Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SV/R&S/06/15680
Onderwerp Datum
sociale activering voor personen met 24 februari 2006
uitkering wegens volledige en duurzame
arbeidsongeschiktheid
Bij de behandeling van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en van
de begroting 2006 van mijn ministerie in de Tweede Kamer is gesproken over de sociale
activering voor personen die in het kader van de Wet WIA als volledig duurzaam
arbeidsongeschikt zijn aangemerkt. Bij deze kom ik mijn toezegging na om u, naar
aanleiding van de motie Koser-Kaya (Kamerstukken 30300, XV, nr 71), vóór 1 maart 2006
te informeren over de wijze waarop het UWV deze personen informeert over de
mogelijkheden die er voor hen zijn voor sociale activering.
Onder het begrip "sociale activering" kunnen verschillende activiteiten worden verstaan met
een verschillend doel en met verschillende actoren en doelgroepen. Te onderscheiden is
sociale activering als eerste stap op weg naar regulier werk en maatschappelijke
ondersteuning als bevordering van de maatschappelijke participatie in het algemeen.
Sociale activering als eerste stap op weg naar werk kan in opdracht van het UWV worden
ingezet voor personen met een uitkering voor wie de verwachting bestaat dat inschakeling in
betaalde arbeid op termijn aan de orde is. Dit kan het geval zijn voor personen met een
uitkering zoals een WAO- of WGA-uitkering of met een WAJONG-uitkering bij wie sprake
is van een resterende verdiencapaciteit of van niet duurzame volledige
arbeidsongeschiktheid. Het UWV kan daarom voor deze mensen sociale activering als
eerste stap op weg naar werk inzetten door middel van inkoop bij de gemeenten. Dit is voor
deze personen ook al bestaande praktijk. Deze praktijk zal ook worden gecontinueerd.
Dit is anders bij personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet
WIA. Het UWV heeft bij personen aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) is
toegekend op grond van hoofdstuk 6 van de WIA, bij de claimbeoordeling geconstateerd dat
zij geen relevante verdiencapaciteit hebben en duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn.
Bij sociale activering voor cliënten van het UWV met deze uitkering zal het daarom alleen
gaan om bevordering van maatschappelijke participatie in het algemeen. Activiteiten gericht
op bevordering van inschakeling in regulier werk zullen immers niet meer aan de orde zijn.
Sociale activering als bevordering van de maatschappelijke participatie anders dan ter
verkrijging van reguliere arbeid is een taak voor de gemeenten op grond van de Welzijnswet
1994 en, na inwerkingtreding ervan, de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het
2
welzijnsbeleid volgens de Welzijnswet is er op gericht de ontplooiingsmogelijkheden van
mensen te vergroten en hun zelfredzaamheid alsmede hun deelname aan de samenleving te
stimuleren om te voorkomen dat mensen in een achterstandspositie geraken en om personen
in een achterstandspositie mogelijkheden te bieden om hun positie te verbeteren. De Wet
maatschappelijke ondersteuning biedt de gemeenten de mogelijkheden om, veel meer dan
nu het geval is, een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke
ondersteuning, wonen en welzijn én op aanpalende terreinen te voeren. De gemeente zal,
binnen een richtinggevend wettelijk kader, de ruimte krijgen en verantwoordelijkheid
moeten nemen om beleid te voeren.
De faciliteiten op grond van het gemeentelijke beleid ter bevordering van de
maatschappelijke participatie van de inwoners staan ter beschikking van alle inwoners van
de gemeente. Deze zijn dus ook beschikbaar voor inwoners met een IVA-uitkering. Zij
kunnen, net als andere inwoners, deelnemen aan welzijnsactiviteiten en gebruik maken van
de welzijnsfaciliteiten die binnen de gemeenten worden geboden zoals buurthuiswerk, wijk-
en buurtgerichte activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie, vrijwilligerswerk en
sportactiviteiten. Voor het gebruik hiervan zijn zij dus niet afhankelijk van het UWV. De
gemeenten kunnen thans ook op grond van het welzijnsbeleid in de Welzijnswet 1994, dan
wel op grond van het voorzieningenbeleid in het kader van de Wet voorzieningen
gehandicapten (WVG) middelen en voorzieningen inzetten voor vervoer van en naar
(vrijwilligers)activiteiten of aanpassingen van de plaats waar (vrijwilligers)activiteiten
worden verricht. Na inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning kunnen
deze middelen en voorzieningen vanuit die wet worden verstrekt. De gemeenten beschikken
over financiële middelen voor de uitvoering van dit beleid. De financiering geschiedt
namelijk via het Gemeentefonds. De nadere uitwerking van het beleid en de uitvoering van
de maatschappelijke ondersteuning is een verantwoordelijkheid en taak van de gemeenten,
vanaf de inwerkingtreding ervan, binnen het kader van de Wmo.
Het UWV stelt bij de claimbeoordeling vast of een werknemer volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt is. Tot deze categorie wordt ook toegelaten de werknemer met een
geringe kans op herstel. Indien de werknemer als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is
aangemerkt, dan is vastgesteld dat er geen reëel benutbare mogelijkheden zijn op de
arbeidsmarkt. Als dat het geval is, zal hij in aanmerking komen voor een
arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) op grond van de Wet WIA. Het UWV zal geen
activiteiten ondernemen en ook niet behoeven te ondernemen om terugkeer naar de
arbeidsmarkt te bevorderen. In artikel 30, eerste lid en vijfde lid, onderdeel b, van de Wet
SUWI is daarom geregeld dat het UWV niet tot taak heeft de bevordering van
arbeidsinschakeling van personen met een IVA-uitkering. Om die reden is ook sociale
activering met als uiteindelijk doel het bevorderen van de kansen op inschakeling in
reguliere arbeid voor deze personen niet aan de orde. Het UWV heeft daarom geen taak bij
sociale activering van personen met een IVA-uitkering.
In het gesprek van UWV met de cliënt zal niet alleen de onmogelijkheid tot werken, maar
zullen ook overige omstandigheden van de cliënt aan de orde komen, zoals activiteiten in
het dagelijkse leven. Indien het gesprek met de cliënt daartoe aanleiding geeft, komt ook het
maatschappelijk functioneren van de cliënt aan de orde. Daarbij wordt de cliënt
geïnformeerd over de mogelijkheden die gemeenten en de door hen gesubsidieerde of in
stand gehouden instellingen kunnen bieden ter ondersteuning van de maatschappelijke
participatie. De medewerker van het UWV kan daarop de cliënt desgewenst verwijzen naar
3
de gemeente of gemeentelijke instelling. De regiokantoren kennen de gemeenten die binnen
hun werkgebied liggen. De cliënt kan hiertoe natuurlijk ook zelf stappen ondernemen, en
kan dit ook al doen voordat er een beslissing is genomen over de mogelijke aanspraak op
IVA-uitkering.
Het is vervolgens aan de gemeenten of de gemeentelijke instelling om de cliënten die door
het UWV naar de gemeente worden verwezen, te informeren over de mogelijkheden die
binnen de gemeente worden geboden, opdat de cliënt optimaal keuzes kan maken uit het
gemeentelijke voorzieningenaanbod. De financiering van de activiteiten is voor deze
personen niet anders dan voor andere inwoners van de gemeente.
Uiteraard is thans nog niet bekend hoeveel mensen aan wie een IVA-uitkering wordt
toegekend daaraan voorafgaand of daarna een beroep willen doen op gemeentelijke
voorzieningen ter ondersteuning bij maatschappelijke participatie. Ook is nog niet bekend
hoeveel van deze personen daarvoor bij of na de claimbeoordeling behoefte hebben aan
informatie van het UWV over de mogelijkheden van de gemeenten bij maatschappelijke
ondersteuning en aan doorverwijzing door het UWV naar de gemeenten.
Hier is voor het UWV sprake van een nieuwe procedure die met ingang van dit jaar is
ingevoerd in verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen. Met de nieuwe werkwijze voor deze groep cliënten is daarom nog geen
ervaring opgedaan. Het UWV ontwikkelt nog een flyer ten behoeve van de cliënten over
mogelijkheden tot maatschappelijke ondersteuning. Het UWV zal in het Algemeen
ketenoverleg (AKO) dit onderwerp aan de orde stellen om te bezien hoe verzoeken voor
sociale activering het beste door gemeenten kunnen worden opgepakt.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid