Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen uit de vragenlijst over de voortgang van de werkzaamheden van de Task Force Corruptie (30300 V, nr. 103).

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de Commissie Buitenlandse Zaken naar aanleiding van Kamerstuk 30 300 V, nr. 103.

Vraag 1
Wat verstaat u precies onder corruptie?

Antwoord
Corruptie in enge zin betreft het delict omkoping. Het VN-Verdrag tegen Corruptie identificeert echter ook een aantal andere strafbare feiten die onder corruptie in brede zin vallen, zoals afpersing, diefstal en ambtsmisbruik. De Task Force Anti-Corruptie richt zich op corruptie in brede zin.

Vraag 2
Wat is het beleid ten aanzien van corrupte bedrijven, óók Nederlandse bedrijven die zich in ontwikkelingslanden inlaten met corruptie?

Vraag 16
Wordt corruptie waarmee Nederlandse bedrijven in ontwikkelingslanden worden geconfronteerd in kaart gebracht? Bent u van plan ook hieraan aandacht te gaan besteden in het kader van stimulering van het ondernemingsklimaat?

Vraag 17
Hoe wordt in het bijzonder de private sector concreet betrokken bij uw anticorruptiebeleid?

Antwoord
Nederland is partij bij het OESO-Verdrag inzake Bestrijding van Omkoping van Buitenlandse Ambtenaren bij Internationale Zakelijke Transacties. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is op 1 februari 2001 aangepast om aan de verplichtingen van o.a. het OESO-Verdrag te kunnen voldoen. Dit betekent dat Nederlandse bedrijven waarvan bewezen kan worden geacht dat zij zich schuldig maken aan omkoping van buitenlandse ambtenaren, in beginsel zullen worden vervolgd. In het kader van het anticorruptiebeleid is de relatie met het Nederlandse bedrijfsleven een specifiek aandachtsgebied. Ambassades zullen enerzijds alert moeten zijn op gevallen van omkoping van buitenlandse ambtenaren door Nederlandse bedrijven; anderzijds zullen zij juist willen samenwerken met Nederlandse bedrijven om informatie te verkrijgen over corruptiepraktijken in partnerlanden waarmee Nederlandse bedrijven worden geconfronteerd. Bovendien hebben ambassades ook de taak het lokale ondernemingsklimaat te helpen bevorderen en hierin speelt de strijd tegen corruptie ook een rol. Tot slot dienen ambassades het Nederlandse bedrijfsleven van dienst te zijn met handels- en investeringsbevordering. Over dit dilemma zal op 15 maart a.s. een besloten bijeenkomst met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven worden georganiseerd. Uitgangspunt is binnen de grenzen die door het OESO-Verdrag worden gesteld, te komen tot een intensievere samenwerking met het bedrijfsleven om corruptie te bestrijden.

Na afloop van deze bijeenkomst zal de integriteitscode die geldt voor ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden aangevuld met aanwijzingen over de relatie met het bedrijfsleven op dit terrein.

Vraag 3
Waarom schrijft u in uw brief niets over de rol van de lokale civil society in landen waar corruptie is, noch specifiek over het juridisch apparaat in die landen.

Vraag 12
Wat verstaat u onder "krachten die corruptie kunnen beteugelen"?

Vraag 19
Wat verstaat u onder integriteitsystemen?

Antwoord
In mijn brief benadruk ik dat corruptie alleen duurzaam bestreden kan worden met een brede aanpak. Dit wordt geïllustreerd met het door Transparency International (TI) ontwikkelde concept van een nationaal integriteitsysteem (NIS). Dit NIS omvat alle instituties en bijbehorende praktijken in een land die van belang zijn voor de bevordering en handhaving van integriteit. TI stelt dit systeem voor als een Griekse tempel, waarvan de afzonderlijke pilaren de instituties vertegenwoordigen die van belang zijn om het systeem in stand te houden. Deze pilaren zijn: de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht, instellingen die als "waakhond" fungeren (zoals een Rekenkamer, Ombudsman, of een speciale anti-corruptie commissie), de overheidsdienst, de media, civil society, de private sector en internationale actoren (zoals donoren en multinationals). Deze pilaren vertegenwoordigen tevens de regels die nodig zijn om het geheel optimaal te laten functioneren, zoals eerlijke verkiezingen, onafhankelijkheid, vrijheid van meningsuiting, een ethisch ambtenarenapparaat, toegang tot informatie, goede en afdwingbare wetgeving, concurrentiebeleid en het afleggen van rekenschap. Daarbij is de kern van het systeem dat al deze instituties en regels met elkaar samenhangen en het daarom niet voldoende is indien men zich op slechts één of enkele van de pilaren richt, zonder deze in samenhang met de rest van het systeem te bezien. Immers, rechters die bereid zijn corruptie een halt toe te roepen kunnen weinig bereiken als de politie, aanklagers of advocaten tot op het bot corrupt zijn. Het systeem dient dan ook op voldoende pilaren te rusten om overeind te kunnen blijven. De krachten die corruptie kunnen beteugelen hebben betrekking op de veranderingsgezinden binnen een nationaal integriteitsysteem. Afhankelijk van de specifieke situatie in landen kunnen de lokale civil society of onderdelen van het juridisch apparaat als dergelijke krachten een belangrijke rol spelen. In ieder land ziet het nationaal integriteitsysteem er echter anders uit. Wat in het ene land een zwakte is, kan in het andere juist goed zijn ontwikkeld. Waar het om gaat is dat de zwakste schakels worden aangepakt en de veranderingsgezinden worden ondersteund.

Vraag 4
Waarom heeft u niet overwogen om een gezamenlijke Task Force op te richten met bijvoorbeeld de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland? Hoe zit het in dit verband met de anti-corruptiegroep binnen het Utsteinkader? Deelt u de mening dat in dit verband voorkomen zou moeten worden dat opnieuw het wiel uitgevonden gaat worden?

Antwoord
Alle donoren worden met vergelijkbare problemen geconfronteerd op het terrein van corruptie en corruptiebestrijding. Deze dienen zoveel mogelijk in gezamenlijkheid te worden aangepakt. Van een gezamenlijke Task Force ben ik evenwel geen voorstander, omdat dit teveel bureaucratische rompslomp met zich zou meebrengen. Wel wordt via verschillende fora nauw contact onderhouden met andere donoren. Beleid en ervaringen worden zowel in het kader van het Governance Network van OESO/DAC, als in het Nordic+ overleg (alle Scandinavische landen, Ierland, Verenigd Koninkrijk en Nederland) uitgewisseld. Bovendien hebben leden van de Task Force bezoeken afgelegd aan de belangrijkste donorlanden. Op basis van deze bezoeken vindt thans samen met andere donoren een uitgebreide inventarisatie plaats van 'best practices' zodat van ieders ervaringen direct kan worden geleerd.

Vraag 5
Kunt u met inhoudelijke argumenten motiveren waarom u geen voorstander bent van uitbreiding van sanctiemogelijkheden voor bedrijven en niet kiest voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een internationaal tribunaal gericht tegen corruptie? (zie uw antwoord op vraag 11, kamerstuk 29 800 V, nr. 111).

Antwoord
Zoals in het antwoord op genoemde vraag al werd gesteld, gaat het bij internationale tribunalen om de berechting van de meest ernstige internationale misdrijven, te weten genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Corruptie valt niet onder deze categorie misdrijven. Daarnaast is de regering echter van mening dat via het peer review mechanisme van de OESO voldoende druk op Verdragsstaten wordt uitgeoefend om op te treden tegen bedrijven die zich schuldig maken aan omkoping van buitenlandse ambtenaren. Dit mechanisme beperkt zich immers niet alleen tot controle op de uitvoeringswetgeving, maar gedurende de tweede fase wordt ook het vervolgingsbeleid en de uitvoering daarvan uitgebreid onderzocht, en, waar nodig, aan de kaak gesteld. Initiatieven voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal zouden deze samenwerking in OESO-verband alleen maar nadelig beïnvloeden, omdat zij de aandacht afleiden van de verplichtingen van de Verdragspartijen zelf die immers de volle verantwoordelijkheid dragen voor vervolging van bedrijven.

Vraag 6
Acht u het voldoende dat westerse multinationals in de mijnbouw en olie-industrie positief staan ten opzichte van het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Het EITI is een jong instrument dat nog in ontwikkeling is en zich nog niet bewezen heeft. Niettemin ziet het er veelbelovend uit, niet in het minst door de brede belangstelling die van de zijde van veel in aanmerking komende landen en betrokken organisaties wordt getoond. Zo ook van het internationale westerse bedrijfsleven dat het EITI breed ondersteunt. In dit stadium geeft de regering de voorkeur aan de vrijwilligheid waarop EITI stoelt. Ik zal de voortgang die nu met zowel de ontwikkeling van instrumenten als met de toepassing daarvan wordt opgedaan, nadrukkelijk volgen. Over enkele jaren kunnen wij bezien wat de waarde van het EITI is en of aanvullende maatregelen wenselijk zijn.

Vraag 7
U heeft eerder gesteld dat het OESO contactpunt fungeert als bemiddelaar en niet als toezichthouder. Bent u bereid na te gaan op welke wijze andere OESO-lidstaten (Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Zweden, Denemarken, Noorwegen) het OESO contactpunt vormgeven en of zij uw taakopvatting van bemiddelaar in tegenstelling tot toezichthouder delen?

Antwoord
De rol van Nationale Contactpunten voor de OESO-Richtlijnen is vastgelegd in de OESO-Verklaring over Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen uit 2000 ("herziening van de Richtlijnen"). Ten eerste zijn NCP's verantwoordelijk voor het uitdragen van de Richtlijnen en het verschaffen van informatie over de Richtlijnen. Ten tweede kunnen 'stakeholders' specifieke vraagstukken met betrekking tot de juiste toepassing van de Richtlijnen voorleggen aan NCP's. In dat geval zullen zij primair proberen om te komen tot een oplossing die voor de vraagsteller en bedrijf in kwestie acceptabel is (en fungeren zij dus als bemiddelaar). Mocht dit onmogelijk blijken, dan kunnen NCP's een uitspraak doen over de mate waarin al dan niet conform de richtlijnen is gehandeld en eventueel aanbevelingen formuleren. Voor zover ik kan beoordelen, verschillen de OESO-lidstaten niet van mening over de hierboven geschetste rol van NCP's.

Overigens zal de Kamer, zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken heeft toegezegd tijdens een Algemeen Overleg op 24 november j.l., ruim voor de zomer de resultaten ontvangen van een onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd naar het functioneren van het Nederlandse NCP.

Vraag 8
Wat is volgens u de reden dat men verwacht dat corruptie in de Filippijnen, diverse Zuid-Amerikaanse landen en India zal stijgen? (zie bijlage bij uw brief)

Antwoord
De bijlage bij mijn brief was afkomstig uit de Global Corruption Barometer 2005 van Transparency International. Dit is een onderzoek naar de publieke opinie over en ervaringen met corruptie in 69 landen. Hoewel in dit onderzoek niet gevraagd is naar redenen voor de verwachte stijging van corruptie in de komende drie jaar, kan een mogelijke verklaring worden gezocht in een algeheel gevoel van teleurstelling onder burgers over de tot dusverre bereikte vooruitgang bij de bestrijding van corruptie in hun land. In het geval van verschillende Latijns-Amerikaanse landen hangt dit samen met (te) hooggespannen verwachtingen die regeringen hebben gecreëerd bij hun verkiezing en een in de praktijk haperende aanpak, of een aanpak die de gemiddelde burger nog niets heeft opgeleverd. De Filipijnen kent een algeheel slechte staat van dienst op dit onderwerp. Bovendien speelt daar thans een aantal corruptieschandalen waarbij de zittende regering lijkt te zijn betrokken. De verwachte stijging van corruptie in India, tenslotte, laat zich lastiger verklaren, juist omdat hier sprake is van grote verschillen tussen deelstaten waar het gaat om bestrijding van corruptie.

Overigens is corruptie geen geïsoleerd onderwerp en hangt de perceptie van burgers hierover vaak sterk samen met hun algehele gevoel van (on)tevredenheid over de politieke en sociaal-economische situatie.

