Verstandelijk gehandicapte ouders en kinderwensen
Kamerstuk, 1-3-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-CB-U2645403
In uw brief van 7 december 2005, kenmerk 05-VWS-B-112, vraagt u mij
een overzicht aan de Kamer te zenden hoe de zorg voor gezinnen met
verstandelijk gehandicapte ouders met een kinderwens is geregeld.
Centraal in dit verzoek staan de verstandelijk gehandicapte mensen die
een kind wensen te krijgen. Naar aanleiding van het
Gezondheidsraadadvies `Anticonceptie voor mensen met een verstandelijk
handicap' (2002) heb ik de Kamer op 29 april 2004 het
kabinetsstandpunt toegestuurd (IBE/E-2472312). Kern daarvan is, dat
als verantwoord ouderschap uitsluitend mogelijk is dankzij een
ondersteunend netwerk, dat dan moet worden ingezet op het ontmoedigen
van de kinderwens. De betrokken verstandelijk gehandicapte wordt
krachtig afgeraden vader of moeder te worden. Actieve preventie of
dwang acht het kabinet een brug te ver. Ontmoedigen kan zowel gericht
zijn op verstandelijk gehandicapten met, als zonder kind(eren).
Het standpunt is voortgekomen vanuit informatie die ik heb ingewonnen
vanuit het veld. Omtrent het steunende systeem rond de verstandelijk
gehandicapten, en over de gevolgen van het ouderschap voor de kinderen
van verstandelijk gehandicapten, zijn gesprekken gevoerd met ouders
van verstandelijk gehandicapten, met hun artsen, verzorgers en
begeleiders, met Jeugdzorg etc. Het beeld dat daaruit naar voren kwam
was verre van positief. Voor de opvoeding is men vaak volledig
afhankelijk van de steun van derden. Vaak is sprake van verwaarlozing
van het kind, zelfs in die mate dat uithuisplaatsing onvermijdelijk
is.
Juist op grond van de ervaringen vanuit het veld heeft het kabinet de
conclusie getrokken dat als verantwoord ouderschap uitsluitend
mogelijk is dankzij een ondersteunend netwerk, dat dan een
ontmoedigingsbeleid moet worden gevoerd. Dit standpunt bleek op een
breed maatschappelijk draagvlak te kunnen rekenen.
Zoals aangekondigd in voornoemd standpunt heb ik inmiddels een
onderzoek laten uitvoeren naar het vóórkomen van positieve gevallen
van ouderschap, die volgens bovengenoemd Gezondheidsraadadvies ook te
vinden zouden moeten zijn. Dit onderzoek - Samenspel van factoren,
AMC-UvA, mei 2005 - heb ik 19 mei 2005 met een begeleidende brief naar
uw Kamer gezonden. Ik gaf in deze brief aan dat het kabinet in de
uitkomsten van het onderzoek een bevestiging heeft gevonden voor een
ontmoedigingsbeleid.
Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat de prioriteit voor het
kabinet niet ligt bij het ondersteunen van verstandelijk gehandicapten
met een kinderwens, maar juist bij het ontmoedigen van een eventuele
zwangerschap.
Niettemin moet, als er eenmaal een kind is, de verstandelijk
gehandicapte bij de opvoeding worden ondersteund. Ik denk dan ook aan
mensen met een lichte verstandelijke handicap, of aan mensen met een
ernstiger handicap die, ondanks een ontmoedigingsbeleid, niettemin
zwanger worden. Hierover het volgende.
In Nederland zijn geen prevalentiecijfers over aantallen verstandelijk
gehandicapte ouders, maar dit lijkt relatief beperkt. Onderzoekers
schatten dat het aantal ouderschappen ongeveer 1500 bedraagt (zie
hiervoor het al eerder genoemde rapport Samenspel van factoren). Deze
ouderschappen komen, zoals verwacht, vrijwel uitsluitend voor bij
mensen met een lichte of matige verstandelijke handicap.
Als er sprake is van een zwangerschap, of als een kind er eenmaal is,
dan zullen hulpverleners samen met de verstandelijk gehandicapte
cliënt nagaan welke voorwaarden zijn vervuld om het ouderschap goed te
laten verlopen. In dat kader wordt ook bezien welke vaardigheden
aanwezig zijn, en waarvoor ondersteuning nodig is. Veel ouders met een
verstandelijke handicap zijn blijvend aangewezen op ondersteuning bij
de opvoeding. In de praktijk blijkt dat ondersteuning veelal zowel
wordt geboden door professionele hulpverleners als door familie,
vrienden en kennissen.
Als iemand met een verstandelijke handicap een kind krijgt, zal in
eerste instantie een beroep worden gedaan op ondersteunende zorg en
hulp uit de gehandicaptenzorg. De begeleiding en ondersteuning richt
zich dan op de moeder, de vader of op beiden. De jeugdzorg komt in
beeld wanneer er problemen met het kind dreigen of als zich problemen
voordoen.
In algemene zin ben ik van mening dat de rol van de ouders bij de
opvoeding van cruciaal belang is en dat het nodig is ouders hierbij
zonodig te ondersteunen. Op 21 november 2005 heb ik uw Kamer een brief
over opvoedondersteuning gezonden (DJP/APJB-2636476). In de
gezinsbrief die ik u namens het kabinet zal aanbieden wordt uitgebreid
ingegaan op de mogelijkheden van opvoed- en gezinsondersteuning
uiteenlopende van vrijwillige en voor iedere ouder beschikbare
ondersteuning tot en met het aanbieden van opvoedondersteuning in een
niet vrijblijvend of gedwongen kader.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport