Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
UB/A/2006/11416

Onderwerp Datum
IWI rapport "Tussen oordeel en advies" 21 februari 2006

Hierbij bied ik u het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen met als titel "Tussen oordeel en advies" aan. De inspectie beoordeelt in dit rapport de wijze waarop UWV binnen het poortwachtersmodel het deskundigenoordeel over de geschiktheid tot werken uitvoert. Sinds 2002 zijn werkgever en werknemer samen verantwoordelijk voor de reïntegratie van een werknemer als die door ziekte zijn werk niet kan doen. Indien werkgever en werknemer een verschil van mening hebben over de vraag of de werknemer geschikt is tot het verrichten van werk, kunnen zij hierover een deskundigenoordeel "geschiktheid tot werken" aan UWV vragen. Het rapport van de inspectie beperkt zich tot dit deskundigenoordeel; de deskundigenoordelen over reïntegratie-inspanningen en passende arbeid zijn in dit rapport niet onderzocht.

De inspectie oordeelt in het rapport positief over de wijze waarop UWV invulling geeft aan het deskundigenoordeel "geschiktheid tot werken". Bij de uitvoering van het deskundigenoordeel houden verzekeringsartsen het perspectief voor ogen van reïntegratie van zieke werknemers en preventie van WAO-instroom.
In situaties waarin bijvoorbeeld sprake is van een arbeidsconflict, kunnen verzekeringsartsen een spanning ervaren tussen enerzijds het medisch oordeel dat zij moeten geven en anderzijds het advies dat zij willen geven voor de reïntegratie. Op dit moment kiezen artsen verschillende aanpakken om dit op te lossen. De inspectie is van mening dat de werkinstructies van UWV helder moeten maken welke uitspraken een verzekeringsarts kan doen en op welke wijze een verzekeringsarts het deskundigenoordeel "geschiktheid tot werken" moet aanpakken. De wettelijke indeling van deskundigenoordelen blijkt niet altijd aan te sluiten op de situatie van de aanvrager. Volgens de inspectie zou UWV meer kunnen doen om de uitgangspunten van het deskundigenoordeel "geschiktheid tot werken" te verduidelijken, zodat aanvragers weten welk deskundigenoordeel zij moeten aanvragen. Maar ook dan blijft het onderscheid tussen de oordelen soms lastig te hanteren.
De inspectie stelt voorts vast dat UWV de wettelijke termijn van twee weken voor het geven van een deskundigenoordeel in veel gevallen niet haalt en acht deze termijn niet altijd realistisch.


2

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de inhoud van het inspectierapport. Ik stel tot mijn genoegen vast dat het rapport op hoofdlijnen positief is en dat UWV het rapport aangrijpt voor verdere verbetering van de uitvoering van het deskundigenoordeel. Zo zal UWV de werkinstructies aanpassen om helderheid te verschaffen over de wijze waarop verzekeringsartsen bij het deskundigenoordeel "geschiktheid tot werken" moeten omgaan met arbeidsconflicten. Daarnaast voert UWV diverse maatregelen door in het werkproces ter verbetering van de communicatie met de werknemer, werkgever en bedrijfsarts.

In het rapport merkt de inspectie op dat het voor UWV onduidelijk is of de aanvraag van een deskundigenoordeel altijd voorafgegaan moet worden door een advies van een bedrijfsarts. Het uitgangspunt is dat de aanvrager bij zijn aanvraag van een deskundigenoordeel een deugdelijke first opinion van de arbodienst/bedrijfsarts meestuurt. Ik ben van mening dat het ontbreken van een first opinion van een arbodienst/bedrijfarts echter niet in de weg hoeft te staan aan het geven van een deskundigenoordeel. Voorwaarde is uiteraard wel dat UWV dan anderszins over voldoende informatie kan beschikken om zich een oordeel te vormen. Bij de aanvraag kan bijvoorbeeld ook informatie die verkregen is van de behandelend sector worden meegestuurd. Bovendien kan de betrokkene op verzoek van UWV (medisch) worden onderzocht.

Wat betreft de afhandeling van deskundigenoordelen geldt er sinds 30 december 2004 een termijn van twee weken. Reden voor de introductie van een termijn is dat deze de aanvrager duidelijkheid geeft over het moment waarop hij het gevraagde oordeel kan verwachten. Bovendien wordt hierdoor inzichtelijk welke inspanningen, op welke termijn, van UWV verwacht mogen worden met betrekking tot het uitbrengen van deskundigenoordelen. Er is gekozen voor een termijn van twee weken omdat deze termijn de mogelijkheid biedt om het reïntegratieproces ­ dat gestagneerd is wegens het tussen werkgever en werknemer ontstane geschil over de geschiktheid tot werken ­ snel weer vlot te kunnen trekken. Snelheid is ook geboden omdat het hier gaat om de beoordeling van een medische, niet-statische situatie; kostbare tijd gaat verloren naarmate het oordeel langer op zich laat wachten.

Een belangrijke reden waarom de beslistermijn niet kan worden gehaald is dat de aanvraag niet voldoende informatie bevat. Een betere communicatie met werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen zoals UWV heeft toegezegd en een heldere uitvraag op het aanvraagformulier kan hierin zeker verbetering brengen. Daarnaast is uit informatie van de stuurgroep verbetering poortwachter gebleken dat de onvoldoende informatieverstrekking zich met name voordoet bij de werknemersaanvragen. Op advies van de stuurgroep zijn begin 2005 de tarieven voor de deskundigenoordelen voor werkgever en werknemer gelijkgetrokken op 50,-. Daarvoor bedroeg het tarief voor de werknemer 25,- en voor de werkgever 350,-.


3

Verwacht wordt dat door deze maatregel het aantal werknemersaanvragen zal afnemen en het aantal werkgeversaanvragen zal toenemen. In het algemeen geldt dat werkgeversaanvragen beter zijn onderbouwd en minder aanleiding geven tot verdere uitvraag van gegevens. Gezien het bovenstaande zie ik in het rapport geen aanleiding tot het wijzigen van de afhandelingtermijn.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)