Vraag 9
Wat wordt er bedoeld met extra actief zijn? Welke maatregelen die er nu nog niet genomen zijn, worden er dan genomen en waarom zijn die maatregelen niet eerder genomen?

Antwoord
Met 'extra actief' wordt bedoeld dat zowel op de ambassades als in Den Haag extra aandacht besteed wordt aan het anticorruptiebeleid. Zo worden de jaarplannen van de betrokken posten bijvoorbeeld getoetst op aandacht voor corruptiebestrijding. Daarnaast hebben de werkzaamheden van de Task Force Anticorruptie hoge prioriteit. Het gaat hier dus niet zozeer om het treffen van nieuwe maatregelen, anders dan al in het werkplan van de Task Force opgenomen, maar om een beleidsintensivering.

Vraag 10
Kunt u aangeven tegen hoeveel concrete corruptie-incidenten, gerekend vanaf 2003, men is aangelopen, om welke landen of organisaties het ging, om welke vormen van hulp het ging (projecten, programma's, budgetsteun etcetera), om hoeveel geld het ging en welke concrete sancties zijn genomen? Graag een zo uitgebreid en gespecificeerd mogelijk overzicht.

Vraag 21
Hoe vaak zijn er bij het vaststellen van corruptie sancties, zoals het terugvorderen of het uitstellen, verlagen, stopzetten of wijzigen van de hulp, toegepast? Welke landen betrof het en binnen welke sectoren?

Antwoord
De beleidslijn is dat alle gevallen van corruptie dienen te worden aangemeld bij de departementsleiding. Sinds mijn aantreden is mij een aantal gevallen van corruptie ter kennis gebracht. In het geval van corruptie bij het School Improvement Grants Programme in Indonesië heb ik de kamer uitgebreid geïnformeerd (zie TK 2003 - 2004, 29 200 V, nr 60). Een ander geval betrof corruptie bij het Consultancy Trustfund bij de Wereldbank in 2001 (TK 2002 - 2003, 28 800, nr. 11). Na onderzoek van het Internal Auditing Department van de Wereldbank in samenwerking met de budgethouder, de interne accountantsdienst van het Ministerie en het Ministerie van Economische Zaken is uiteindelijk USD 2.1 miljoen teruggevorderd in 2002. Tevens heeft de Wereldbank naar aanleiding van dit incident de afdeling Resource Mobilization & Cofinancing gereorganiseerd, waardoor nu strikte functiescheiding tussen beleid en beheer is gewaarborgd.

Als onderdeel van de werkzaamheden van de Task Force Corruptie wordt onderzocht in hoeverre er sinds 2003 sprake is geweest van gevallen van corruptie die ondanks de meldingsplicht niet centraal zijn geregistreerd.

De meldingsplicht van corruptie strekt zich uit over het gehele spectrum en betreft niet alleen corruptie in ontwikkelingssamenwerking. Daarom wil ik bezien of een separaat meldpunt voor corruptiegevallen in het kader van ontwikkelingssamenwerking van nut is. Daarbij wil ik ook de ervaringen van gelijkgezinde donorlanden betrekken.

Op basis van het onderzoek door de Task Force zal ik een lijst opstellen van bewezen corruptiegevallen en aan u toezenden. Daarbij moet ik mij overigens wel zekere beperkingen opleggen, aangezien niet in alle gevallen de openbaarheid kan worden gezocht. Zo kunnen er gevallen zijn waarbij als direct gevolg van openbaarmaking de mensenrechten van betrokken personen in het buitenland worden geschonden, bijvoorbeeld in landen waar op corruptie de doodstraf staat. Ook dient rekening gehouden te worden met de positie van klokkenluiders.

Voor het algemene sanctiebeleid verwijs ik naar het antwoord op vraag 22.

Vraag 11
Welke concrete initiatieven heeft u in internationaal verband genomen of gaat u nog nemen om ontwikkelingslanden te helpen die proberen weggesluisde gelden terug te vorderen (motie-Van As c.s., 30 300 V, nr. 63)? Kunt u tevens aangeven of hierin een rol is weggelegd voor de Taskforce, en zo ja, welke?

Antwoord
Over de initiatieven die de regering gaat nemen om ontwikkelingslanden te helpen die proberen weggesluisde gelden terug te vorderen, wordt Uw Kamer binnenkort per brief separaat geïnformeerd.

Vraag 13
Welke activiteiten onderneemt u, zowel in samenwerking met andere donoren als zelfstandig, ten aanzien van de opbouw van instituties, zoals een Centrale Bank, Ministerie van Financiën, kadaster, nationale ombudsman als ook een sterk nationaal parlement, ten behoeve van de bevordering van transparantie en accountability in ontwikkelingslanden?

Antwoord
In de resultatenrapportage 2002-2004 (TK 2005-2006 29234, Nr. 43) is op blz. 58-59 een aantal voorbeelden opgenomen. Daaruit blijkt dat al de in de vraag genoemde instanties in min of meerdere mate ondersteuning ontvangen. In verschillende partnerlanden is Nederland betrokken bij het vormgeven en uitvoeren van hervormingsprogramma's op het gebied van het beheer van en controle op publieke financiën. Versterking van de genoemde instanties maakt hier deel van uit. Hierbinnen krijgt versterking van de financiële functie (financiëel beheer, meerjarenramingen) veel aandacht, versterking van nationale parlementen minder. Overigens verkrijgt het Netherlands Institute for Multiparty Democracy vanuit de centrale middelen wel aanzienlijke financiële ondersteuning.

Vraag 14
Hoe gaat u om met informatie die u mogelijk van buitenaf verkrijgt (bijvoorbeeld via ambassades, bedrijven of op andere manieren) en die wijst op corruptie? Voert u een actief onderzoeksbeleid, ongeacht wie bij de corruptie is betrokken of welke vorm van corruptie het betreft?

Antwoord
Met signalen van mogelijke corruptie wordt altijd zorgvuldig omgegaan. Dit betekent overigens ook dat kritisch beoordeeld wordt in hoeverre het signaal zelf integer en voldoende onderbouwd is.

Indien er gegronde redenen bestaan om verder onderzoek te plegen, beschik ik over verschillende methoden om corruptie te onderzoeken. Hierbij maak ik onderscheid tussen mogelijke corruptie gepleegd door ambtenaren van het Ministerie, aanwijzingen van corruptie bij door Nederland gefinancierde ontwikkelingsprojecten en -programma's en aanwijzingen van mogelijke corruptie bij Nederlandse bedrijven in het buitenland.

Om interne corruptie of fraude op te sporen beschik ik over een team van fraude/forensische controllers. Indien er gerichte aanwijzingen zijn, verrichten zij op mijn verzoek een zogenaamd bijzonder onderzoek. In het verleden heeft dit ook tot rechtsvervolging geleid. Hierover wordt in het Sociaal Jaarverslag gerapporteerd.

Bij gegronde aanwijzingen van corruptie bij ontwikkelingsprojecten en programma's bestaat er de mogelijkheid om speciale accountant-onderzoeken uit te voeren, gericht op het opsporen van corruptie. Bij deze onderzoeken wordt altijd een extern accountantsbureau ingeschakeld. Bij algemene begrotingssteun bestaat geen relatie tussen de Nederlandse financiering en specifieke activiteiten, en zal het in alle gevallen moeilijk zijn een relatie tussen de Nederlandse financiering en corruptie met begrotingsmiddelen aan te tonen. Ik verwijs u hiervoor verder naar de beantwoording van vraag 22.

Waar het gaat om bedrijven of Nederlandse staatsburgers is de beleidslijn dat bij gegronde vermoedens van corruptie overleg met het OM wordt gepleegd dat vervolgens besluit of tot vervolging over zal worden gegaan.

Indien de aanwijzingen geen betrekking hebben op personeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken, op Nederlanders of Nederlandse bedrijven, of op de besteding van OS-middelen, ligt het instellen van onderzoek door Nederland minder voor de hand. Indien er sprake is van aanwijzingen van corruptie door bedrijven die zijn gevestigd in andere OESO-landen, beperkt de Nederlandse inbreng er zich in eerste instantie toe ervoor te zorgen dat deze informatie ook bij dat betrokken land terechtkomt.

Meer in het algemeen zullen aanwijzingen over corruptie in partnerlanden aan de orde gesteld worden in het beleidsoverleg met die landen. Ook als er geen sprake is van betrokkenheid van Nederlanders of Nederlandse bedrijven, is dergelijke informatie immers van belang voor de beoordeling van de situatie in het partnerland als geheel.

Vraag 15
Wat heeft de vanaf 2004 aan het Trackrecord toegevoegde analyse voor openbare financiën opgeleverd in de landen waarmee Nederland een bilaterale relatie onderhoudt wat betreft het voorkomen van corruptie en de wijze waarop openbare aanbesteding plaatsvindt?

Vraag 18
Welke consequenties verbindt u aan matige of slechte uitkomsten van de risicoanalyse bij landen die begrotingssteun ontvangen?

Antwoord
De analyses in het Trackrecord richten zich op een beoordeling en waardering van de prestaties van het partnerland op verschillende beleidsprioriteiten in de afgelopen periode. Dit geldt ook voor de analyse inzake de kwaliteit van het Public Finance Management (PFM); deze analyse richt zich op oordeelsvorming over de kwaliteit van het begrotingsproces (waaronder interne verantwoording, openbare aanbesteding en externe controle). De analyses leiden tot meer inzicht met als doel een onderbouwde en verantwoorde keuze te maken wat betreft de inzet van hulpmodaliteiten doordat helder wordt wat de sterke en zwakke kanten van het begrotingsproces in het partnerland zijn. De analyse is niet specifiek gericht op het voorkomen van corruptie. De analyse biedt wel aanknopingspunten voor flankerend beleid teneinde het begrotingsproces in een partnerland te versterken en daardoor de mogelijkheden voor corruptie terug te dringen.

De PFM-risicoanalyses die verplicht zijn in landen waar overwogen wordt begrotingssteun te geven zijn hierbij bijzonder instrumenteel. De PFM-risicoanalyses richten zich op de consistentie van de begroting en op de accountability van het begrotingsproces. Deze risicoanalyses geven, in aanvulling op het oordeel over de kwaliteit van het begrotingsproces en de waardering die hieraan wordt toegekend, inzicht in het risico dat samenhangt met het geven van begrotingssteun. Deze inzichten worden waar nodig aangevuld met suggesties over de wijze waarop risico's kunnen of moeten worden beperkt, of reeds worden beperkt.

Begrotingssteun die volledig afgestemd is op de processen en procedures in het partnerland gaat in de regel gepaard met flankerende maatregelen op het gebied van PFM. Voorbeelden hiervan zijn steun aan brede PFM-hervormingsprogramma's, verbeteren van openbare aanbesteding, steun aan anti-corruptiestrategieën, ondersteunen van de Nationale Rekenkamer, ondersteuning aan initiatieven van NGOs die zich onder meer specialiseren in het onderzoek naar gevallen van corruptie etc.

Indien uit de PFM-risicoanalyses volgt dat het risico dat samenhangt met het geven van dergelijke begrotingssteun niet beheersbaar is dan heeft dit als duidelijke consequentie dat het betreffende partnerland niet in aanmerking komt voor deze vorm van hulp.

Vraag 20
Hoe gaat u te werk om collectief als donoren te reageren en op te treden tegen eventuele corrupte regeringen, instellingen en/of bedrijven om op die wijze een zo effectief mogelijke druk uit te oefenen?

Antwoord
Dit gebeurt op verschillende manieren. Op landenniveau vindt vaak al intensief overleg plaats tussen donoren, soms ook in specifieke werkgroepen voor het onderwerp corruptie of, iets breder, goed bestuur. In verschillende landen is dergelijk overleg ook gekoppeld aan gezamenlijke begrotingssteun. Nederland streeft er in dergelijk overleg naar te komen tot gezamenlijke standpunten en - bij geconstateerde corruptie of gebrek aan vooruitgang op met de regering afgesproken indicatoren - tot gezamenlijke consequenties in de vorm van sancties. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit in de praktijk niet altijd eenvoudig is. Donoren kennen verschillende agenda's en belangen, en die kunnen niet altijd volledig op één lijn gebracht worden. In dergelijke gevallen neemt Nederland binnen de afgesproken kaders zijn eigen verantwoordelijkheid (zie antwoord op vraag 22).

De inzet blijft evenwel meer gezamenlijkheid. Daaraan wordt ook gewerkt via de samenwerking in het Governance Network van het OESO/DAC. Hierbinnen zijn zogenoemde 'Principles on Donor Action in Fighting Corruption' opgesteld, die bedoeld zijn als leidraad voor meer gezamenlijk en gelijksoortig optreden. Dat ziet niet alleen op het reageren op geconstateerde corruptie, maar ook op analyse, strategievorming, de eigen verantwoordelijkheden van donorregeringen, uitwisseling van kennis en ervaringen.

Vraag 22
Er wordt gesproken van gezamenlijke politieke dialoog met andere donoren om bestrijding van corruptie direct te bespreken met het partnerland. Maar wat zijn de sancties die de Nederlandse regering zélf toepast als er sprake is van corruptie door een regering van een land dat begrotingssteun ontvangt?

Antwoord
Uitgangspunten bij het toepassen van sancties zijn i) een zo veel mogelijk gezamenlijk optreden met like-minded donoren, en ii) het toepassen van een graduated approach. Hierbij dient men zich er van bewust te zijn dat het moeilijk is om corruptie alléén als grondslag voor sancties te nemen. In situaties waar ernstige corruptie voorkomt vindt dit zijn wortels in een klimaat van slecht bestuur, zoals teruggang in het democratisch proces. In dergelijke situaties wordt de politieke dialoog gebruikt om op alle aspecten van slecht bestuur aan te dringen op verbeteringen. Sanctiemaatregelen dienen derhalve in de context van de brede bestuurssituatie te worden geplaatst, en worden gebruikt om de politieke dialoog kracht bij te zetten.

Gezamenlijk optreden met like minded donoren houdt in dat gezamenlijke analyses van de situatie worden uitgevoerd, gezamenlijk de dialoog met het partnerland wordt gevoerd, zoveel mogelijk op elkaar afgestemde sancties worden toegepast. Op die manier legt het donoroptreden meer gewicht in de schaal. Bij het daadwerkelijk uitvoeren van sancties kan echter in mindere mate gezamenlijk worden opgetreden, immers iedere donor reageert vanuit de eigen nationale verantwoordelijkheid en de eigen politieke prioriteiten.

Graduated approach wil zeggen dat de sanctie in verhouding moet staan tot de ernst en omvang van de geconstateerde corruptie, waarbij tevens zo lang mogelijk via de politieke dialoog getracht wordt de ontvangende overheid aan te zetten tot het nemen van verbetermaatregelen. Tussen de Nordic Plus landen zijn afspraken gemaakt over het toepassen van de graduated approach en de diverse sanctiemaatregelen die al naar gelang de ernst en omvang van de situatie toegepast kunnen worden. Deze sanctiemaatregelen komen overeen met de reeds bestaande Nederlandse praktijk. Ook met andere donoren wordt getracht zoveel mogelijk langs deze lijnen samen te werken.

Afhankelijk van de ernst van de corruptie, en derhalve de mate van slecht bestuur zijn de volgende sanctiemaatregelen mogelijk: (voor een partnerland dat begrotingssteun ontvangt) een committeringsstop op nieuwe begrotingssteun: dat wil zeggen dat voor een volgende periode geen begrotingssteun meer zal worden verleend; verlaging van het voor begrotingssteun gecommitteerde bedrag: er wordt minder aan begrotingssteun uitbetaald dan overeengekomen; opschorting betalingen: van de reeds gecommitteerde begrotingssteun worden de toekomstige geplande betalingen niet verricht, totdat aantoonbaar verbeteringen zijn bereikt; wijziging van de hulpmodaliteit: een deel of het totaal van de geplande begrotingssteun wordt omgezet in geoormerkte ondersteuning via specifieke programma's of projecten die door derden worden uitgevoerd; politieke repercussies: het structureel ter discussie stellen van de relatie tussen de minister en het ontvangende land. Toepassing van deze zeer zware maatregel zal alleen geschieden in situaties waar sprake is van zeer ernstige verslechtering van de gehele goed bestuurssituatie, inclusief corruptie, en totaal gebrek aan politieke wil bij het ontvangende land om nog enige hervormingen door te voeren.

Vraag 23
Is de Taskforce Corruptie voor bepaalde of onbepaalde tijd in het leven geroepen? Uit hoeveel leden bestaat de Taskforce? Zijn zij allen fulltime bezig voor de Taskforce, of worden zij ook elders ingezet? Wat is het jaarlijkse budget van de Taskforce? Beschikt de Taskforce zelf over voldoende financiële en juridische expertise om een effectief anticorruptiebeleid te voeren?

Vraag 24
Gaan de leden van de Taskforce ook veldonderzoek doen? Zo ja, hoeveel van dergelijke onderzoeken zullen elk jaar worden gedaan, en hoe diepgaand zijn zij? Zo nee, waarom niet.

Antwoord
De Task Force Corruptie bestaat uit zeven medewerkers die met uitzondering van de coördinator deze functie part-time vervullen naast hun reguliere functie. Voor de periode tot zomer 2006 is in totaal naar schatting 4.0 fte vrijgemaakt voor het werk van de Task Force. In de Task Force participeren onder meer medewerkers van de financiële en Juridisch directies. De Task Force is in maart 2005 opgericht en heeft een mandaat tot vooralsnog de zomer van 2006. De opdracht van de Task Force is een samenhangend pakket van beleidsvoorstellen te ontwikkelen voor een effectiever anticorruptiebeleid van het Ministerie voor de uitvoering van het Ontwikkelingssamenwerkingbeleid. De leden van de Task Force doen geen veldonderzoek. Dat wordt wel jaarlijks uitgevoerd door de accountantsdienst en indien nodig fraude/forensische controllers.

De Task Force wordt voorgezeten door de plv DGIS en geniet ondersteuning van het consultantsbureau Ecorys ten bedrage van E 130.000 voor de periode oktober 2005-juni 2006. Voor de uitvoering van werkzaamheden kunnen de leden gebruik maken van respectievelijke directie-budgetten.

Vraag 25
Kunt u aangeven hoe donoren gezamenlijk optreden met betrekking tot de ernstige situatie in Kenia en welke effecten dit tot op heden heeft?

Antwoord
In Kenia bestaat een groep van gelijkgestemde donoren (Australië, VK, Canada, Denemarken, Finland, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Zwitserland, VS en NL) die regelmatig de laatste stand van zaken bespreken in de 'donor coordination group' en een ondersteunende rol op de achtergrond spelen. Het initiatief in deze strijd tegen corruptie wordt genomen door Keniaanse actoren: pers, parlement en maatschappelijk middenveld voelen zich door donoren gesteund in hun acties. De overheid wordt op deze manier gedwongen tot follow-up en het wordt steeds moeilijker zaken vooruit te schuiven. Het effect is al zichtbaar: drie ministers ontslagen, een parlement dat zich begint te roeren en instellingen die zich gesteund weten door de donoren.

De EU-lidstaten zitten in Kenia niet op één lijn met betrekking tot corruptie. Met name de zuidelijke lidstaten wensen zich niet in het openbaar uit te spreken over corruptie in Kenia.

Vraag 26
Op basis van welke criteria worden de landen voor de case studies bepaald? Ziet u meerwaarde om dergelijk onderzoek in samenwerking met gelijkgezinde donoren uit te voeren?

Antwoord
Bij de keuze van landen voor de case studies is gekeken naar posten die actief zijn op het terrein van corruptiebestrijding, naar enige mate van geografische spreiding en naar diversiteit in situaties (mate van politieke wil, uiteenlopende politieke/juridische systemen). Waar mogelijk is voorts aansluiting gezocht bij lopende pilots op het terrein van aanbestedingen en van sectorale benadering. Deze case studies richten zich vooral op de Nederlandse ondersteuning van corruptiebestrijding in een aantal landen, afgezet tegen de corruptiesituatie en activiteiten van andere donoren ter plekke. Door deze specifieke focus lenen de studies zich niet goed voor uitvoering met gelijkgezinde donoren. De uitkomsten zullen echter wel worden gedeeld met andere donoren, zowel in de betreffende landen als in de eerder genoemde overlegfora (zie antwoord op vraag 4).


---- --