Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van der Staaij, Van Bommel, Ferrier en Huizinga-Heringa over vervolging van christenen in Eritrea. Deze vragen werden ingezonden op 30 januari 2006 met kenmerk 2050607190.
De Minister De Minister
van Buitenlandse Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking,
Dr. B.R. Bot A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Antwoorden van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, en mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de leden Ferrier (CDA), Van der Staaij (SGP), Van Bommel (SP) en Huizinga-Heringa (ChristenUnie) over vervolging van christenen in Eritrea.
Vraag 1
Kunt u in aanvulling op de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen 1) inzake de voortdurende vervolging van christenen in Eritrea, aangeven wanneer het beslismoment plaatsvindt waarop wordt beoordeeld of Eritrea al dan niet voldoet aan artikel 8 van de Cotonou-overeenkomst? Aan welke consequenties wordt gedacht indien Eritrea hier niet aan voldoet?
Antwoord
Momenteel vinden gesprekken plaats tussen de EU en de regering van Eritrea over de volgorde van de onderwerpen en de frequentie van de bijeenkomsten in het kader van artikel 8 van de Cotonou overeenkomst. De politieke dialoog tussen de EU en de regering van Eritrea zal in de eerste helft van 2006 worden voortgezet en geëvalueerd op basis van de bereikte resultaten. In geval Eritrea niet voldoet aan de cruciale elementen van artikel 9 van de Cotonou-overeenkomst zal, op basis van advies van de EU-vertegenwoordigers in Asmara en op voorstel van de Commissie, door de EU-lidstaten in Brussel met gekwalificeerde meerderheid besloten worden of artikel 96 van de Cotonou-overeenkomst in werking zal treden. Artikel 96 schrijft voor dat, op zijn vroegst 30 dagen en op zijn laatst 120 dagen na deze beslissing, overleg met het partnerland moet plaatsvinden om te bezien of verbetering mogelijk is. In geval dit vooruitzicht negatief blijkt zullen "appropriate measures" worden overwogen. Een van de mogelijke maatregelen is het opschorten van de hulprelatie.
Vraag 2
Heeft de evaluatie die u in uw antwoord op de schriftelijke vragen d.d. 13 juni 2005 meldde 2) ter verscherping van de politieke dialoog tussen de Europese Unie en Eritrea welke zou plaats vinden voor het einde van 2005 in EU-verband, en indien nodig zou leiden tot een heroverweging van de relatie tussen de EU en Eritrea, inmiddels plaats gevonden? Zo ja, wat is hiervan de conclusie? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Tijdens het lokale Nederlandse voorzitterschap van de EU is twee maal, in juli en oktober 2004, in het kader van de politieke dialoog met de Eritrese autoriteiten gesproken. In 2005 heeft de dialoog tussen de Europese Unie en de Eritrese regering vertraging opgelopen, met name vanwege de formulering van politieke en economische ijkpunten die als basis voor de dialoog zullen dienen. Deze, door lokale EU-vertegenwoordigers in Asmara opgestelde en door de Eritrese regering goedgekeurde, ijkpunten werden pas in december 2005 goedgekeurd. De dialoog zal in de eerste helft van 2006 worden voortgezet en geëvalueerd.
Vraag 3
Bent u bereid om in Europees verband, zowel ten aanzien van het Cotonou-overleg als ten aanzien van het overleg in EU-verband, zich actief op te stellen opdat maatregelen genomen worden om de mensenrechtensituatie in Eritrea te verbeteren?
Antwoord
Ja.
1) Aanhangsel-Handelingen nr. 667, vergaderjaar 2005-2006
2) Aanhangsel-Handelingen nr. 2018, vergaderjaar 2004-2005
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken