Graag voldoe ik hierbij mede namens de minister-president en mede namens de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan uw verzoek van 10 februari 2006 met kenmerk 06-BUZA-B-13 om schriftelijk geïnformeerd te worden over verschillende internationale kwesties die samenhangen met de publicaties van spotprenten in Denemarken, daarmee tevens antwoord gevend op de aanvullende vragen die op 14 februari jl. tijdens het ordedebat zijn gesteld aan de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken door de leden Wilders en Rouvoet.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Vragen ordedebat en vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
In het ordedebat van 14 februari j. zijn de volgende vragen gesteld:
. Door de heer Rouvoet is een vraag gesteld inzake het regeringsstandpunt over de strekking en de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting alsmede de uitspraken van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken terzake.
. Door de heer Wilders is verzocht om een verslag van mijn bezoek aan Saoedi-Arabië.
. Daarnaast heeft de heer Wilders gevraagd om uitleg over de Europese verklaring en die van EU Hoge Vertegenwoordiger Solana.
Voorts zijn op 10 februari jl. door de vaste commissie voor Buitenlandse zaken vragen gesteld over de volgende kwesties:
. De reis van EU Hoge Vertegenwoordiger Solana.
. De bilaterale en multilaterale diplomatie (zowel in EU-, VN- als NAVO-verband, gezien ook de onlusten in Afghanistan).
. de politieke antwoorden op mogelijke economische boycotmaatregelen tegen Denemarken.
. de voortgang bij de uitvoering van de motie-Koenders/Ormel (30 300 V, nr 42), waarin de regering is gevraagd met concrete voorstellen te komen voor democratiseringsprocessen in het Midden-Oosten.
In deze brief zullen achtereenvolgens de bovenstaande punten worden behandeld. De brief wordt afgesloten met een korte analyse.
Vrijheid van meningsuiting en tolerantie voor godsdiensten
Dit onderwerp is door de regering, bij monde van de minister-president, uiteengezet tijdens het mondelinge vragenuur in uw Kamer van 7 februari jl.
Het recht op vrije meningsuiting, zoals wij dat kennen in artikel 7 van de Grondwet, en het recht op vrije godsdienst en levensovertuiging, zoals neergelegd in artikel 6, vormen een kernstuk van onze democratie. Zij zijn, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, onaantastbaar. De regering staat daar pal voor. De vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid mogen niet worden beknot. Iedereen heeft ook de verantwoordelijkheid om bij de uitoefening van dit recht rekening te houden met wat een uiting voor een ander betekent. Het gaat om de vrijheid van meningsuiting en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. Bij de vrijheid van meningsuiting moeten wij ons wel bewust zijn van de grenzen die de wet stelt. Grenzen kunnen in een democratische samenleving bij wet worden voorzien, voor zover noodzakelijk, ondermeer om discriminatie, belediging of aanzet tot haat tegen te gaan. Wanneer iemand meent dat een uiting over de schreef gaat, dan kan hij via debat of via een rechterlijke procedure dat aan de orde stellen. Eigenrichting en het gebruik van geweld wijst de regering resoluut af.
Als kwetsend ervaren uitingen zijn nooit een excuus voor provocaties met een gewelddadig karakter. Dergelijk geweld verwerpt de regering ten stelligste.
Ook in Nederland wordt discussie gevoerd. Door moslims, media, bestuurders en andere burgers. Zo uit zich de vrijheid van meningsuiting. En zo hoort het. De regering heeft haar waardering uitgesproken voor al die reacties ook uit de moslimgemeenschap in Nederland die wijzen op het belang van de rechtsstaat. Reacties in de vorm van bedreigingen keurt de regering af.
De minister-president heeft aangegeven dat de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel recht is waaraan niet mag worden getornd. Dat recht wordt uitgeoefend binnen de bestaande 'wettelijke inkadering' en deze inkadering geeft aan dat de vrijheid van meningsuiting niet verabsoluteerd kan worden. Er bestaat begrip voor dat gebruik van dit recht kan leiden tot 'gekwetste gevoelens' maar dat doet niets af aan het voorgaande.
Door te spreken over de vrijheid van meningsuiting als een 'absoluut recht', heeft de minister van Buitenlandse Zaken duidelijk gemaakt dat dit grondrecht, binnen de wettelijke inkadering waarover de minister-president sprak, onvervreemdbaar en onaantastbaar is. De grenzen van de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting zijn bij wet of in voorkomend geval bij verdrag bepaald. Zoals door de minister ook publiekelijk is bevestigd, is het is aan de rechter te toetsen of deze grenzen worden overschreden. Los daarvan kan de overheid burgers attenderen op de gevolgen (waaronder gekwetstheid) van publicaties en andere meningsuitingen. Ook de minister van Buitenlandse Zaken heeft, in lijn met bovenstaande, gewezen op 'inkadering volgens de wet' en op het onderkennen van 'gekwetste gevoelens'.
De regering is in het licht van het bovenstaande tegen het opleggen van een gedragscode voor journalisten met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting. Commissaris Frattini heeft overigens op 9 februari jl. bevestigd dat de Commissie geen enkele intentie heeft een vorm van dergelijke EU-regeling voor te leggen. Er bestaan natuurlijk allerlei vormen van zelfdisciplinering, zoals we in Nederland ook de Raad voor de Journalistiek hebben, maar daar gaat de overheid niet over. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zijn steeds de centrale principes. Evenmin hoort de overheid in concrete gevallen te oordelen. Dat is aan de onafhankelijke rechter.
Bezoek minister van Buitenlandse Zaken aan Saoedi-Arabië en Qatar
Reeds enige tijd was een bilateraal werkbezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan Saoedi-Arabië en Qatar in voorbereiding in het kader van de intensivering van de betrekkingen met de landen in de Golf-regio. In het licht van de heftige reacties op de publicatie van de spotprenten en de internationale inspanningen gericht op deëscalatie en het beëindigen van de gewelddadigheden zijn die voorbereidingen geïntensiveerd als gevolg waarvan het bezoek aan beide landen in de periode 13-16 februari jl. kon plaatsvinden.
Tijdens het bezoek aan Saoedi-Arabië werden in Ryadh twee werkbesprekingen gevoerd met minister van Buitenlandse Zaken Saud bin Faisal en een werkbespreking met Minister van Oliezaken Naimi terwijl voorts een ontmoeting plaatsvond met Koning Abdullah. In Jeddah werd gesproken met de Secretaris Generaal van de Organisatie van de Islamitische Conferentie, Prof. Ihsanoglu. Eveneens in Jeddah vond een uitgebreid gesprek plaats met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.
Van Saoedisch-Arabische zijde is toegelicht dat de spotprenten vooral als krenkend werden ervaren omdat zij klaarblijkelijk geen ander doel dienden dan het belachelijk maken van één van de diepstgevoelde waarden van elke moslim, te weten de eerbied en liefde voor de Profeet. Men verwierp evenwel de gewelddadige reacties hier en daar en onderschreef dat in sommige landen misbruik werd gemaakt van de opgelaaide emoties. Het werd van het grootste belang geacht te komen tot herstel van rust en voor de toekomst te werken aan het voorkomen van herhaling. Hiertoe was dialoog nodig die meer wederzijds begrip voor culturen en religies tot stand zou moeten brengen.
Van Nederlandse zijde is de onvervreemdbaarheid van de vrijheid van meningsuiting centraal gesteld, als fundamenteel en levend element in onze democratie dat is gegroeid en verankerd in de loop van een lang, historisch proces. Daarbij is ook bevestigd dat rechten met verantwoordelijkheid gepaard gaan: iedere burger dient de rechten van de ander te respecteren en zich rekenschap te geven van de gevolgen die zijn gebruik van zijn rechten hebben. De minister van Buitenlandse Zaken heeft voorts benadrukt dat gebruik van geweld te allen tijde te veroordelen is; uiting geven aan gevoelens van gekwetstheid dient op vreedzame wijze te gebeuren.
Tijdens de gesprekken is ook over regionale onderwerpen gesproken, met name de ontwikkelingen rond Iran en de situatie na de verkiezingsoverwinning van Hamas. Daarnaast is gesproken over de lange termijn vraag naar energie, waarbij van Saoedisch-Arabische zijde werd beaamd dat de toenemende vraag in landen als China en India de productie/consumptie verhoudingen doet verschuiven, maar gelijkertijd werd vastgesteld dat Saoedi-Arabië alleen al beschikt over bewezen reserves die enorm zijn (en potentieel nog groter). Om die reden was Koning Abdullah recentelijk naar die landen gereisd.
Tijdens het bezoek aan Qatar vond een ontmoeting plaats met Emir Sheikh Hamad bin Khalifa al-Thani en had de minister een uitgebreide werkbespreking en -lunch met zijn ambtgenoot, minister van Buitenlandse Zaken en Planning Sheikh Hamad bin Jassin Jabr al-Thani. Tijdens deze gesprekken werd door de gastheren in vergelijkbare termen gepleit voor herstel op korte termijn van de rust en de beëindiging van het gewelddadige karakter van sommige protesten. Voor de langere termijn was dialoog noodzakelijk om tot groter wederzijds begrip en kennis te komen. Voorts werd ook hier gesproken over regionale ontwikkelingen, waarbij andermaal ernstige zorgen bleken over het Iraanse nucleaire onderzoek.
Van zijn kant droeg de minister met betrekking tot de spotprentenkwestie een zelfde boodschap uit als in Saoedi-Arabië. Voorts had de minister een ontmoeting met de leiding van het satellietstation Al Jazeera, die ook pleitte voor dialoog tussen maatschappelijke en religieuze leiders. De minister beaamde de wenselijkheid van dialoog tussen professionals, waaronder opinieleiders, journalisten, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke spelers. Hij stelde daarbij vast dat contacten tussen regeringen zich moesten richten op bespreking van kwesties die tussen staten van belang zijn, zoals gebruik van geweld waarbij burgers en bedrijven worden bedreigd, maar dat regeringen niet verder konden gaan dan dialoog tussen burgers en maatschappelijke geledingen te faciliteren. Hij toonde zich bemoedigd te kunnen vaststellen dat ook in de regio veel mensen te vinden zijn, zowel binnen regeringen alsook daar buiten die geweld verwerpen en via dialoog tot normalisatie van de situatie en groter wederzijds begrip willen komen.
Verklaringen Europese Unie en inspanningen Solana
De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) heeft op 31 januari jl. het geweld veroordeeld. Daarbij heeft het EU-voorzitterschap gewezen op zowel het belang van de vrijheid van meningsuiting als een fundamentele vrijheid als respect voor religieuze overtuigingen.
Op 6 februari jl. werd in het Politiek en Veiligheidscomité van de Europese Unie afgesproken dat Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid Solana zich zou richten op de dialoog met de betrokken landen.
HV Solana heeft vervolgens van 13-16 februari jl. in Saoedi-Arabië, Egypte, Jordanië, de Palestijnse Gebieden gesprekken gevoerd in een poging de kwestie in rustiger vaarwater te krijgen. Het bezoek van HV Solana stond overigens niet alleen in het teken van de spotprentenkwestie. Zo heeft HV Solana in onder andere Israël gesprekken gevoerd over de ontstane situatie in de Palestijnse Gebieden als gevolg van de verkiezingsoverwinning van Hamas.
Op 7 februari jl. verscheen een gezamenlijke verklaring van SGVN Annan, HV Solana en de SG van de Organisatie van de Islamitische Conferentie Ihsanoglu. Positief is dat van de zijde van de Islamitische Conferentie het recht op vrije meningsuiting volledig is onderschreven.
EU-lidstaten, Denemarken in het bijzonder, hebben bij verschillende gelegenheden in EU-raadskader gesteld het optreden van HV Solana gericht op deëscalatie als nuttig te ervaren. HV Solana heeft tijdens zijn besprekingen duidelijk gemaakt dat de Europese Unie beseft dat vele moslims zich gekwetst voelen door de spotprenten van de profeet Mohammed. Tegelijk beklemtoonde hij de volstrekte ontoelaatbaarheid van het gebruik van geweld. Ook Commissie-voorzitter Barroso heeft recentelijk de vrijheid van meningsuiting verdedigd en het geweld veroordeeld. Met deze boodschappen worden de Europese waarden, waaronder respect voor de vrijheid van meningsuiting, benadrukt.
Diplomatieke inspanningen
Europese Unie
De spotprentenkwestie zal wederom op de agenda staan van de RAZEB van 27-28 februari a.s. en mogelijk de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) van 21 februari a.s .
In de afgelopen periode zijn de betrokken regeringen door de Europese Unie aangesproken op hun verantwoordelijkheid om de veiligheid van ambassades en ambassadepersoneel te garanderen en eventuele schade te vergoeden conform het Weense Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer . Premier Balkenende heeft op 7 februari jl. gesproken met premier Rasmussen van Denemarken en zijn volledige steun overgebracht voor de evenwichtige Deense aanpak aanpak waarin zowel de vrije meningsuiting als respect jegens anderen benadrukt worden.
Ook het Europees parlement heeft zich tijdens een debat op 15 februari jl. over de kwestie van de spotprenten gebogen. In een ontwerpresolutie van het Europees parlement wordt onder andere de wens uitgesproken over deze kwestie te spreken tijdens de zitting van de Euromediterrane Parlementaire Vergadering in maart a.s.
Verenigde Naties
Binnen de Verenigde Naties is de spotprentenkwestie reeds langer een onderwerp van discussie. Op 24 november 2005 hebben twee Speciale VN-Rapporteurs - de Rapporteur inzake vrijheid van godsdienst of overtuiging (Asma Jahangir) en de Rapporteur inzake racisme, rassendiscriminatie, xenofobie en gerelateerde intoleranties (Doudou Diéne) - de Deense regering vragen gesteld over de spotprentenkwestie. De Deense regering heeft hierop uitgebreid geantwoord op 23 januari jl.
SGVN Kofi Annan heeft op 8 februari jl. het geweld tegen diplomatieke vertegenwoordigingen veroordeeld, de vrijheid van meningsuiting verdedigd en tegelijkertijd gesteld herdruk van de spotprenten, waardoor de spanningen verder oplopen, moeilijk te kunnen begrijpen.
De ambassadeurs van de Organisatie van de Islamitische Conferentie bij de Verenigde Naties in New York hebben naar aanleiding van de spotprentenkwestie een voorstel gedaan een aantal paragrafen over tolerantie en religieuze verdraagzaamheid op te nemen in de oprichtingsresolutie van de nieuwe VN-Mensenrechtenraad. Nederland is geen voorstander van dit OIC-voorstel, omdat dergelijke paragrafen niet in de oprichtingsresolutie van de Mensenrechtenraad thuishoren.
OVSE
De spotprentenkwestie is in OVSE-verband besproken in de Permanente Raad van 16 februari jl. met de OVSE-vertegenwoordiger voor de vrijheid van de media, Miklos Haraszti. Namens de EU heeft het Oostenrijkse EU-voorzitterschap gewezen op het belang van de vrijheid van meningsuiting waarbij overheden geen inbreuk mogen plegen op de mediavrijheid. Ook werd nogmaals onderstreept dat respect moet worden getoond voor religies en geloofsovertuigingen. Op initiatief van België, momenteel OVSE-voorzitter, is op dezelfde dag in Wenen een informele ronde tafel conferentie belegd voor de deelnemende staten van de OVSE en de Aziatische- en Middelandse Zee partners. Onderwerp van discussie was de vermeende onverzoenbaarheid en de daaruit voorvloeiende spanningen tussen vrijheid van meningsuiting en respect voor religieuze overtuigingen. Aan de discussie namen naast de OVSE-vertegenwoordiger voor de vrijheid van de media ook de drie vertegenwoordigers van het OVSE-voorzitterschap inzake tolerantie en non-discriminatie deel.
NAVO
In de NAVO is de kwestie van de spotprenten kort aan de orde geweest tijdens de recente informele bijeenkomst van de Ministers van Defensie (Taormina, 9 en 10 februari jl.). In de plenaire sessie werd van verschillende kanten steun betuigd aan en waardering uitgesproken voor het professionele optreden van de Noorse militairen van het PRT in Maymana Afghanistan, die waren aangevallen door opgewonden Afghanen. Nederlandse F-16's hebben een bijdrage geleverd aan het onder controle brengen van de situatie.
In een aparte werklunch van de NAVO Ministers van Defensie met de landen van de Mediterrane Dialoog (Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Marokko, Mauretanië en Tunesië) kwam de kwestie van de spotprenten eveneens aan de orde, waarbij de Deense minister Gade een oproep deed om dergelijke problemen geweldloos, door dialoog en met wederzijds respect op te lossen.
Boycotmaatregelen tegen Denemarken
Iran en Djibouti hebben van overheidswege handelsmaatregelen
genomen tegen Deense producten. In een aantal andere Islamitische landen is sprake van niet door de overheid georganiseerde boycots. Iran is waarnemer bij de WTO en Djibouti is lid van de WTO. Djibouti zou derhalve als enige land direct in de WTO kunnen worden aangesproken op het van overheidswege boycotten van Deense producten. Denemarken heeft de Commissie noch de EU-lidstaten verzocht handelsmaatregelen te treffen. Handelsmaatregelen van EU-zijde zijn op dit moment dan ook niet aan de orde, temeer daar de EU als algemene lijn op dit moment kiest voor deëscalatie.
Voortgang motie-Koenders/Ormel
Uitvoering van de motie-Koenders/Ormel heeft de volle aandacht van de regering. De motie wordt gezien als ondersteuning van het beleid. Verwacht wordt dat de Kamer in maart terzake kan worden geïnformeerd.
Beoordeling
De reacties op de Deense spotprenten zijn mede ingegeven door reeds bestaande gevoeligheden en percepties van dubbele standaarden in de islamitische wereld die zijn versterkt na 9/11 en de oorlog in Irak ("het westen beschouwt ons niet als gelijkwaardig en scheert moslims en terroristen over één kam"). Zonder twijfel voelen velen zich persoonlijk diep gekwetst. Het heeft er echter alle schijn van dat sommige regeringen (Syrië, Iran) en andere actoren in de islamitische wereld om eigen politieke beweegredenen de kwestie aanwakkeren en uitbuiten.
Deze kwestie maakt daarnaast eens te meer duidelijk dat er sprake is , als gevolg van de globalisering en de aanwezigheid van belangrijke moslim-minderheden binnen de Europese Unie, van zowel nauwe verwevenheid alsook grote afstand en onbegrip (deels ingegeven door onwetendheid) tussen culturen. Het is tegen deze achtergrond van des te groter belang de (internationale) dialoog te blijven bevorderen. Hierbij gaat het om het vergroten van wederzijds begrip door dialoog, juist ook op het niveau van het wederzijdse maatschappelijk middenveld. Deze dialoog dient te worden gevoerd op een inhoudsvolle en serieuze manier. Daarbij hoeft noch mag afbreuk worden gedaan aan onze eigen waarden. Nederland ziet uit naar concrete voorstellen van het EU-voorzitterschap voor ontwikkeling en intensivering van deze dialoog.
-----------------------
De verplichting van de ontvangende staat tot bescherming van diplomatieke objecten is geregeld in artikel 30 lid 1 jº artikel 22 lid 2 van het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer van 1961.
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken