Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum 23 februari 2006 Auteur Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk DIE-274/2006 Telefoon 070 348 48 76
Blad1/2Fax070 348 40 86
Bijlage(n) 8E-maildie-in@minbuza.nl
Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Voorstel voor een besluit van de Raad over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten
2. Communication from the Commission to the Council and the European Parliament on the results of the consultation launched by the Green Paper on Defence Procurement and on the future Commission initiatives (Nederlandse versie niet beschikbaar).
3. Mededeling van de Commissie - Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
4. Tenuitvoerlegging van het Lissabon-programma van de Gemeenschap Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie
5. - Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen
- Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouw¬producten en levensmiddelen
6. Voorstel voor een aanbeveling van het Europees parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren
7. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid"
8. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: het Communautair Lissabon-programma uitvoeren - Een modern KMO-beleid voor groei en werkgelegenheid
De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Raadsbesluit over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS)
Titel:
Voorstel voor een besluit van de Raad over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten
Datum Raadsdocument: 30 november 2005
Nr Raadsdocument: 15142/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 600
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. JUST, DEF, BZK, FIN
Behandelingstraject in Brussel:
ENFOPOL, CATS, JBZ-Raad. In de eerste pijler wordt momenteel onderhandeld over de inhoudelijke aspecten van EUVIS in het kader van het gemeenschappelijk visumbeleid. De onderhandelingen daartoe dienen medio 2006 te worden afgerond. In het rechtsinstrument van de eerste pijler wordt een brugclausule ingebouwd naar onderhavig rechtsinstrument.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Op 8 juni 2004 nam de Raad het Besluit 2004/512/EC aan dat voorzag in de oprichting van het Visum Informatiesysteem (VIS), een gemeenschappelijke databank voor de behandeling van visumaanvragen in het kader van de Schengen-regelgeving. Momenteel wordt in de Raad onderhandeld over de totstandkoming van een Verordening in de eerste pijler teneinde de toegang en het gebruik van gegevens in het kader van het gemeenschappelijk visumbeleid mogelijk te maken (Ontwerp-verordening van het Europees parlement en de Raad inzake het Visum Informatiesysteem (VIS) en de uitwisseling van gegevens inzake visa voor kort verblijf tussen de lidstaten).
Op 7 maart 2005 concludeerde de Raad dat het noodzakelijk dat het VIS ook toegankelijk zou worden voor nationale autoriteiten van de lidstaten van de EU die belast zijn met de interne veiligheid, opdat zij hun taken kunnen uitvoeren in relatie tot het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, waaronder terroristische handelingen en dreigingen, zulks met respect voor de regels inzake de bescherming van datagegevens. De Commissie werd gevraagd hiertoe vóór eind 2005 een voorstel in de derde pijler te presenteren. Het onderhavige voorstel beoogt de toegang tot het VIS voor genoemde diensten, alsook Europol, te realiseren en reguleren.
De strijd tegen het terrorisme is een hoge prioriteit van de EU en de lidstaten en het is daarom noodzakelijk dat in het kader van het personenverkeer preventieve en repressieve maatregelen kunnen worden genomen tegen personen die de visumprocedures misbruiken met het oog op het plegen van terroristische aanslagen of het plegen van ernstige strafbare feiten. Daarbij wordt aangesloten bij bestaande EU-regelgeving, zoals het Verdrag inzake de oprichting van Europol, alsook bij nieuwe initiatieven, zoals het concept-Kaderbesluit inzake de uitwisseling van informatie op basis van het beginsel van beschikbaarheid.
Het voorstel voorziet in de toegang tot het VIS door autoriteiten van lidstaten belast met de interne veiligheid en Europol op een case-by-case-basis. Een ongelimiteerde toegang tot het systeem acht de Commissie onwenselijk in het licht van de bescherming van persoonsgegevens. Om deze reden wordt de toegang tot het VIS ook gelimiteerd tot een limitatief aantal gegevens. Slechts indien uit eerste onderzoek blijkt dat aanvullende gegevens noodzakelijk zijn, kunnen deze gegevens in een latere fase alsnog worden opgevraagd. De informatie-uitwisseling geschiedt door het aanwijzen van één nationaal contactpunt, dat het VIS zal raadplegen namens de autoriteiten belast met de interne veiligheid. Laatstgenoemden krijgen daarom niet zelf rechtstreeks toegang tot het VIS.
De voorwaarden voor toegang zijn:
- een met redenen omkleed schriftelijk of elektronisch verzoek, gericht aan het nationaal contactpunt;
- toegang moet noodzakelijk zijn i.v.m. de preventie, opsporing of onderzoek van terroristische activiteiten of andere serieuze strafbare feiten;
- toegang moet noodzakelijk zijn in een specifiek geval, waarvan sprake kan zijn bij een specifieke gebeurtenis of een onmiddellijke dreiging gerelateerd aan een strafbaar feit of een persoon ten aanzien van wie verdenkingen bestaan dat hij of zij genoemde strafbare feiten zal plegen of een relevante relatie heeft met een persoon die deze daden zal plegen ("serious grounds");
- er redelijk vermoeden is, gebaseerd op feitelijke indicaties, dat de uit het VIS te verkrijgen gegevens zullen bijdragen aan het voorkomen van, danwel het opsporen of vervolgen van genoemde strafbare feiten.
Rechtsbasis van het voorstel: art. 30 (1) (b) en art. 34 (2) (c) van het EU-Verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: eenparigheid, raadpleging het EP.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Ja, het voorstel voorziet in de oprichting van een Adviescomité (raadplegingsprocedure). Het Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de Commissie.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Positief. De doelstelling van het voorstel gebruik van het VIS bij de bestrijding van het terrorisme en overige, ernstige strafbare feiten kan niet door de lidstaten zelf worden bereikt. Het VIS bouwt voort op de Schengen-samenwerking en de oprichting van het systeem is derhalve een exclusieve EU-bevoegdheid. Voor het creëren van een bevoegdheid tot raadpleging van het systeem door de onder 8a genoemde diensten van de lidstaten bestaat momenteel nog geen juridische basis. Daarenboven bevatten de bestaande nationale visumsystemen niet dezelfde categorieën van gegevens als die in het VIS zullen worden opgenomen. Tenslotte is in het ontwerp-Raadsbesluit voor de uitwisseling van informatie op basis van beschikbaarheid, de toegang tot het VIS uitgesloten van de werkingssfeer van dat besluit. Er dient derhalve een separaat rechtsinstrument te worden gecreëerd.
Proportionaliteit:
Positief. Teneinde de fundamentele rechten van de visumaanvragers en hun privacy te verzekeren en ongelimiteerde raadpleging van het VIS te voorkomen, voorziet het voorstel in toegang op basis van een case-by-case-benadering. Verzoeken om toegang tot de gegevens dienen te worden gemotiveerd ("serous grounds"). Het voorstel gaat derhalve niet verder dan hetgeen als doelstelling is geformuleerd.
Consequenties voor de EU-begroting:
De totstandkoming van het VIS is reeds budgettair gedekt in Raadsbesluit 2004/512/EC van 8 juni 2004. Teneinde de aanvullende functionaliteit van het VIS in het licht van onderhavig voorstel mogelijk te maken, voorziet de Commissie in de periode van 2006 tot en met 2011 extra kosten op jaarbasis ter grootte van 230.440 Euro. De kosten zijn onderverdeeld in 189.000 Euro voor additionele personele inzet (1,75 FTE) en 41.000 Euro voor administratie- en overige kosten.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De nationale kostenberekening voor het VIS heeft reeds plaatsgevonden bij de aanneming van Raadsbesluit 2004/512/EC van 8 juni 2004. De additionele personele consequenties voor de aanvullende doelstelling van het VIS zullen naar verwachting zeer gering zijn. De enige verandering vormt feitelijk de instelling van een nationaal aanspreekpunt voor de raadpleging van de VIS-data m.h.o.o. de bestrijding van terrorisme en het tegengaan van ernstige strafbare feiten. De infrastructuur voor de communicatie is reeds geregeld in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) , die ook als berichtenmakelaar gaat fungeren voor het EUVIS. De belanghebbende diensten in deze AIVD en MIVD beschikken als ketenpartner reeds over een aansluiting op de BVV.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
20e dag na publicatie in het OJ. Dit is een standaardbepaling die geen problemen oplevert.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland heeft in maart 2005 het idee om het VIS ook toegankelijk te maken voor de nationale autoriteiten van de EU-lidstaten die belast zijn met de interne veiligheid m.h.o.o. de bestrijding van het terrorisme en ernstige strafbare feiten actief bepleit. Nederland verwelkomt daarom ook het voorstel van de Commissie. Het is evident dat maatregelen op het terrein van het personenverkeer noodzakelijk zijn teneinde de interne veiligheid van de Unie i.h.a. en Nederland i.h.b. te waarborgen. Ook de Algemene Rekenkamer heeft hierop afgelopen jaar de nadruk gelegd en aangegeven dat in de visumverleningsprocessen aandacht dient te worden besteed aan mogelijke dreigingen i.v.m. terrorisme. Het is van belang in deze een goed evenwicht te vinden tussen het hierboven gekenschetste algemeen belang van de bescherming van de Europese en nationale veiligheid en de fundamentele rechten van visumaanvragers t.a.v. de bescherming van persoonsgegevens en dataprotectie. Diverse lidstaten hebben in eerdere besprekingen gewezen op de noodzaak te komen tot een zo breed mogelijke toegang voor de veiligheidsdiensten teneinde ook effectief te kunnen optreden.
De werkingssfeer van het voorstel is niet volstrekt duidelijk. De inhoud van het voorstel, waaronder met name de definitie van het begrip autoriteiten belast met de openbare orde en binnenlandse veiligheid in art. 2 (E), alsook de toelichting zouden kunnen suggereren dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten integraal onder de werkingssfeer van het voorstel vallen. Dan is echter de vraag hoe dit voorstel zich verhoudt tot artikel 33 van het EU-Verdrag. Artikel 33 bepaalt namelijk dat Titel VI van het EU-Verdrag de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet laat. Naar Nederlands oordeel zou het voorstel zich niet uit moeten strekken tot toegang en gebruik door AIVD en MIVD van het EUVIS.
Nederland wil, alvorens zijn standpunt verder te bepalen m.b.t. het voorstel, eerst opheldering vragen aan de Juridisch Diensten van Raad en Commissie m.b.t. de beoogde werkingssfeer van het voorstel.
