Beantwoording kamervragen Huizinga-Heringa over Urbane Ontwikkeling
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag | |Directie Culturele Samenwerking, Onderwijs en Onderzoek
Afdeling Onderzoek en Communicatie
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag | |
|Datum |6 maart 2006 |Behand|Ron Havinga | | | |eld | | |Kenmer|DCO-059/2006 |Telefo|+31 70 348 44 11 | |k | |on | | |Blad |1/2 |Fax |+31 70 348 64 36 | |Bijlag| |ron.havinga @minbuza.nl | |e(n) | | | |Betref|Beantwoording vragen van mevrouw | | |t |Huizinga-Heringa over Urbane | | | |Ontwikkeling | |Graag bied ik hierbij mijn reactie aan op het RAWOO-rapport "The Urban Challenge: a question of knowledge", in vervolg op mijn schriftelijke antwoord op de vraag van mevrouw Huizinga-Heringa tijdens de begrotingsbehandeling 2006. Een gelijkluidende reactie heb ik aan voorzitter van de RAWOO gestuurd.
Het rapport geeft aan hoe belangrijk stedelijke armoedebestrijding en duurzame stedelijke ontwikkeling zijn om armoede in een land te verminderen, en stelt dat kennis en onderzoek deel behoren uit te maken van stedelijke bestuursprocessen en behoren beleidsmakers te informeren.
Ik deel deze constatering graag. De verstedelijking in ontwikkelingslanden neemt sterk toe, grote delen van de stedelijke bevolking leven in armoede en een effectieve aanpak van deze problematiek is belangrijk voor de ontwikkeling van een land. Steden immers worden gezien als de motor van de nationale ontwikkeling. Tijdens de bovengenoemde bijeenkomst was er dan ook begrip voor het belang van de issues die het rapport naar voren bracht en de rol die kennis en onderzoek kunnen spelen.
In het Nederlandse beleid is gekozen voor vijf prioritaire thema's (basis)onderwijs, reproductieve gezondheid, HIV/aids, milieu en water) waarbij het aantal sectoren per partnerland wordt beperkt tot twee, hooguit drie. Stedelijke ontwikkeling is in het Nederlandse OS-beleid geen aparte sector en komt alleen in aanmerking voor ondersteuning indien het binnen een van de deze vijf sectoren past.
Daarnaast is er een nieuw onderzoeksbeleid dat onderzoek zoveel mogelijk wil laten aansluiten bij lopende bilaterale en thematische programma's.
Deze beleidskeuzen maken het moeilijk om met de aanbevelingen van het rapport uit de voeten te kunnen. Met name de aanbeveling om een fonds van E 10 mln voor vijf jaar op te zetten om vraagstukken op het gebied van stedelijke ontwikkeling te onderzoeken past niet in het nieuwe onderzoeksbeleid.
Het is echter wel goed mogelijk dat verbeteringen in sloppenwijken worden gerealiseerd via b.v. drinkwater, sanitatie-, energie of gezondheidsprogramma's. Een aantal Nederlandse ambassades draagt financieel bij aan dergelijke programma's binnen het kader van de door hen gekozen sectoren. Duurzame ontwikkeling geldt hierbij als overkoepelende doelstelling. Gezien de armoede - en ongelijkheidproblematiek die het rapport beschrijft zou kennis over een meer dynamische en actiegerichte visie op duurzame ontwikkeling relevant kunnen zijn.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
---- --