder gezond
Allochtone vrouwen ervaren hun gezondheid vaker als ongunstig dan
autochtone vrouwen en allochtone mannen. Ook maken allochtone vrouwen
meer melding van chronische aandoeningen, als migraine, aandoeningen
van nek/schouder, duizeligheid en diabetes.
Bij Turkse en Marokkaanse vrouwen is de situatie het minst
rooskleurig. 79% van de autochtone vrouwen ervaart de eigen gezondheid
als (zeer) goed , tegenover 59% van de Marokkaanse en 50% van de
Turkse vrouwen. Verder blijkt dat oudere (55+) Turkse en Marokkaanse
vrouwen veel te maken hebben met fysieke beperkingen (51% resp. 61%).
De relatief slechtere gezondheid van allochtone vrouwen kan worden
verklaard door de relatief ongunstige sociaal-economische situatie
(laag opleidingsniveau en inkomen en ongunstige woonsituatie) maar ook
door de leefstijl. Turkse vrouwen roken het meest, bewegen het minst
en hebben het vaakst een (veel) te hoog gewicht.
Allochtone vrouwen maken van vrijwel alle medische voorzieningen meer
gebruik dan autochtone vrouwen en allochtone mannen. Alleen de
fysiotherapeut en alternatieve genezers bezoeken ze minder vaak en ze
gebruiken minder vaak vrij verkrijgbare medicijnen dan autochtone
vrouwen.
Weinig betrouwbare cijfers beschikbaar over geweld tegen allochtone meisjes
en vrouwen
Uit het enige landelijke onderzoek naar niet-incidenteel huiselijk
geweld onder allochtonen (Van Dijk en Oppenhuis 2002) blijkt dat 24%
van de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse vrouwen daar
ooit slachtoffer van is geweest. De verschillen tussen de groepen zijn
aanzienlijk: Marokkaanse vrouwen gaven het minst aan ooit slachtoffer
te zijn geweest (14%) en Antilliaanse vrouwen het meest (41%). De
Surinaamse en Turkse vrouwen zitten ertussenin (resp. 28% en 21%).
Het totale percentage is laag vergeleken met dat van 45% vrouwelijke
slachtoffers dat eerder bleek uit onderzoek onder autochtone vrouwen.
Wanneer echter specifiek wordt gekeken naar geweld door de
(ex-)partner blijken er nauwelijks verschillen te bestaan tussen
allochtone en autochtone vrouwen (resp. 16% en 15% heeft daar ooit mee
te maken gehad).
Over specifieke vormen van geweld, zoals eerwraak, vrouwenhandel en
genitale verminking zijn geen landelijke cijfers beschikbaar.
Deelname aan de `civil society' vooral laag bij Turkse en Marokkaanse
vrouwen
Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen is nog geen kwart lid of donateur
van een maatschappelijke organisatie tegen 71% van de autochtone
vrouwen. Turkse en Marokkaanse vrouwen verrichten ook minder
vrijwilligerswerk: 15% tegen 41% bij de autochtone vrouwen.
Omdat deelname aan de civil society de zelfredzaamheid en andere
competenties kan versterken, wil het kabinet bevorderen dat vooral
kwetsbare en kansarme allochtone vrouwen meer gaan deelnemen aan de
civil society. Vrijwilligerswerk voor een algemeen belang en voor
onbekenden is voor hen echter niet vanzelfsprekend.
Politieke participatie bij allochtone vrouwen lager dan bij autochtone
vrouwen
Slechts een kwart van de Turkse vrouwen zegt in politiek
geïnteresseerd te zijn (23%). Bij Marokkaanse en Antilliaanse vrouwen
is het percentage veel hoger (37% resp. 41%). Surinaamse en vooral
autochtone vrouwen zijn het meest politiek geïnteresseerd (47% resp.
55%). In alle groepen geven de mannen vaker blijk van politieke
interesse.
Allochtonen zijn niet evenredig vertegenwoordigd in de diverse
politieke organen. Wanneer alleen de 50 grootste Nederlandse gemeenten
in ogenschouw worden genomen (meer dan driekwart van de Turken,
Marokkanen, Surinamers en Antillianen woont daar) dan blijkt dat 11%
van de raadsleden tot de etnische minderheden behoort, terwijl dat
geldt voor 18% van de totale bevolking van de 50 grootste gemeenten.
Onder de allochtone raadsleden zijn vrouwen duidelijk in de minderheid
(twee op de tien).
In de Tweede Kamer zijn etnische minderheden wel evenredig
vertegenwoordigd: 10% van de Kamerleden behoort tot een van de
etnische minderheden en hetzelfde geldt voor hun aandeel in de
bevolking. Opmerkelijk is dat tien van de vijftien allochtone
Kamerleden vrouw zijn.
Vrijetijdsbesteding verschilt meer tussen etnische groepen dan tussen de
seksen
Surinaamse en Antilliaanse vrouwen nemen minder deel aan verschillende
vormen van vrijetijdsbesteding (sociale contacten, cultuur en uitgaan,
mediagebruik en sport) dan autochtone vrouwen, terwijl de deelname van
Turkse en Marokkaanse vrouwen nog beduidend lager uitvalt.
De grootste verschillen in de vrijetijdsbesteding van allochtone
vrouwen doen zich voor bij cultuur, lezen, ICT-gebruik en sport. Dit
zijn binnen de vrijetijdsbesteding precies de terreinen waarop de
overheid een hogere deelname stimuleert. De verschillen tussen vrouwen
en mannen zijn overigens kleiner dan de verschillen tussen de etnische
groepen.
Proces van verandering en groei
Vrouwen uit etnische minderheden, en dan vooral de Turkse en
Marokkaanse vrouwen, hebben op veel terreinen een achterstand, zowel
vergeleken met de autochtone vrouwen als met de mannen uit hun eigen
groep. Er is dus sprake van een dubbele achterstand. De
maatschappelijke en politieke druk op allochtone vrouwen om een
positie te verwerven die gelijk is aan die van autochtone vrouwen is
groot. Het is daarbij wel van belang te bedenken dat de emancipatie
van autochtone vrouwen een proces is dat al zo'n veertig jaar aan de
gang is en dat ook hier van voltooiing nog geen sprake is. De
verschillen tussen de groepen vrouwen zijn bovendien groot. Turkse en
Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie hebben in meerderheid niet
of nauwelijks onderwijs genoten en ook de jonge vrouwelijke
huwelijksmigranten zijn vaak laagopgeleid. De tweede generatie doet
het aanzienlijk beter. Hun uitgangspositie en kansen op de
arbeidsmarkt en in de samenleving zijn daardoor ook beter. Dit
onderstreept nog eens het belang van verhoging van het gemiddelde
opleidingsniveau van vrouwen.
SCP-publicatie 2006/6a, Sociale atlas van vrouwen uit etnische
minderheden, Saskia Keuzenkamp en Ans Merens (red.), Den Haag,
Sociaal en Cultureel Planbureau, maart 2006, ISBN 90 377 0269 4, 315
pag., prijs EUR 46,00.
SCP-publicatie 2006/6b, De balans opgemaakt. De slotbeschouwing van de
Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden, Saskia Keuzenkamp
en Ans Merens (red.), Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, maart
2006, ISBN 90 377 0251 1, 60 pag., prijs EUR 11,50.
De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij
het SCP via fax 070 - 340 7044,
e-mail: bestel@scp.nl of via de web-site: www.scp.nl
Sociaal en Cultureel Planbureau