Vanwege de link met de onderhandelingen in de eerste pijler, is het belangrijk dat in de daar vast te stellen verordening een brugclausule wordt ingebouwd, waarop onderhavig voorstel goed aansluit.
Fiche 2: Mededeling betreffende het Groenboek over overheidsopdrachten op defensiegebied
Titel:
Communication from the Commission to the Council and the European Parliament on the results of the consultation launched by the Green Paper on Defence Procurement and on the future Commission initiatives (Nederlandse versie niet beschikbaar).
Datum Raadsdocument: 6 december 2005
Nr. Raadsdocument: niet bekend
Nr. Commissiedocument: COM(2005)626
Eerstverantwoordelijke ministerie: DEF in nauwe samenwerking met EZ i.o.m. BZK, BZ en FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raad Concurrentievermogen, voorstel staat nog niet geagendeerd.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In de mededeling wordt ingegaan op de uitkomsten van de consultatie betreffende het Groenboek over overheidsopdrachten op defensiegebied. Met dit Groenboek wordt invulling gegeven aan één van de maatregelen die de Commissie in haar mededeling "naar een EU-beleid voor defensiematerieel" van 11 maart 2003 heeft aangekondigd. Met deze maatregelen wil de Commissie een bijdrage leveren aan de geleidelijke totstandkoming van een transparante en voor alle lidstaten toegankelijkere Europese markt voor defensiematerieel, die aansluit bij de specifieke kenmerken van deze sector en economisch gezien beter functioneert.
Volgens onder andere voornoemd Groenboek onderscheiden overheidsopdrachten op defensiegebied zich onder meer door de volgende kenmerken:
Beschermen nationale markt:
De Europese defensie-industrie is nationaal georiënteerd, sterk gefragmenteerd en wordt gekenmerkt door duplicaties op het gebied van ontwerp-, ontwikkel- en productiecapaciteiten. Uitgaven voor defensiematerieel worden overwegend op de eigen nationale markt gedaan. Dit komt ook doordat overheidsopdrachten op defensiegebied mede worden bepaald door het defensie- en veiligheidsbeleid van elke afzonderlijke lidstaat. Hierdoor bestaat er een bijzondere verhouding tussen lidstaat en eigen defensieindustrie. In vele lidstaten is de Staat de enige afnemer van militaire goederen. De Staat bepaalt zodoende niet alleen de vraag naar militaire goederen maar ook de omvang van de defensiemarkt. Verder wordt door de betrokkenheid van de Staat bij financiering van onderzoek en ontwikkeling invloed uitgeoefend op de technische kennis en kunde alsmede op het concurrentievermogen van de industrie.
Door bezuinigingen en herstructurering van de strijdkrachten kunnen deze markten niet meer de productievolumes behalen die noodzakelijk zijn om de hoge onderzoeks- en ontwikkelkosten van wapensystemen af te schrijven. Hierdoor heeft de Europese defensieindustrie een slechte concurrentiepositie ten opzichte van de Verenigde Staten en landen in het verre oosten. Gezien de verwevenheid tussen militaire en civiele technologie werkt dit door op het algemene concurrentievermogen van de Europese industrie. Op dit moment is in Europa slechts sprake van een verzameling van nationale defensie technologische industriële bases (DTIB) en is allerminst duidelijk hoe deze nationale DTIB's in een gemeenschappelijke DTIB moet integreren.
Specifieke kenmerken defensieopdrachten:
Defensieopdrachten worden gekenmerkt door complexe verwervingsprogramma's, compensatie, lange looptijden en bijzondere selectiecriteria die onder meer samenhangen met zekerheid van bevoorrading ("security of supply"). Voorts moeten bij de uitvoering van defensieopdrachten vaak bijzondere veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen en hebben militaire projecten geregeld een vertrouwelijk karakter. Bij de oprichting van de Europese Gemeenschap is met deze specifieke kenmerken rekening gehouden door de uitzonderingsbepaling van artikel 296 EG-verdrag.
Volgens het Europese Hof van Justitie dient een beroep op artikel 296 EG-verdrag restrictief te worden uitgelegd. Een beroep op dit artikel mag dus geen automatisme zijn. Er dient sprake te zijn van specifiek militaire goederen die voorkomen op de lijst van de Raad van 1958, de maatregel moet noodzakelijk zijn ter bescherming van de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid en de mededingingsverhoudingen op de civiele markt mogen niet worden verstoord.
In het Groenboek heeft de Commissie onder meer geconstateerd dat de lijst van 1958 onvoldoende houvast biedt. Bovendien wordt het begrip wezenlijk veiligheidsbelang noch in het Gemeenschapsrecht noch door het Hof van Justitie gedefinieerd waardoor lidstaten in de praktijk ruime (ook economische) interpretaties hanteren van de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid.
De reacties op het Groenboek bevestigen de onduidelijkheid over het toepassen van artikel 296 EG-verdrag en het in onvoldoende mate tegemoet komen van de bestaande aanbestedingsrichtlijn aan de specifieke kenmerken van defensieaanschaffingen. De reacties op het Groenboek ondersteunen de voorstellen van de Commissie zoals gedaan in het Groenboek. Uit de mededeling blijkt dat deze voorstellen tot de volgende acties hebben geleid:
In 2006 zal de Commissie een interpretatieve mededeling opstellen over het gebruik van artikel 296 EG-verdrag voor defensieaanschaffingen. Op grond van bestaande analyses en uitspraken van het Europese Hof van Justitie zullen de voorwaarden worden verduidelijkt op grond waarop lidstaten artikel 296 EG-verdrag kunnen inroepen;
De Commissie overweegt een specifieke op de kenmerken van defensiesector toegesneden aanbestedingsrichtlijn op te stellen, omdat een interpretatieve mededeling alleen niet voldoende zal zijn. Deze richtlijn zal van toepassing zijn op alle defensieaanschaffingen waarvoor geldt dat de derogerende werking van artikel 296 EG-verdrag niet van toepassing is.
Tot slot heeft de Commissie in de mededeling nog aangegeven met belangstelling de ontwikkelingen over de "Code of Conduct" van het Europees Defensie Agentschap (EDA) te volgen. Het betreft hier een gedragscode voor een groot aantal defensie-aanschaffingen die de basis vormt voor een vrijwillig, intergouvernementeel regime om concurrentie op de Europese defensiemarkt te bevorderen voor materieel waarop artikel 296 EG-verdrag van toepassing is. Deze gedragscode zal op 1 juli 2006 in werking treden en uiterlijk 30 april 2006 zullen lidstaten moeten aangeven of deze gedragscode zal worden gevolgd.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.
Instelling van een nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zo ver tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel positief.
Nederland is voorstander van een "level playing field" op de Europese defensiemarkt, waardoor de kwaliteit en transparantie zullen toenemen. De verduidelijking van de toepassing van artikel 296 EG-verdrag en het scheppen van gelijkwaardige voorwaarden voor aanbestedingen van defensieopdrachten kunnen op communautair niveau het beste worden genomen.
Proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel positief.
De huidige aanbestedingsregelgeving komt onvoldoende tegemoet aan de specifieke kenmerken van defensieopdrachten. Nederland staat positief tegen een interpretatieve mede-deling. Hoewel een interpretatieve mededeling niet juridisch bindend is en hierdoor ook andere aspecten niet inhoudelijk zullen wijzigen, zal volgens Nederland hieruit op termijn toch een zekere gedragslijn en toetsingskader kunnen worden afgeleid. Tevens zal een toekomstige richtlijn een nuttige aanvulling kunnen vormen, omdat deze richtlijn van toepassing zal zijn op defensieaanschaffingen waarvoor geldt dat de derogerende werking van artikel 296 van het EG-verdrag niet van toepassing is. Daarnaast kan de richtlijn rekening houden met de specifieke situatie op de defensiemarkt en kunnen bestaande procedures hierdoor worden vereenvoudigd.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: n.v.t.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De door de Commissie voorgestelde richtlijn zal tot aanpassing van de nationale aanbestedingsregelgeving leiden.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Gezien de omvang en samenstelling van de Nederlandse defensie-industrie zal Nederland slechts een beperkte rol spelen in het hervormingsproces van de Europese defensie-industrie om te komen tot een Europese DTIB. Hoewel het primaat hiertoe primair bij de industrie zelf ligt, zullen vooral de grote Europese landen - waarin het merendeel van de Europese systeembouwers van de defensie-industrie is gevestigd - bij dit hervormingsproces een doorslaggevende rol spelen. Nederland kent, met uitzondering van de marinebouw, geen leveranciers van grote wapensystemen en slechts een beperkt aantal bedrijven dat in staat is zelf kleinere wapensystemen te ontwikkelen. Waarschijnlijk zullen de meeste defensie gerelateerde bedrijven een rol spelen als gespecialiseerde toeleverancier bij grote multinationale ondernemingen.
Het beleid van Nederland voor de nationale defensie gerelateerde industrie heeft dan ook tot doel een Europese DTIB tot stand te brengen, waarbij de ontwikkelings- en productieopdrachten worden gegund via het mechanismen dat wordt gekenmerkt door een "level playing field". Dat betekent echter niet dat hierdoor alleen maar sprake zal zijn van "buy European". Behoud van materieelverwervingsvrijheid is voor Nederland een essentiële randvoorwaarde van een "level playing field".
Een competitieve omgeving is noodzakelijk voor het verbeteren van de kwaliteit van de Europese defensie-industrie en leidt tot een open en transparante defensiemarkt. Militaire aanschaffingen geschieden op onvolmaakte markten waar de mechanismen van de vrije markt niet of slechts gedeeltelijk werken. Volgens Nederland is een belangrijke oorzaak hiervoor terug te vinden in de wijze hoe lidstaten met artikel 296 EG-verdrag omgaan. Een interpretatieve mededeling over meer uniforme en consequente toepassing van artikel 296 EG-verdrag wordt verwelkomd.
Nederland staat daarnaast niet afwijzend tegen een specifieke aanbestedingsrichtlijn voor defensieopdrachten waarin minder stringente procedures worden voorgesteld dan geldt voor de algemene aanbestedingsrichtlijn, maar is niet overtuigd dat alle verstorende effecten op de marktwerking bij defensieopdrachten met alleen deze richtlijn kunnen worden weggenomen. Hoewel alsdan meer rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van de defensiemarkt, is wel vereist dat consensus wordt bereikt over een aantal politiek gevoelige onderwerpen, zoals zekerheid van bevoorrading ("security of supply"), compensatie en open concurrentie in de bevoorradingsketen ("supply chain"). Het proces voor de totstandkoming van een dergelijke richtlijn zal volgens Nederland als aanjager kunnen gaan dienen voor het tussen de lidstaten daadwerkelijk bespreekbaar moeten maken van deze verstorende effecten. Dit past in het Nederlandse streven naar verdere liberalisering van de Europese defensiemarkt.
Fiche 3: Mededeling inzake steun voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
Titel:
Mededeling van de Commissie - Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
Datum Raadsdocument: 13 december 2005
Nr Raadsdocument: 15741/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)627
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. FIN, BZ, VROM en LNV
Behandelingstraject in Brussel: De mededeling is gepresenteerd door de Commissie, maar nog niet behandeld in Raadswerkgroep Energie of de Raad Vervoer, Transport en Energie.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Mededeling COM(2005)627 is een rapportage van de Europese Commissie in het kader van de richtlijn duurzame elektriciteit (2001/77/EC) met als voornaamste doel de ervaring met de verschillende steunsystemen (subsidieregelingen) voor de stimulering van duurzaam opgewekte elektriciteit te inventariseren. Verder beoogt de mededeling de stand van zaken weer te geven met betrekking tot het slechten van administratieve barrières bij investeringen in duurzame elektriciteit, inpassing van duurzame elektriciteit in het elektriciteitsnet, en de stand van zaken met de (verplichte) invoering van een systeem van garanties van oorsprong (groencertificaten) in de lidstaten.
De belangrijkste conclusies van deze mededeling zijn:
· Feed-in steunsystemen lijken op dit moment de meest effectieve wijze om de productie van duurzame elektriciteit te stimuleren. Dit is echter vooral van toepassing op de stimulering van windenergie.
· Het is te prematuur om nu al definitieve conclusies te trekken over een voorkeurswijze van stimulering van duurzame elektriciteit in de EU omdat er in de EU nog erg weinig ervaring is opgedaan met steunsystemen.
· Op het gebied van administratieve barrières en toegang tot het elektriciteitsnet moet binnen de lidstaten nog het nodige gebeuren, zoals lichtere procedures (m.n. voor kleine projecten) en eenvoudigere toegang (één loket).
· Ten aanzien van toegang tot het elektriciteitsnet concludeert de Commissie dat de kostenberekening voor het aansluiten op het elektriciteitsnet transparanter en eerlijker moet plaatsvinden.
· Ten aanzien van het bereiken van de doelstelling van 21% duurzame elektriciteit in de EU-25 in 2010 rapporteert de Commissie dat eind 2003 14% duurzame elektriciteit gerealiseerd is. Daarbij merkt de Commissie op dat door de droogte in de EU in de laatste drie jaren één procentpunt minder duurzame elektriciteit is gerealiseerd in verband met minder elektriciteit uit waterkracht.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.
De Commissie heeft op basis van de richtlijn duurzame elektriciteit (2001/77/EG) de bevoegdheid om een voorstel te doen voor een gemeenschappelijke EU kaderregeling voor de bevordering van duurzame elektriciteit. In de onderhavige mededeling stelt de Commissie op basis van de verrichte evaluatie echter voor nu nog geen harmonisatie van steunregelingen op EU niveau voor te schrijven en de bevoegdheid van steunregelingen bij de lidstaten te laten. De verwachting is dat deze situatie zeker tot 2012 nog zo blijft. Wel stelt de Commissie voor de ervaringen met steunregelingen beter te coördineren, bijvoorbeeld door middel van samenwerkingsverbanden tussen lidstaten. Van de Commissie worden geen nieuwe coördinatie-initiatieven verwacht omdat de bestaande overleggremia (bijvoorbeeld het zgn. Amsterdam forum) voldoen.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.
Het belangrijkste onderdeel van de mededeling is het oordeel van de Commissie over het functioneren van steunregelingen voor duurzame elektriciteit in de EU lidstaten, en een eventuele conclusie om al dan niet op EU niveau te harmoniseren tot één EU kaderregeling. Het voorstel van de Commissie om steunregelingen op dit moment niet te harmoniseren is op basis van de beperkte ervaring met dit soort regelingen in de EU volledig te billijken.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is het eens met de belangrijkste conclusie van de mededeling dat feed-in subsidie-regelingen voor duurzame energie het meest effectief lijken, maar dat vanuit de Europese Commissie voorlopig geen initiatieven zullen worden genomen om het instrumentarium op EU niveau voor te schrijven (harmoniseren). Nederland heeft sinds 1 juli 2003 de MEP-regeling (Milieukwaliteit ElektriciteitsProductie, een stimuleringsregeling voor duurzame energie en Warmtekrachtkoppeling) ingevoerd, een zogenaamde feed-in regeling. De MEP is een succes. Dit succes heeft echter ook een keerzijde, namelijk de onbeheersbaarheid van de uitgaven. Daarom worden momenteel een aantal wijzigingen in de wetgeving voorbereid (o.a. budgetplafond) op basis van de ervaringen met de MEP-regeling. Het is belangrijk dat marktpartijen die investeringen in duurzame energie wensen te verrichten kunnen vertrouwen op een consistent steunregime. In dat licht is het voorstel van de Commissie om steunregelingen op dit moment niet te harmoniseren in verband met de beperkte ervaring met dit soort regelingen in de EU volledig te billijken.
Fiche 4: Mededeling inzake de bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie
Titel:
Tenuitvoerlegging van het Lissabon-programma van de Gemeenschap Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie
Datum Commissiedocument: 7 november 2005
Nr. Raadsdocument: 14042/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 532
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën i.o.m. EZ en BZ
Behandelingstraject in Brussel:
Afhankelijk van agendering door het voorzitterschap van de EU in de Raadwerkgroep douane, de Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken of de Raadswerkgroep Concurrentievermogen en Groei, en de Raad voor Concurrentievermogen of Ecofin Raad. Vooralsnog staan het BTW één loket, de BTW plaats van levering van diensten en de gemeenschappelijke en geconsolideerde winstgrondslag geagendeerd voor bespreking tijdens de Ecofin van 5 mei 2006.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Commissie heeft recent het Lissabon proces nieuw leven ingeblazen, met nadruk op economische groei en meer banen. Met de mededeling geeft de Commissie aan welke beleidsmaatregelen op het gebied van belastingen en douane genomen zijn en genomen dienen te worden in de gemeenschap om de beoogde doelstellingen van de Lissabon strategie te behalen. Van de eerder verschenen voorstellen zijn reeds fiches opgesteld en van de nog te verschijnen voorstellen zullen nadere gedetailleerdere fiches worden opgesteld.
De Commissie volgt twee lijnen. Tussen haakjes de jaartallen waarin de Commissie met voorstellen is gekomen dan wel gaat komen.
1) Europa attractiever maken om te investeren en te werken.
a) Uitbreiden en verdiepen van de interne markt
Hiertoe worden verschillende onderwerpen besproken:
- Een gemeenschappelijke en geconsolideerde winstgrondslag (common consolidated corporate tax base) (wetgevingsvoorstel in 2008).
- Vereenvoudiging van het belastingklimaat. Bestaande uit BTW één loket (2004, Kamerstuk 22112 353), home state taxation (2005), BTW regels met betrekking tot internationale diensten en financiële diensten (2005, Kamerstuk 22112 395) en BTW met betrekking tot overheidslichamen (2006).
- Gerichte acties voor grensoverschrijdende verliesverrekening (een mededeling in 2006 naar aanleiding van de Hof van Justitie EG zaak C-466/03, Marks & Spencer), verrekeningsprijzen (mededeling 2005 Transfer Pricing Forum voor verrekeningsprijzen documentatieverplichtingen voor verbonden ondernemingen in de EU,Kamerstuk 22112 417 ) en kapitaalbelasting (voorstel tot geleidelijke afschaffing in 2006).
- Nieuwe strategie voor autobelastingen (2005, Kamerstuk 22112 417).
- Aanpakken belastingfraude en belastingontwijking (2006, Kamerstuk 22112 379).
b) Een open en competitieve markt verzekeren zowel binnen als buiten Europa.
- Verbeteren administratieve bijstand (2005).
- Verbeteren douane wetgeving, promoten e-customs (2005).
c) Verbeteren Europese en nationale regelgeving
- Moderniseren BTW-regels: herschikking van de BTW-regels in één richtlijn (2004, Kamerstuk 22112
325), gebruik van verordeninginstrument om tot uniforme interpretatie van BTW-regels te komen en
introductie mechanisme ter voorkoming van dubbele belasting (2005) .
2) Kennis en innovatie voor groei
a) Toenemen en verbeteren van investeringen in Research and Development (R&D)
- Mededeling over fiscale instrumenten ter ondersteuning van R&D (2006).
b) Faciliteren duurzaam gebruik van bronnen
- Belasting commerciële diesel (2005), verhogen tarieven en indexeren energiebelasting (2006) en het relateren van autobelastingen aan bepaalde milieudoeleinden(2005, Kamerstuk 22112 394)
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit
Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot beoordeling wordt overgegaan wordt het voor sommige voorstellen als positief gezien en voor andere als negatief of twijfelachtig. Dit is/wordt in de afzonderlijke fiches nader toegelicht.
Op het terrein van de douane en de belastingen heeft de Europese Commissie een taak waarbij het nationaal belang wetgevende actie op EU-niveau vereist. Daarbij gelden echter voor de Douane, de indirecte belastingen en voor alle andere belastingen verschillende uitgangspunten en regels in het EG-verdrag. Samengenomen heeft de Europese Commissie op deze drie terreinen een taak om voorstellen te doen die bijdragen aan een goede werking van de interne markt en passen binnen de ruimere context van de duurzame ontwikkeling van de Unie (in casu met name het economische beleid). In deze zin strookt de mededeling betreffende de bijdrage van belastingen en douane aan de Lissabon Strategie op hoofdlijnen met het subsidiariteitsbeginsel waar de Commissie aangeeft welke beleidsmaatregelen zij op communautair niveau wil nemen. Daarbij past echter een belangrijke kanttekening dat niet alle voorgenomen beleidsmaatregelen volledig binnen het subsidiariteitsbeginsel of de bevoegdheden van de Unie passen. Nederland is bijvoorbeeld van mening dat de nieuwe strategie met betrekking tot de autobelastingen niet volledig binnen de reikwijdte van de bevoegdheid van de Unie op grond van art. 93 EG valt. Op het gebied van de registratiebelasting en de motorrijtuigenbelasting zijn de lidstaten binnen de grenzen van de beginselen van het EG-verdrag overwegend autonoom. Een Europese verplichting tot afschaffing van de BPM houdt een te ver gaande inmenging in (zie Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling)
Proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot beoordeling wordt overgegaan wordt het voor sommige voorstellen als positief gezien en voor andere als negatief of twijfelachtig. Dit is/wordt in de afzonderlijke fiches nader toegelicht.
De door de Commissie aangedragen belemmeringen van de interne markt vergen niet de door de Commissie voorgestelde afschaffing op termijn van de autoregistratiebelasting. Het realiseren van een terugbetalingssysteem bij uitvoer en het vaststellen van algemeen geldende regels voor de berekening van de registratiebelasting op gebruikte auto's anderzijds is wel evenredig aan het nagestreefde doel van de Commissie, te weten een verbetering van de werking van de interne markt.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland onderschrijft dat op het gebied van de Douane en belastingen op communautair niveau een bijdrage kan worden geleverd aan het Lissabonstreven. Dat wil zeggen de Europese Unie te ontwikkelen tot "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld, in staat tot duurzame economische groei met meer en betere banen en grotere sociale samenhang". Nederland verwelkomt dat de Commissie aan de Raad meedeelt welke beleidsmaatregelen zij in dat kader heeft genomen en nog van plan is te nemen. In hoofdlijnen kan Nederland instemmen met de voorgestelde wetgevende actie. Nederland wenst echter te benadrukken dat enkele specifieke beleidsmaatregelen niet gesteund worden en dat vraagtekens bestaan ten aanzien van de effectiviteit van de voorstellen in het kader van Lissabondoelstellingen. Zo staat Nederland niet achter de plannen van de Commissie om de autoregistratieheffingen af te schaffen of lidstaten te verplichten over te gaan tot een CO2 differentiatie in de autobelastingen. Nederland verzet zich er niet tegen dat de Commissie zich begeeft op het terrein van de autobelastingen voorzover het gaat om het wegnemen van marktbelemmeringen. Zonder goede en overtuigende redenen ligt echter niet voor de hand dat de EU de lidstaten uitsluitend vanwege milieubeleid tot maatregelen dwingt op het gebied van autobelastingen. Ook de uniformering van het accijnstarief voor commerciële diesel roept vraagtekens op.
Op het gebied van de BTW onderschrijft Nederland dat een modernisering en vereenvoudiging van de regels noodzakelijk is. Daarbij hecht Nederland er bijzonder veel waarde aan dat de administratieve lasten van bedrijven zoveel mogelijk worden beperkt. In deze zin ondersteunt Nederland met name de voorstellen die daaraan een concrete bijdrage leveren zoals het ene BTW-loket. Ten aanzien van een goede werking van de interne markt is het eveneens noodzakelijk dat fraude en misbruik worden aangepakt en wordt met voldoening kennisgenomen van de plannen van de Commissie. In dit kader onderschrijft Nederland volledig het belang dat de Commissie hecht aan verbetering van informatie-uitwisseling en bevordering van de samenwerking tussen lidstaten.
Ten aanzien van R&D wordt een mededeling verwelkomd over fiscale instrumenten ter ondersteuning van R&D. Nederland ziet hierin een meerwaarde om lidstaten aan te sporen en te leren van voorbeelden van succesvol beleid van andere lidstaten.
Op het gebied van de directe belastingen staat Nederland positief tegenover het onderzoeken van de mogelijkheden om tot minimumstandaarden te komen om de gemeenschappelijke markt beter te laten functioneren. Ook ondersteunt Nederland de werkzaamheden van het Transfer Pricing Forum. Verdere werkzaamheden op het terrein van de home state taxation lijken wegens het gebrek aan draagvlak echter weinig zinvol.
Tenslotte spreekt Nederland de wens uit dat de Commissie in de uitwerking van haar plannen reële doelen stelt, duidelijke prioriteiten aanbrengt en focust op haalbare en de meest noodzakelijke en effectieve maatregelen waarbij de administratieve lasten van het bedrijfsleven en de overheid zoveel mogelijk verminderd worden.
Fiche 5: Verordeningen inzake landbouwproducten en levensmiddelen
Titel:
- Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen
- Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouw¬producten en levensmiddelen
Datum Raadsdocument: 6 januari 2006, 9 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5098/06, 5099/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005)694, COM(2005)698
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ, BZ, FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Levensmiddelenkwaliteit ("geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen" en "gegarandeerde traditionele specialiteiten") 19 januari, 2, 3, 16 en 17 februari, besluitvorming in Landbouw -en Visserijraad van 20 en 21 maart 2006 (via CSA).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De EU kent sinds 1992 drie beschermingscategorieën voor streekproducten, te weten:
1. de beschermde oorsprongsbenaming (BOB);
2. de beschermde geografische aanduiding (BGA) (huidige verordening 2081/92);
3. de gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS) (huidige verordening 2082/92).
Binnen de EU zijn het vooral de zuidelijke lidstaten die profiteren van dit systeem. Vooral landen als Italië en Frankrijk hebben veel landbouwproducten door middel van een Europese erkenning beschermd.
Nederland kent op dit moment slechts een beperkt aantal EU-erkende producten, om precies te zijn zes beschermde oorsprongsbenamingen, te weten: de kazen Noord-Hollandse Gouda, Noord-Hollandse Edam, Boeren-Leidse met sleutels, de Kanterkazen, de aardappel Opperdoezer Ronde en de Westlandse Druif.
Met de voorgestelde wijzigingen beoogt de Commissie te voldoen aan de volgende doelstellingen:
1. het WTO/TRIPS (Trade Related Aspects of Intellectual Propterty Rights) conform maken van de verordeningen;
2. het stroomlijnen van administratieve procedures inzake registratie-aanvragen, wijzigings-verzoeken, bezwaarprocedures en het schrappen van geregistreerde benamingen;
3. het versterken van de geloofwaardigheid van het systeem.
* (1) WTO-conformiteit
Een op instigatie van de VS en Australië ingesteld WTO-panel concludeerde in april 2005 dat de betreffende EU-regelgeving op hoofdlijnen WTO-conform is. De regels inzake het indienen van registratie-aanvragen en het indienen van bezwaar door producenten uit derde landen vereisen echter wel aanpassing. Het panel oordeelde namelijk dat deze producenten hun aanvraag voor een beschermde status rechtstreeks bij de EU zouden moeten kunnen indienen. Nu moet dat nog via de eigen nationale overheden. De EU dient op basis van de paneluitspraak zijn regelgeving uiterlijk in april 2006 te hebben aangepast.
In dit kader betreffen de voorgestelde wijzigingen:
- Registratieaanvragen worden vereenvoudigd voor geografische aanduidingen van derde landen die in het land van oorsprong worden beschermd
- Aanvragen en/of bezwaarschriften uit derde landen kunnen via de bevoegde autoriteiten in de derde landen of rechtstreeks bij de Commissie worden ingediend
- De oude bepalingen inzake gelijkwaardigheid en wederkerigheid worden opgeheven.
* (2) Stroomlijnen van procedures
Op administratief niveau wil de Commissie de procedures stroomlijnen en vereenvoudigen om sneller een besluit over registratieaanvragen te kunnen nemen.
In dit kader betreffen de voorgestelde wijzigingen:
- de gegevens die vóór de registratie officieel gepubliceerd moeten worden, opdat alle marktdeelnemers hun bezwaarrecht kunnen doen gelden en de bevoegde controle-instellingen de bescherming van de in elke lidstaat geregistreerde benamingen ambtshalve kunnen waarborgen;
- een duidelijker afbakening van bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie met een nationale bezwaarprocedure en een nationale erkenningbeslissing en de mogelijkheid tot bezwaar daartegen;
- procedures worden (voor de Commissie) vereenvoudigd, met name bij wijzigingen van productdossiers na afloop van de bezwaarprocedure of na registratie en bij annulaties of andere eventuele maatregelen als gevolg van het niet naleven van de productdossiers.
* (3) Versterking van de geloofwaardigheid van het systeem
In dit kader betreffen de voorgestelde wijzigingen:
- de vermeldingen 'beschermde oorsprongsbenaming', 'beschermde geografische aanduiding', 'gegarandeerd traditionele specialiteit' of de afkortingen ervan (respectievelijk BOB, BGA of GTS) en het bijbehorende communautaire logo moeten verplicht worden gebruikt bij de etikettering van geregistreerde benamingen uit de lidstaten. Derde landen mogen kiezen of zij van deze mogelijkheid gebruik maken.
- De bepalingen inzake controles worden aangescherpt en opgenomen in het algemene kader van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn
Rechtsbasis van het voorstel: Voor beide voorstellen: art. 37 EG-Verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Voor beide voorstellen; Raad: gekwalificeerde meerderheid en EP: raadpleging.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Ja. De Commissie wordt straks niet alleen bijgestaan door het huidige Regelgevend comité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen' en het 'Regelgevend comité gegarandeerde traditionele specialiteiten'. In een aantal gevallen (o.a. het afkeuren van een registratie-aanvraag, het annuleren van een geregistreerde benaming) wordt de Commissie straks bijgestaan door het 'Beheerscomité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen' en het 'Beheerscomité voor gegarandeerde traditionele specialiteiten'.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: n.v.t., want exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap (GLB).
Proportionaliteit: twijfelachtig.
De intentie van de Commissie om met de voorstellen te zorgen voor regelgeving die meer WTO-conform is en te zorgen voor het stroomlijnen van procedures en het versterken van het Europese systeem wordt in principe ondersteund. Op sommige onderdelen zijn de voorstellen echter naar het zich op dit moment (begin februari 2006) laat aanzien verdergaand dan nodig lijkt. Nieuw is de verplichting dat de lidstaten een nationaal erkenningsbesluit moet nemen over een nieuwe aanvraag. Dit past niet bij het streven van Nederland om op nationaal niveau het aantal vergunningen terug te dringen. Daarnaast brengt dit mogelijk nieuwe wetgeving en extra lasten met zich mee. De verwachting is overigens dat er niet of nauwelijks nieuwe aanvragen zullen komen voor een Europese erkenning omdat er vooralsnog zeer weinig producten zijn die kunnen voldoen aan de vereisten die gelden om voor de erkenning in aanmerking te komen.
Ook de expliciete bepaling inzake de toepasselijkheid van controleverordening 882/2004 wordt gezien als mogelijk buitenproportioneel. Hieruit vloeien extra lasten voort voor de Commissie en de Lidstaten. Bovendien gelden de controlebepalingen niet voor derde landen, waardoor Lidstaten in feite worden gediscrimineerd. Gezien de specifieke aard van de producten zouden uitzonderingen gemaakt moeten kunnen worden op de toepasselijkheid van de controleverordening op geografische aanduidingen en beschermde oorsprongsbenamingen. Vo. 882/2004 biedt hiervoor ook ruimte.
Toelichting
§ Verordening 882/2004 heeft als doel de veiligheid en gezondheid van diervoeders en levensmiddelen te waarborgen om risico's voor mens en dier én eerlijke handel/consumentenbelangen tegen te gaan. Tegengaan van risico's voor gezondheid mens en dier past niet zonder meer bij het doel van de verordeningen voor geografische benamingen ed.
§ in de overwegingen van 882/2004 staat dat de (huidige) verordeningen 2081 en 2082/92 specifieke maatregelen bevatten voor het toezicht op de naleving. 'Deze eisen moeten flexibel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke aard van deze gebieden'. De Commissie geeft hier al aan dat er flexibele bepalingen noodzakelijk zijn, passend bij deze specifieke verordeningen. Nederland ziet geen reden om daar nu van af te wijken.
§ aard van te controleren normen is anders: voor voedselveiligheid en diergezondheid moet er sprake zijn van regelmatige officiële controles, die in verhouding staan tot het risico. Verordening 882/2004 bevat een aantal strikte bepalingen voor controle op voedselveiligheid en diergezondheid, bijvoorbeeld tav residuen. Voor producten met geografische benamingen ed is er geen sprake van risico's voor voedselveiligheid.
§ van toepassing verklaring van 882/2004 betekent naar het zich doet aanzien een onnodige verzwaring van lasten en meer procedures:
§ lidstaten moeten meerjarige controleplannen opstellen aan de hand van communautaire richtsnoeren. Die kunnen basis bieden voor eventuele controles van inspectiediensten van de Commissie;
§ lidstaten moeten jaarlijks verslag doen aan de Commissie met alle resultaten van de controles, het soort overtredingen, de maatregelen en dergelijke;
§ lidstaten moeten doeltreffende afschrikwekkende en evenredige strafmaatregelen treffen op nationaal niveau;
§ lidstaten moeten in elk stadium van de productie controleren, ook de hygiënetoestand op de productiebedrijven moet worden gecontroleerd.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
- Het verplichte gebruik per 1 mei 2007 van de vermeldingen 'beschermde oorsprongsbenaming', 'beschermde geografische aanduiding', 'gegarandeerde traditionele specialiteit' of de afkortingen ervan (respectievelijk BOB, BGA of GTS) en het bijbehorende communautaire logo bij de etikettering van geregistreerde benamingen uit de lidstaten leidt tot extra lasten voor het bedrijfsleven. Nederland kent op dit moment slechts een beperkt aantal EU-erkende producten, om precies te zijn zes beschermde oorsprongsbenamingen te weten de kazen Noord-Hollandse Gouda, Noord-Hollandse Edam, Boeren-Leidse met sleutels, de Kanterkazen, de aardappel Opperdoezer Ronde en de Westlandse Druif. Alleen de Opperdoezer Ronde voert het logo.
- Voor de gevolgen van de toepassing van de controleverordening 882/2004 zie hierboven onder Subsidiariteit en proportionaliteit . Het is lastig deze te kwantificeren.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De nationale regelgeving biedt reeds de mogelijkheid voor het inschakelen van privaatrechtelijke controle-instanties, voor het opleggen van sancties (tuchtrecht).
- in het Landbouwkwaliteitsbesluit (Lkbesluit) geografische aanduidingen moet een juridische basis
worden gecreëerd voor de nationale erkenning (nu nog: 'doorzending' in art. 4 Lkbesluit), de
bezwaarprocedure moet worden opgezet, inschakelen uitvoerende instellingen;
- andere aanpassingen aan nieuwe terminologie verordening (diverse artikelen Lkbesluit);
- lidstaten/ZBO's moeten meerjarige controleplannen opstellen (en jaarlijks rapporteren);
- bedrijven die zelfcontrole toepassen, daarvoor kunnen de lidstaten/ZBO's een lagere vergoeding
voor de controles vaststellen;
- in alle stadia van de productie moet worden gecontroleerd, inclusief de hygiënetoestand op de
productiebedrijven. Nagegaan moet worden of dat nu reeds het geval is.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordeningen moeten conform de betreffende uitspraak van het WTO-panel in werking treden op 3 april 2006. De duur voor de eventueel benodigde aanpassing Landbouwkwaliteitsbesluit geografische benamingen bedraagt circa 6-9 maanden. Inwerkingtreding per april is dus niet haalbaar. Nederland geeft voorkeur voor inwerkingtreding per september 2006.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het Europese stelsel voor beschermde aanduidingen wordt conform de uitspraak van het WTO-panel toegankelijker gemaakt voor derde landen, inclusief ontwikkelingslanden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Er zijn tot op heden in Nederland slechts weinig producten geweest die konden voldoen aan de (strenge) criteria voor het verkrijgen van een EU-erkenning. De verwachting is dat de wijzigingsvoorstellen hieraan niks veranderen. Binnen de EU zijn het voornamelijk de zuidelijke lidstaten die profiteren van belang hebben bij dit Europese systeem. Nederland kent op dit moment slechts een zestal EU-erkende streekproducten. De EU-erkenning voor Boerenkaas als Gegarandeerd traditionele specialiteit is bijna rond en over de lopende aanvragen voor Hollandse Gouda en Hollandse Edam is LNV in overleg met de zuivelsector en de Commissie. Op verzoek van de sector zijn wijzigingsverzoeken ingediend voor de productdossiers van Noord-Hollandse Gouda en Noord-Hollandse Edam. Deze zijn voor zover bekend nog niet door de Commissie in behandeling genomen.
Het is voor Nederland van belang te komen tot heldere afspraken met betrekking tot de procedures die van toepassing zijn op lopende aanvragen (i.v.m. de lopende aanvragen voor Hollandse Gouda en Hollandse Edam alsmede de wijzigingsvoorstellen voor Noord-Hollandse Gouda/Edam). Daarnaast is het voor Nederland van belang kritisch te kijken naar het terugbrengen van de bezwaartermijn van 6 naar 4 maanden. Nederland heeft in het recente verleden op verzoek van de sector een aantal keer bezwaar ingediend tegen registratie-aanvragen van andere Lidstaten waarvan een handelsbelemmerende werking uit ging, dit vergt een gedegen voorbereiding, waaronder overleg met belanghebbenden en het polsen van andere lidstaten.
Nederland heeft voorlopige reserves bij het verplicht gebruik van de communautaire logo's en aanduidingen en pleit eerder voor een facultatief gebruik. Onderzocht wordt hoe de producenten hier tegenover staan en wat de meerwaarde is van het gebruik van de logo's gecombineerd met de aanduidingen in relatie tot de extra kosten die dat met zich meebrengt. Nederland hecht ook belang aan het noemen van een termijn waarbinnen de Commissie aanvragen onderzoekt (art. 6 lid 1). De afhandeling van onze aanvraag voor Boerenkaas heeft erg lang (ruim 2,5 jaar) geduurd. Dit leidde tot onzekerheid voor de producenten. Nederland heeft aangegeven de bepalingen inzake de controles (artt. 10 en 11) nader te bestuderen om de gevolgen daarvan (voor o.a. administratieve lastendruk) goed te kunnen inschatten. Ten aanzien van de nationale erkenningsbeslissing heeft Nederland aangegeven hiervan geen voorstander te zijn als dit tot extra regelgeving leidt. Tot slot is Nederland er voorstander van dat besluitvorming blijft plaatsvinden in het (huidige) Regelgevend Comité en bepaalde beslissingen niet in het Beheerscomité worden genomen zoals de Commissie voorstelt. Een regelgevend comité is voldoende. Nederland ziet niks in de toevoeging van een beheerscomité.
Fiche 6: Aanbeveling inzake kerncompetenties voor levenslang leren
Titel:
Voorstel voor een aanbeveling van het Europees parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren
Datum Raadsdocument: 11 november 2005
Nr Raadsdocument: 13425/05
Nr. Commissiedocument: (05)548
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. FIN, BZK, BZ, SZW, EZ, VWS
Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur (algemene behandeling in mei)
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Omdat globalisering Europa voor nieuwe uitdagingen blijft stellen, zal elke burger een breed palet van sleutelcompetenties nodig hebben om zich aan te kunnen passen aan een snel veranderende en in hoge mate onderling samenhangende wereld.
Onderwijs in haar tweeledige rol zowel sociaal als economisch moet een rol spelen om ervoor te zorgen dat de burgers van Europa de kennis en vaardigheden verwerven die zij nodig hebben om in staat te zijn zich flexibel aan zulke veranderingen aan te passen.
In het voorstel wordt aanbevolen een referentiekader vast te stellen met acht sleutelcompetenties die iedereen in de context van levenslang leren nodig heeft. De voornaamste doelen van het voorgestelde referentiekader (Reference Framework) zijn:
1) het identificeren en definiëren van de sleutelcompetenties die alle Europese burgers nodig hebben voor persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale cohesie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;
2) het ondersteunen van de lidstaten om te verzekeren dat jongeren aan het einde van het initiële onderwijs de sleutelcompetenties hebben ontwikkeld op een niveau dat hen goed voorbereidt op het volwassen leven, en dat volwassenen in staat zijn deze sleutelcompetenties gedurende hun leven te ontwikkelen en bij te houden;
3) het voorzien in een referentiehulpmiddel op Europees niveau de bijlage Sleutelcompetenties voor Levenslang Leren (Key Competences for Lifelong Learning), een Europees Referentiekader voor beleidsmakers, onderwijsverzorgers, werkgevers en lerenden zelf om nationale en Europese inspanningen gericht op gemeenschappelijk overeengekomen doelen, te faciliteren;
4) het voorzien in een raamwerk voor verdere actie op het niveau van de Gemeenschap, zowel in het Education and Training 2010 work programme, als in de Community Education and Training Programmes.
Dit Raamwerk werkt de acht sleutelcompetenties uit:
1. Communicatie in de moedertaal;
2. Communicatie in vreemde talen;
3. Wiskundige competentie en basiscompetenties op het gebied van wetenschappen en technologie;
4. Digitale competentie;
5. Leercompetentie;
6. Interpersoonlijke, interculturele, en sociale competenties en civiele (burgerlijke) competentie;
7. Ondernemerschap (in de brede zin van het woord: ondernemende geest, flexibiliteit, initiatief, creativiteit etc.) en
8. Cultureel bewustzijn
Competenties worden hier gedefinieerd als een combinatie van kennis, vaardigheden en houdingen die voor de context van toepassing zijn. Sleutelcompetenties zijn die competenties die alle personen nodig hebben voor persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale insluiting en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
Het voorstel richt zich op wat alle Europese burgers nodig hebben, zowel jongeren als volwassenen. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor coherentie tussen enerzijds werkgelegenheid en sociaal beleid, en anderzijds samenwerking met sociale partners en andere stakeholders. In die zin is het referentiekader ook een spiegel voor werknemers en werkgevers in het kader van levenslang leren en ontwikkelen.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 149(4)EG en 150(4)EG.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid. EP: medebeslissing.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief: Het voorstel formuleert de kennis, vaardigheden en houdingen waarover iedere Europese burger dient te beschikken voor persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale insluiting en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt / employability. Het Framework is vooral een spiegel voor het nationaal beleid terzake. De meerwaarde is dat het lidstaten stimuleert werk te maken van sleutelcompetenties en vergelijkbaarheid tussen lidstaten bevordert. Dit bevordert de mobiliteit tussen de lidstaten en de concurrentiekracht van Europa als geheel.
Proportionaliteit:positief: Het voorstel is proportioneel in zowel omvang als in instrumentatie. Wat de omvang betreft: Europa eist niet méér dan in de (huidige en voorgenomen) Nederlandse wetgeving (bijv. kerndoelen en eindtermen) is opgenomen. Wat betreft de instrumentatie: de sleutelcompetenties worden niet Europa-breed 'ingevoerd', maar dienen als spiegel voor het nationaal beleid.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het voorstel brengt voor scholen, burgers en bedrijfsleven geen aanvullende financiële, personele en administratieve consequenties met zich mee, aangezien het niet méér eisen stelt dan in nationale wet- en regelgeving (o.a. kerndoelen en eindtermen) al worden gesteld.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De reeds bestaande en in ontwikkeling zijnde Nederlandse wet- en regelgeving hoeft niet te worden aangepast, en ook is er geen nieuwe wet- en regelgeving nodig. Er worden niet op voorhand eisen gesteld ten aanzien van notificatie. Momenteel is het reeds gebruikelijk dat de prestaties van jongeren op drie onderdelen (taalvaardigheid, wiskundige vaardigheid en 'problem solving') wordt gemeten (PISA/OECD). Nederland acht het uit oogpunt van administratieve lasten onwenselijk en vanwege de inherente verschillen tussen de competenties onmogelijk over alle acht sleutelcompetenties op dezelfde manier te rapporteren als nu al gebeurt ten aanzien van die competenties. Indien dat gevraagd wordt, zal uiteraard over alle sleutelcompetenties gerapporteerd moeten worden, maar dit zou wel sober gehouden moeten worden en uitgevoerd worden op manieren die passen bij zowel de betreffende sleutelcompetentie als bij de manier waarop lidstaten daarmee omgaan. Daarbij ligt het bijvoorbeeld weinig voor de hand om op een sleutelcompetentie als 'cultureel bewustzijn' naar analogie van bijvoorbeeld 'taalvaardigheid' een ranking tussen lidstaten te hanteren.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland onderkent het belang van het ontwikkelen en / of bijhouden van de in het voorstel genoemde sleutelcompetenties, waarbij nog wordt opgemerkt dat deze niet alleen van belang zijn voor persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale cohesie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, maar ook voor zelfstandig ondernemerschap. Nederland heeft geen bezwaren van zwaarwegende aard tegen het voorstel. Het Europees Referentiekader Sleutelcompetenties is slechts bedoeld als hulpmiddel voor beleidsmakers, onderwijsverzorgers, werkgevers en lerenden zelf (zowel in de context van het onderwijs als in het arbeidzame leven) . Ook faciliteert het de vergelijkbaarheid tussen lidstaten en stimuleert het lidstaten die nog niet veel werk gemaakt hebben van (een deel van de) kerncompetenties, om hiermee aan de slag te gaan. Voor Nederland brengt het Referentiekader weinig of geen nieuws, anders dan een bevestiging van het eigen beleid.
De instrumentatie (referentiekader in plaats van implementatie van nieuw Europees beleid in Nederland) voldoet in essentie aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het voorstel komt overeen met wat Nederland zelf al regelt. De kerndoelen, eindtermen en andere (wettelijke) eisen ten aanzien van het funderend onderwijs komen namelijk overeen met het Referentiekader. Om die reden is de meerwaarde van het voorstel voor de Nederlandse situatie in directe zin niet erg groot. Geconcludeerd kan echter worden dat de situatie in veel andere lidstaten minder met het voorstel overeenkomt. Met het voorstel worden deze landen gestimuleerd een min of meer met (onder meer) de Nederlandse situatie vergelijkbare aanpak te hanteren. Als veel lidstaten (op hun eigen manier, en als 'spiegel' voor het eigen beleid) gebruik maken van het referentiekader, wordt de mobiliteit tussen de lidstaten vergroot, evenals de concurrentiekracht van Europa als geheel. In die zin heeft het voorstel vooral in indirecte zin meerwaarde voor Nederland.
De conclusie is, dat het voorstel voor Nederland uitvoerbaar is, waarbij het overigens wel van belang is om op te merken dat Nederland 'mother tongue' (moedertaal) opvat als de officiële rijkstalen. Het voorstel biedt daarvoor de mogelijkheid.
Ten slotte acht Nederland het uit oogpunt van administratieve lasten onwenselijk en vanwege de inherente verschillen tussen de competenties onmogelijk over alle acht sleutelcompetenties op dezelfde manier te rapporteren als nu al gebeurt ten aanzien van taalvaardigheid, wiskundige vaardigheid en 'problem solving'.
Fiche 7: Mededeling over een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid"
Datum Raadsdocument: 24 november 2005
Nr Raadsdocument: 14908/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 596
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. FIN, BZ en BZK
Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, Onderwijs, Jeugd en Cultuur Raad (planning nog niet bekend).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel sluit aan bij het actieplan 2004-2006 "Het leren van talen en taalverscheidenheid bevorderen", een mededeling van 24 juli 2003, nummer COM(2003) 449 definitief.
Het voorstel van de Commissie heeft drie doelstellingen:
1. bevordering van het leren van talen en promotie van taalverscheidenheid;
2. stimuleren van een gezond meertalig economisch stelsel;
3. burgers in hun eigen taal toegang geven tot wetgeving, procedures en informatie van de Europese
Unie.
Om de eerste twee doelstellingen te bereiken, richt de Commissie zich vooral op het talenonderwijs en talenonderzoek met activiteiten die aansluiten bij het lopende beleid. De van de lidstaten gevraagde activiteiten betreffen vrijwel alleen het talenonderwijs. Het gaat daarbij om het opstellen van nationale plannen om meertaligheid te bevorderen, bezinning op het vroeg vreemdetalenonderwijs, het bevorderen van tweetalig onderwijs, herziening van de opleidingen tot talendocent in het licht van het European Profile for Language Teacher Education, en heroverweging van de trainingsprogramma's op universiteiten voor studenten in talige beroepen. Deze activiteiten werden eerder voorgesteld in het kader van bovengenoemd actieplan.
Voor het bereiken van de derde doelstelling worden alleen activiteiten van de Commissie opgevoerd. Deze liggen deels in het verlengde van huidige activiteiten, zoals de verdere ontwikkeling van instrumenten voor meertalige communicatie en de ondersteuning van opleidingen tot tolk/vertaler. Ook gaat de Commissie meer informatie verschaffen over meertaligheid. Verder wil de Commissie seminars op hoog niveau organiseren in de lidstaten, gericht op onder meer journalisten.
Wezenlijk nieuw zijn de volgende activiteiten:
- de oprichting van een High Level Group on Multilingualism om de Commissie te adviseren en vorderingen in de lidstaten te analyseren;
- de organisatie van een ministersconferentie in 2007 om lidstaten in staat te stellen hun vorderingen te presenteren;
- het opstellen van een nadere mededeling met een veelomvattende benadering van meertaligheid, dit op basis van de rapporten van de lidstaten en het advies van de High Level Group.
Hiermee wil de Commissie in ieder geval de vorderingen in de lidstaten monitoren, zowel hun antwoord op het Europese actieplan voor het leren van talen als hun antwoord op deze mededeling.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement : n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: negatief:
- de bevordering van meertaligheid kan door optreden van de lidstaten worden geregeld;
- weliswaar heeft de Europese Raad zich uitgesproken voor beheersing door iedere Europeaan van twee talen naast de eigen taal, maar dit betreft een aansporing; lidstaten zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun onderwijsbeleid;
- daar komt bij dat onderwijsinstellingen in Nederland afhankelijk van het onderwijstype een zekere tot grote mate van autonomie hebben.
Proportionaliteit: strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: negatief:
- er is al besloten tot ontwikkeling van een Europese talenindicator, waarmee de vorderingen in de
lidstaten op het gebied van het leren van talen op hoofdlijnen kunnen worden gevolgd;
- met de activiteiten van de High Level Group, de organisatie van de voorgestelde ministersconferentie
en het opstellen van een nadere mededeling lijkt de Commissie zich tot in detail te willen gaan
bemoeien met het onderwijs in de lidstaten.
Consequenties voor de EU-begroting:
De voorgestelde activiteiten worden gefinancierd via herschikking in bestaande communautaire programma's, zoals Socrates en Leonardo en vanaf 2007 Een Leven Lang Leren. Er zijn geen extra uitgaven mee gemoeid.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De onderhavige mededeling van de Commissie over meertaligheid ligt in het verlengde van haar actieplan 2004-2006 voor het leren van talen en bevorderen van taalverscheidenheid (zie onder 8). Hierin nodigde de Commissie de lidstaten uit om een eigen actieplan op te stellen. Vanwege het grote belang van de beheersing van vreemde talen voor Nederland gaf de Minister van OCW daaraan gehoor. Bij brief van 10 november 2005, briefnummer 2005/47742, stuurde zij een Nederlands activiteitenprogramma moderne vreemde talen naar de Tweede Kamer. Het wordt nu vertaald en zal aan de Commissie worden aangeboden. In 2007 wordt over de resultaten verslag uitgebracht.
OCW gaat naar aanleiding van deze mededeling geen extra activiteiten ondernemen. Nederland onderschrijft het belang van talenkennis. Daarom is ook een nationaal activiteitenprogramma geformuleerd. Hierbij zette Nederland in op die maatregelen die in de nationale context het meest opportuun zijn, zoals een verdere versterking van het onderricht in de buurtalen Duits en Frans. Onderwijsbeleid is immers een nationale aangelegenheid.
Nederland begrijpt dat de Commissie zich op de hoogte wil stellen van bepaalde ontwikkelingen in de lidstaten. Daartoe wordt nu een Europese talenindicator ontwikkeld. Nederland zal de Commissie op eigen initiatief in 2007 ook berichten over de resultaten van zijn activiteitenprogramma.
Nederland kant zich tegen de reikwijdte van deze mededeling. Zo is het geen voorstander van oprichting van een High Level Group die de Commissie moet helpen de vorderingen in de lidstaten te volgen. Die procedure is een te ver gaande bemoeienis met het beleid van de lidstaten. Nederland zal zich bij behandeling van dit voorstel dan ook verzetten tegen het oprichten van een High Level Group.
Evenmin ziet het de noodzaak van een nadere mededeling op dit terrein. Een eventuele ministersconferentie over dit onderwerp zou zich moeten beperken tot het presenteren van eigen waardevolle praktijken en kennisnemen van die in andere lidstaten.
Fiche 8: Mededeling Een modern MKB-beleid voor groei en werkgelegenheid
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: het Communautair Lissabon-programma uitvoeren - Een modern KMO-beleid voor groei en werkgelegenheid
Datum Raadsdocument: 15 november 2005
Nr Raadsdocument: 14434/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 551
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. SZW, FIN, BZK, OCW, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Concurrentievermogen en Groei (16 januari jl. eerste bespreking), Raad voor Concurrentievermogen 13 maart
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De afkorting KMO (Kleine en Middelgrote Ondernemingen) in de titel van het Commissie-document staat voor Midden en Kleinbedrijf (MKB).
De Commissie wil het thema MKB hoog op de politieke agenda houden. Immers, het MKB heeft een groot aandeel in de economie. Daarnaast zijn MKB bedrijven een belangrijke bron voor ondernemersvaardigheden en innovatie en bevorderen ze tevens de economische en sociale samenhang.
De Commissie stelt voor om in nauwe samenwerking met de lidstaten het MKB beleid een nieuwe start te geven. Deze mededeling dient daarvoor als coherent kader voor het ondernemingenbeleid en wil het beginsel "aan de kleintjes denken" in alle beleidsmaatregelen van de EU integreren. De mededeling laat vooral zien hoe de geïntegreerde richtsnoeren van Lissabon ten behoeve van het MKB kunnen worden uitgevoerd. Er wordt met name aandacht geschonken aan de richtsnoeren die betrekking hebben op betere regelgeving, een dynamischer ondernemerscultuur een concurrerender en MKB-vriendelijk klimaat. De acties zijn vooral gericht op de volgende onderdelen:
Bevorderen ondernemerschap en vaardigheden
De EU maakt nog te weinig gebruik van het ondernemerspotentieel in de EU en er worden weinig nieuwe ondernemingen opgestart. Mensen werken liever in loondienst dan dat ze zelfstandig werken. De Commissie zal inspanningen plegen om het maatschappelijke aanzien van ondernemers te vergroten, een carrière als ondernemer te propageren en de ondernemersgeest te bevorderen. Concrete acties hierbij zijn:
§ Het beklemtonen van rol van het onderwijs in het ondernemerschap;
§ De inzet van structuurfondsen om bijvoorbeeld het aanbod en de kwaliteit van de adviesverlening aan bedrijven te verbeteren;
§ Maatregelen die de lidstaten zouden kunnen nemen om het starten van een bedrijf goedkoper en minder tijdrovend te maken.
Daarnaast zal de Commissie meer steun verlenen om de intrinsieke risico's van ondernemen te verkleinen door initiatieven te nemen voor wat betreft de negatieve gevolgen van bedrijfsfaillissement en de aandacht voor succesvolle bedrijfsoverdrachten.
Om de vaardigheidskloof te dichten moeten alle partners en vooral de ondernemingen bij de ontwikkeling van cursussen en opleidingsmethoden worden betrokken.
Tenslotte werkt de Commissie nauw samen met de nationale autoriteiten om de problemen te verhelpen waarmee vrouwelijke ondernemers worden geconfronteerd.
Verbeteren markttoegang voor het MKB
De Commissie neemt een aantal maatregelen om de toegang tot de interne markt te verbeteren en de bijbehorende kosten te verminderen. Het MKB moet worden gestimuleerd om internationaal actief te zijn. De acties die de Commissie op dit vak onderneemt zijn:
§ een nieuw initiatief om het MKB te helpen om van de Europese markt te profiteren en te blijven werken aan een wettelijk statuut om het MKB te stimuleren grensoverschrijdende partnerschappen aan te gaan;
§ het verder moderniseren en vereenvoudigen van de gunningsprocedure bij overheidsopdrachten (bijvoorbeeld door elektronisch aanbesteden;)
§ maatregelen om de deelname van het MKB aan technische normalisatie te bevorderen en het MKB op normen te attenderen;
§ het indienen van een mededeling omtrent de "Home State Taxation" waarover binnenkort een BNC fiche zal worden opgesteld;
§ nieuwe initiatieven voor het netwerk van Euro Info Centre om het MKB aan te moedigen deel te nemen aan samenwerkings- en partnerschapsevenementen;
§ Versterking van een EU strategie inzake markttoegang zoals de registratie en evaluatie van het effect van klachten van bedrijven.
Verminderen administratieve lasten
Het beginsel "eerst aan de kleintjes denken" zal in de communautaire maatregelen geïntegreerd worden. Regelgeving en administratieve verplichtingen zullen worden vereenvoudigd. Dit is van belang voor het MKB omdat zij vaak niet over middelen en expertise beschikken om aan complexe regelgeving te voldoen. Vereenvoudiging is echter een gedeelde verantwoordelijkheid waarbij ook voor de lidstaten een taak is weggelegd.
Naast de aandacht die de Commissie besteedt aan de regelgeving zal ook meer aandacht worden geschonken aan de administratieve obstakels die het MKB ondervindt bij het creëren van werkgelegenheid.
De Commissie en de lidstaten moeten op bepaalde beleidsgebieden meer rekening houden met het MKB. De Commissie is van plan de regels omtrent staatssteun te herzien en te vereenvoudigen. De Commissie dringt tevens aan op een snelle goedkeuring van de richtlijn waarbij een BTW vrijstelling voor max. ¤100000 van de jaaromzet en een BTW één-loketsysteem worden geïntroduceerd.
Verbeteren groeivermogen van het MKB
De EU zoekt een oplossing voor de marktlacunes die de toegang van het MKB tot financiële middelen, onderzoek, innovatie en ICT beperken en hun groeipotentieel belemmeren. Er moet meer gedaan worden om aan de veranderende behoeften van alle soorten ondernemingen te voldoen. Acties die Commissie in deze mededeling aankondigt zijn:
§ Verhoging van de financiële steun voor MKB via het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie;
§ Een mededeling indienen over hoe Europa groei financiert;
§ Een stimulans van deelname van het MKB aan het programma Innova en steunverlening aan het MKB op het gebied van Intellectuele Eigendomsrechten via de communautaire bedrijfsondersteunende netwerken;
§ Bevordering van innovatie en milieuprestaties van het MKB via het Environmental Compliance Assistance Programme;
§ Investeringen in expertisecentra waarbij het MKB en onderzoeks- en technologische instellingen worden gekoppeld en maatregelen om de toegang tot financiële middelen te verbeteren en de overdracht van technologie te vergemakkelijken;
§ Vereenvoudiging van regels en procedures om de deelname van het MKB aan het KP7 te bevorderen;
§ Het eBusiness Support Network: steunverlening aan het MKB bij networking op het gebied van ICT;
§ Verbetering van de instrumenten voor analyse van het MKB om meer inzicht te krijgen in de prestaties om het concurrentievermogen te verbeteren.
Versterken dialoog en communicatie met het MKB
Het MKB is slecht geïnformeerd over de EU en staat soms kritisch tegenover de gevolgen van de activiteiten van de EU. De Commissie vindt het van essentieel belang om de informatiekloof te dichten. Daarom zal de Commissie op een meer regelmatige en een beter gestructureerde basis de dialoog aangaan met alle betrokken partijen. De Commissie is voornemens om via de Euro Info Centres een snel en gebruiksvriendelijk overlegmechanisme te ontwikkelen om de standpunten van het MKB over beleidsgebieden in te winnen. Om het imago van het ondernemerschap te promoten is eind 2005 een nieuwe wedstrijd georganiseerd, de European Enterprise Award. De mededeling markeert een nieuwe pragmatischer start ten aanzien van EU beleid voor het MKB.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, kan het volgende worden opgemerkt:
Onderdelen van het voorstel zullen vanwege de grotere schaal van de EU op gebieden voordelen kunnen opleveren ten opzichte van nationaal optreden. Zo kunnen met name de maatregelen voor het verbeteren van markttoegang en het verminderen van administratieve lasten die hun oorsprong vinden bij de EU effectiever vanuit de Commissie worden genomen. Er zijn echter ook maatregelen voorgesteld waar het initiatief moet blijven bij de nationale lidstaat omdat de maatregelen behoren tot de nationale competentie of omdat de uitvoering effectiever is op nationaal niveau.
Echter, er staan ook een aantal negatieve punten in dit voorstel die effectiever door Nederland zelf kunnen worden uitgevoerd. De beoordeling luidt per doelstelling:
- Bevorderen ondernemerschap en vaardigheden (oordeel: deels negatief, deels positief]
De inzet van structuurfondsen en een imagocampagne op Europees niveau zou volgens de Commissie voordelen kunnen opleveren boven het nationale beleid. De EU heeft echter geen bevoegdheden met betrekking tot de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel. Dit behoort tot de verantwoordelijkheden van de lidstaten. Daarnaast zijn er cultuurverschillen tussen lidstaten waardoor een EU-brede campagne niet effectief zou zijn. Het uitwisselen van Best Practices op het gebied van onderwijs en ondernemerschap zou daarentegen wel van toegevoegde waarde kunnen zijn voor de lidstaat.
- Verbeteren markttoegang voor het MKB (oordeel: positief)
Het verbeteren van de markttoegang tot de Europese markt is een EU competentie. De nationale overheden kunnen bijdragen door hun eigen markt open te stellen.
- Verminderen administratieve lasten (oordeel: positief)
Door in de Europese communautaire wetgeving rekening houden met de kleintjes levert dit duidelijk voordelen op boven het enkel op nationaal (wetgevings)niveau rekening houden met het MKB.
- Verbeteren groeivermogen van het MKB (oordeel: twijfelachtig)
Het bevorderen van deelname van het MKB in Europese programma's is een aangelegenheid van de Commissie. Echter, de maatregelen op het gebied van financiën, ICT en innovatie lenen zich door de eigen structuur van de lidstaat beter voor het nationale niveau. Wel kunnen best practices op deze gebieden een voordeel opleveren voor de diverse lidstaten.
- Versterken dialoog en communicatie met het MKB (oordeel:overwegend negatief)
Door de verschillen in organisatiegraad per land heeft het versterken van de dialoog op Europese schaal geen toegevoegde waarde ten opzichte van de dialoog op nationaal niveau.
Proportionaliteit: positief
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, is de beoordeling per doelstelling:
- Bevorderen ondernemerschap en vaardigheden (oordeel: overwegend positief)
De maatregelen die hier genomen worden zijn vrijwillig van aard en leveren voordelen op nationaal. De uitwisseling van best practices geeft aanvullende mogelijkheden voor nationaal beleid.
- Verbeteren markttoegang voor het MKB (oordeel: positief)
De meeste maatregelen zijn een aanvulling van nationaal beleid. Het beter betrekken van het MKB bij de interne markt geeft het MKB meer groeimogelijkheden en is derhalve positief. Het introduceren van "home state taxation" zal op vrijwillige basis zijn (separaat BNC-fiche volgt).
- Verminderen administratieve lasten (oordeel: positief)
De beoogde Commissie-maatregel vormt een aanvulling op het nationale beleid om op het gebied van regelgeving rekening te houden met het MKB. Dat de EU hier tevens rekening mee houdt met betrekking tot communautaire maatregelen is positief. Een richtlijn betreffende het invoeren van een één loket systeem zal te zijner tijd via wetswijziging moeten worden geïmplementeerd.
- Verbeteren groeivermogen van het MKB (oordeel: gematigd positief)
Het uitwisselen van best practices is vrijwillig van aard en is een aanvulling op het nationale beleid. De bevordering van deelname van MKB aan Europese programma's is positief. Alleen als de maatregelen aanvullend zijn op het nationaal beleid , kan de proportionaliteit positief zijn. Op een aantal terreinen zoals financiën, ICT en innovatie lenen zich Europese maatregelen niet door de eigen structuur van de lidstaat.
- Versterken dialoog en communicatie met het MKB (oordeel: negatief)
Op nationaal niveau is er al een overlegstructuur/-organisatie voor het MKB, die deel uitmaakt van een Europese samenwerking. De voorstellen van de Commissie zijn daarom overbodig. Ook is het zeer twijfelachtig of het MKB de mogelijkheden heeft om deel te nemen aan deze overlegstructuren.
Consequenties voor de EU-begroting:
Aan de mededeling zelf zijn geen financiële gevolgen verbonden. Het voorgestelde beleid brengt echter wel kosten met zich mee. Deze kosten zijn al bekend of zullen in de toekomst in nadere voorstellen kenbaar worden gemaakt. In het fiche waarin individuele voorstellen behandeld worden zullen deze kosten worden geëxpliciteerd. Voorbeelden van bestaande voorstellen zijn het zevende kaderprogramma (KP7) voor onderzoek en het Concurrentie en innovatie programma (CIP).
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het verminderen van administratieve lasten kan voordelen opleveren voor het bedrijfsleven. Over de orde van grootte wordt in deze mededeling geen uitspraak gedaan. Naast de mededeling kunnen aanwijzingen en verplichtingen komen met financiële gevolgen voor de overheid. Nederland kan echter later beslissen of de aanwijzingen worden overgenomen in nationaal beleid, immers deze mededeling heeft nog geen verplichtingen in zich.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Pas mogelijke follow-up regelgeving, bijvoorbeeld in de vorm van een richtlijn voor het one stop shop BTW loket, zou Nederland verplichten wettelijke actie te ondernemen. Voor Home State Taxation volgt slechts een mededeling en is het aan de lidstaten om desgewenst nadere regelgeving te ontwerpen (separaat BNC fiche volgt).
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t., dit betreft een mededeling die niet hoeft te worden omgezet in regelgeving.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het is van belang dat de EU en de lidstaten een MKB vriendelijk beleid voeren. Nederland kan het initiatief van de Commissie om de mededeling uit te brengen, ondersteunen maar plaatst enkele kanttekeningen bij de invulling van het beleid. Hoewel veel van de acties ondersteunend en aanvullend zijn op nationaal beleid, is duidelijk dat niet alle acties efficiënt zijn indien zij op Communautair niveau worden uitgevoerd. Deze acties moeten dus op lidstaat niveau uitgevoerd worden.
Nederland is geen voorstander van specifiek communautair MKB beleid, maar veeleer tot verhoging van de aandacht voor het MKB bij de totstandkoming van beleidskaders en specifieke regelgeving (bijvoorbeeld door een duidelijke kosten-baten analyse bij het opstellen van regelgeving, of aandacht voor de positie van het MKB in communautaire programma's als KP7 en het CIP). Op Europees niveau wenst Nederland t.a.v. MKB vooral dat Commissie en Lidstaten van elkaar kunnen leren en best-practices kunnen ontwikkelen.
Wat Nederland betreft had de ambitie van de Commissie wel groter mogen zijn. Nu bestaat de Mededeling vooral uit reeds bestaande initiatieven en beleidsvoornemens. Nederland is van mening dat een ambitieus MKB-programma duidelijke doelstellingen, ijkmomenten en monitoring nodig heeft. Het blijft nu vooral steken in goede bedoelingen en voornemens.
Hieronder volgt een uitwerking van de vijf maatregelen met daaronder de acties en het Nederlandse standpunt hierover:
1) Bevorderen ondernemerschap en vaardigheden
Het bevorderen van ondernemerschap is een ondersteuning van nationaal beleid. Nederland ondersteunt het voornemen van de Commissie om via rolmodellen, structuurfondsen en campagnes het ondernemerschap in de EU een positieve impuls te geven. De Commissie zal wel moeten accepteren dat Nederland haar campagnes om ondernemerschap te bevorderen zelf wil invullen. Uitwisseling van best practices kan hierbij van dienst zijn.
Met betrekking tot de daadwerkelijke overstap van werknemer naar ondernemer zijn er binnen de lidstaten diverse institutionele barrières die dit bemoeilijken, zoals het arbeidsrecht, de beperking van collectieve voorzieningen tot uitsluitend werknemers en de moeite om te switchen van werknemer naar ondernemer en vice versa.
De EU heeft geen bevoegdheden over de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel. Dit behoort tot de verantwoordelijkheden van de lidstaten. Het is derhalve aan de lidstaten te bepalen hoe zij het onderwijs inrichten. Op dit moment is in Nederland al veel aandacht voor het aanpassen van de vaardigheden op scholen en opleidingen naar de behoefte van de ondernemer.
2) Verbeteren markttoegang voor het MKB
Deze maatregel van de Commissie biedt kansen voor het Nederlandse MKB om op de Europese markt actief te zijn. Het Nederlandse MKB wordt hierbij tevens uitgedaagd om innovatief te zijn en de kansen van de interne markt te grijpen. Deze activiteiten kunnen de concurrentiepositie van het MKB verbeteren en de toegang tot overheidsopdrachten vergemakkelijken. Op het gebied van de winstbelastingen staat Nederland positief tegenover het onderzoeken van de mogelijkheden tot minimumstandaarden te komen om de gemeenschappelijke markt beter te laten functioneren. Vanwege een gebrek aan draagvlak onder de lidstaten, acht Nederland verdere werkzaamheden op het terrein van de home state taxation weinig zinvol.
Nederland is wel van mening dat de Commissie en de Lidstaten verder moeten werken aan het liberaliseren van de eigen markten om zo de markttoegang voor nieuwkomers zo eenvoudig mogelijk te laten zijn. Dit kan een enorme impuls aan werkgelegenheid en concurrentiekracht opleveren.
3) Verminderen administratieve lasten
Het verminderen van de administratieve lasten en vereenvoudiging van regelgeving zijn een ondersteuning van het nationale beleid. Nederland vindt het erg positief dat de Commissie voornemens is om bij het vaststellen van alle communautaire regelgeving aan het MKB te denken. Tevens ondersteunt Nederland de plannen van de Commissie om de regels inzake staatsteun te vereenvoudigen. Tenslotte worden de voorstellen op het gebied van de BTW, die een concrete bijdrage leveren aan vereenvoudiging van regelgeving ondersteund (bijv. de one stop shop voor BTW-loket), waarbij bestaande Nederlandse regelingen met gelijke doeleinden in stand worden gehouden.
4) Verbeteren groeivermogen van het MKB
Nederland ondersteunt het voornemen om te zoeken naar oplossingen voor de lacunes bij het MKB. Het MKB is immers de motor van de economie. Nederland wil graag met de Commissie samenwerken om tot deze oplossingen te komen, met belangrijke kanttekening dat de lidstaat eerstverantwoordelijk blijft als het gaat om nationale instrumenten. Nederland heeft op dit moment een goede instrumentenmix die de verbetering van financiering voor het bedrijfleven, verlaging van administratieve lasten en de mismatch van onderwijs en arbeidsmarkt aanpakt en combineert. Het openzetten van INNOVA en bevorderen van het MKB in het 7KP zijn positieve maatregelen vanuit de Commissie. Een uitwisseling van Best Practices kan hierbij van grote waarde zijn. De analyses die de Commissie zal uitvoeren naar het verbeteren van het groeivermogen kunnen individuele lidstaten gebruiken bij de formulering van hun nationale beleid. De beleidsvrijheid van individuele lidstaten moet echter niet te veel beperkt worden door opgelegde maatregelen.
5) Versterken dialoog en communicatie met het MKB
In Nederland bestaat reeds een dialoog tussen overheid en ondernemers en er wordt in de beleidsvorming zoveel mogelijk rekening met hen gehouden. Nederland is bereid om de Commissie van dienst te zijn om inhoud te geven aan de communicatie en dialoog met de ondernemers.