D66
Schriftelijke inbreng van de D66-fractie (Bert Bakker) inz. het
wetsvoorstel houdende de wijziging van onder meer de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering
2000 in verband met onder meer de invoering van leerrechten in het
hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering
van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw
aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs) (Kamerstuk
30387)
Donderdag 16-2-2006
Bladzijdenummers verwijzen naar de Memorie van Toelichting (Kamerstuk
30387, nr. 3), tenzij anders vermeld
Algemeen
De Tweede-Kamerfractie van D66 heeft met grote belangstelling kennis
genomen van het wetsvoorstel inzake de financiering in het hoger
onderwijs. Voor de D66-fractie staat verbetering van de kwaliteit,
flexibiliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs voorop.
Studenten moeten in staat gesteld worden te kiezen voor kwaliteit. Dat
betekent dat er gezorgd moet worden dat er kwaliteit beschikbaar is,
dat inzichtelijk is wat de kwaliteit is en dat de keuzevrijheid ook
daadwerkelijk geëffectueerd kan worden. Bovendien moeten studenten de
mogelijkheid hebben zich te ontplooien door iets extra's te doen,
bijvoorbeeld het volgen van extra vakken of studies of
bestuursactiviteiten. Al met al herkent de D66-fractie zich in de
doelstellingen van het wetsvoorstel, maar zal nu getoetst moeten
worden of die doelstellingen ook worden waargemaakt. Om die reden
maakt de D66-fractie van de gelegenheid gebruik om een aantal vragen
te stellen en opmerkingen te plaatsen.
De D66-fractie vindt het belangrijk dat het Nederlandse stelsel van
hoger-onderwijsbekostiging en studiefinanciering mogelijkheden biedt
aan studenten om (een deel van) hun opleiding in het buitenland te
volgen. Andersom is het voor de internationale oriëntatie, om `scherp'
te blijven en met het oog op de behoefte aan kenniswerkers ook van
belang dat buitenlandse studenten in Nederland komen studeren
(aangenomen dat universiteiten deze studenten niet alleen vanwege de
bekostiging aantrekken). De Memorie van Toelichting maakt het lastig
te doorgronden in hoeverre het wetsvoorstel aan deze doelstellingen
voldoet. Daarom graag een integrale beschouwing hiervan.
Leer- en uitlooprechten (blz. 7)
De fractie van D66 heeft sympathie voor een systeem van leerrechten,
mits die systematiek niet verwordt tot een (karig) rantsoen. Op
zichzelf heeft de D66-fractie wel begrip voor kritiek dat leerrechten
er niet toe moeten leiden dat studenten afstuderen met een
vakkenpakket dat geen enkele logische samenhang vertoont, of door het
gebrek aan samenhang helemaal niet meer afstuderen. Toch denkt de
D66-fractie dat hoger-onderwijsinstellingen en studenten intelligent
genoeg zouden moeten zijn om hier een goede balans te vinden, zeker
met het oog op hun reputatie en arbeidsmarktperspectieven. In principe
is het ook goed als leerrechten de studenten prikkelen om bepaalde
vakken of `minors' te volgen aan die faculteit die daar het beste in
is. Dit werkt kwaliteitsverhogend. Het meest voor de hand liggend zou
daarom zijn om leerrechten toe te kennen in de vorm van modules en een
aantal eenheden studiepunten. Op die manier kan heel gericht een keuze
gemaakt worden. In het wetsvoorstel is echter gekozen voor de eenheid
van een half studiejaar, al is dit een verbetering ten opzichte van de
eerdere plannen voor een heel studiejaar.
Belangrijkste is wat de nieuwe systematiek straks in de praktijk
verandert. Ook nu al is het voor studenten mogelijk om een vak aan een
andere instelling te volgen, en het lijkt erop dat het wetsvoorstel de
oude praktijk de facto continueert. Als studenten gewoon ingeschreven
blijven bij hun `oude' instelling hebben andere
hoger-onderwijsinstellingen er weinig of geen (financieel) belang bij
om deze studenten te werven voor een keuzevak of minor. Het lijkt de
fractie van D66 dan ook beter om de bekostiging meer studentvolgend te
maken. Dat wil zeggen kleinere eenheden leerrechten (modules), en
bekostiging van onderwijsinstellingen zodra studenten hun leerrechten
daar verzilveren. Graag een reactie.
De D66-fractie wil het kabinet uitdagen de stelling te weerleggen dat
de voorgestelde leerrechten- en bekostigingssystematiek geen invloed
heeft op de mobiliteit van studenten en dus de flexibiliteit en
kwaliteit niet bevordert. Voordeel is wel dat studenten niet een heel
studiejaar verliezen als bijvoorbeeld hun studie na een paar maanden
niet bevalt.
Daarnaast is de D66-fractie benieuwd naar de gevolgen van de leer- en
uitlooprechtensystematiek voor deeltijd-studenten. De D66-fractie
heeft grote waardering voor mensen die zich inzetten om naast hun baan
een studie te volgen. Het is logisch dat dit een opwaarts effect heeft
op de tijd die mensen nodig hebben om hun studie te voltooien. Kan het
kabinet aangeven wat er als gevolg van de introductie van leerrechten
gaat veranderen voor deeltijd-studenten? Zorgen de leerrechten er in
combinatie met de beperkte uitlooprechten niet voor dat de
mogelijkheden voor deeltijd-studie te zeer worden beperkt? De
D66-fractie vindt dat de overheid een systeemverantwoordelijkheid
heeft als het gaat om het creëren van goede voorwaarden en
mogelijkheden voor deeltijdstudies, en vindt dat eventuele problemen
die ontstaan door de invoering van leerrechten niet over de heg mogen
worden gegooid, om vervolgens maar af te wachten of de medezeggenschap
tot een aanvaardbaar resultaat leidt.
De D66-fractie ziet graag een nadere onderbouwing van de beslissing
dat leerrechten niet ingezet mogen worden voor schakelprogramma's.
Ten slotte is de D66-fractie van mening dat studievoortgang en
efficiënt gebruik van leerrechten kan worden bevorderd door
stroomlijning van kalenders van hoger-onderwijsinstellingen en door
het creëren van meerdere instroommomenten voor masteropleidingen. De
D66-fractie ziet graag een beschouwing van de mogelijkheden daartoe,
met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van
onderwijsinstellingen.
Uitlooprechten (blz. 10)
Voorgesteld wordt een uitloop-leerrecht van één jaar in de
bachelorfase en één jaar in de masterfase, waarbij het restant van de
bachelorfase meegenomen kan worden naar de masterfase (C+2). In deze
systematiek zijn de uitlooprechten dus onafhankelijk van de duur van
de opleiding (C). De D66-fractie vindt dat het logischer is het
uitlooprecht evenredig te laten zijn aan de opleidingsduur C.
Studenten die bijvoorbeeld een langer durende technische studie
volgen, beschikken dan ook over een naar rato langer uitlooprecht. Ook
met het oog op het maatschappelijk belang van dergelijke studies is
dat gewenst. Graag een reactie met een verkenning van de
mogelijkheden, inclusief eventuele budgettaire consequenties.
De D66-fractie heeft begrepen dat er enkele opleidingen zijn, m.n.
geneeskunde, waar de bachelor-masterstructuur niet is doorgevoerd.
Door het ontbreken van de knip zouden studenten aan dergelijke
`ongedeelde' opleidingen slechts recht krijgen op een uitloopleerrecht
van één in plaats van twee jaar. De fractie van D66 vindt dit
onredelijk en heeft er bezwaar tegen dat de studenten nu worden
gebruikt om de universiteiten te bewegen alsnog een bama-strucuur in
te voeren. Dit geldt temeer omdat de ene opleiding geneeskunde wel een
bama-structuur heeft en de andere niet, terwijl de studenten als
gevolg van de numerus fixus geen keuzevrijheid hebben.
Extra leerrechten: uitbreiding en nieuw (blz. 10/11)
Studenten met een HBO-propedeusegetuigschrift en een MBO- of
HAVO-achtergrond krijgen een jaar extra leerrechten als ze overstappen
naar een WO-bacheloropleiding. Voor VWO'ers geldt dit niet. De
D66-fractie kan zich voorstellen dat het niet de bedoeling is dat
VWO'ers eerst allemaal een jaartje HBO doen en dan naar de
universiteit gaan, maar betwijfelt of het reëel is te veronderstellen
dat dit massaal zal gebeuren. In dat licht zou het redelijk zijn ook
VWO'ers de kans te geven over te stappen van HBO naar WO. Wat zouden
de budgettaire consequenties hiervan zijn?
De D66-fractie vindt het merkwaardig dat studenten die reeds een
opleiding op het gebied van de gezondheidszorg (zoals medische
biologie of gezondheidswetenschappen) hebben afgerond, geen nieuwe
leerrechten krijgen bij het starten van een opleiding geneeskunde,
terwijl studenten die een totaal andere opleiding hebben afgerond wel
nieuwe leerrechten krijgen als ze geneeskunde gaan studeren. De
D66-fractie zou verwachten dat juist mensen die al voor een opleiding
op het gebied van de gezondheidszorg hebben gekozen, in aanmerking
zouden moeten komen voor leerrechten geneeskunde. Ook is de
D66-fractie van mening dat er minder reden voor mensen zou moeten zijn
om een parkeerstudie te volgen in verband met een uitloting voor
geneeskunde. Graag een reactie.
Resterende leerrechten (blz. 11)
Voor studenten die snel afstuderen wordt gekozen voor een maximering
van bekostigde resterende leerrechten tot één jaar. Nu is het
aannemelijk dat mensen met het talent om hun studie zo snel af te
ronden ofwel zullen willen promoveren ofwel snel een baan aangeboden
krijgen. Naar de mening van de D66-fractie moeten deze mensen echter
ook in de gelegenheid gesteld worden om hun volledige resterende
leerrechten te verzilveren. Maximering is in strijd met het principe
van de leerrechtensystematiek. Als we talentvolle mensen die efficiënt
met hun leerrechten zijn omgegaan, als `beloning' gaan beknotten in
hun mogelijkheden getuigt dat van een kruideniersmentaliteit. Kan het
zijn dat het maximeren van de leerrechten wordt ingegeven door de
overgangsproblematiek die ontstaat doordat straks alle zittende
studenten volledige leerrechten krijgen toegekend, waardoor een grote
groep leerrechten zal overhouden? Wat zijn de budgettaire
consequenties als de resterende leerrechten niet worden gemaximeerd?
Graag een reactie.
Gemaximeerd collegegeld (blz. 12)
De maximering van het collegegeld voor studenten die niet meer
beschikken over leer- en uitlooprechten komt volgens het wetsvoorstel
in 2010 te vervallen. De D66-fractie wil weten wat hierover met de
studentenorganisaties is afgesproken. Op zichzelf is het redelijk dat
studenten die geen leer- en uitlooprechten meer hebben, geconfronteerd
kunnen worden met een hoger collegegeld. Vaak zal het echter gaan om
studenten in de eindfase van hun studie, die misschien nog een paar
vakken moeten doen en/of hun scriptie moeten schrijven. Die studenten
zijn voor de afronding van hun studie dus totaal gebonden aan hun
onderwijsinstelling, en stuiten dikwijls ook op bottlenecks in de
scriptiebegeleiding. Als de hoogte van het collegegeld vrij wordt
gegeven zijn deze studenten vogelvrij verklaard: ze zijn afhankelijk
van een monopolist. Het wetsvoorstel voorziet onvoldoende in
bescherming van deze studenten. Medezeggenschap alleen is niet genoeg.
Er zal ofwel (mededingings)toezicht ofwel collegegeldmaximering nodig
zijn, waarbij het laatste waarschijnlijk de meest simpele en
transparante oplossing is. Graag een reactie.
Instellingscollegegeld (blz. 12/13)
De D66-fractie wil het kabinet verzoeken een opsomming te geven van de
gevallen waarin studenten een instellingscollegegeld verschuldigd
zijn. De D66-fractie juicht het toe als er meer mogelijkheden voor
differentiatie ontstaan, maar vindt wel dat de student als `consument'
beschermd moet worden. Ook hier is medezeggenschap alleen onvoldoende,
en is mededingingstoezicht nodig. Graag een reactie.
Profileringsfonds (blz. 13/14)
De D66-fractie vindt het van belang dat studenten zich naast hun
studie ook kunnen ontplooien door middel van het vervullen van
relevante bestuursfuncties. Dit moet volgens het wetsvoorstel mogelijk
gemaakt worden door middel van het `profileringsfonds'. De beslissing
over het al dan niet in aanmerking komen voor ondersteuning wordt
neergelegd bij de universiteiten en hogescholen. Dit kan ertoe leiden
dat zij slechts bestuursfuncties faciliteren in organisaties die een
vrij directe relatie hebben met hun instelling. Breder georiënteerde,
maar maatschappelijk wel belangrijke bestuursfuncties in bijvoorbeeld
politieke-jongerenorganisaties dreigen zo buiten de boot te vallen. De
D66-fractie wil weten wat de staatssecretaris hierover precies heeft
afgesproken met de studenten- en jongerenorganisaties, en hoe hij
tegen deze problematiek aankijkt. Welke oplossingsrichtingen ziet het
kabinet?
Daarnaast wordt voorgesteld dat bestuursfuncties alleen vanuit het
profileringsfonds worden ondersteund als de student niet beschikt over
leer- en uitlooprechten of geen aanspraak meer heeft op een
prestatiebeurs. Bestuurswerk zal op die manier vaak wel ten koste gaan
van (een deel van) de leerrechten. Zou het niet logischer zijn om bij
aanvang van de bestuurswerkzaamheden meteen compensatie toe te kennen,
en niet achteraf, zo vraagt de D66-fractie zich af? Ook vraagt de
D66-fractie zich af of de regeling wel voldoende flexibel is. Moet de
vormgeving niet zodanig zijn dat studenten met een bestuursfunctie
niet gedwongen worden hun studie enige tijd voor 100% te staken, maar
in plaats daarvan ook de mogelijkheid hebben hun bestuurswerk te
combineren met bijvoorbeeld voortzetting van hun studie voor 20 of
25%?
Vrijstelling aanwending van leerrechten en betaling van collegegeld
(blz. 15)
In de derde alinea van blz. 15 is sprake van `de buitenlandse
student'. Voor alle duidelijkheid wenst de D66-fractie opheldering wie
onder de `buitenlandse student' wordt verstaan. Gaat het nu om
Nederlanders die bij een buitenlandse instelling staan ingeschreven,
om buitenlanders in het algemeen of om buitenlanders die aan een
buitenlandse instelling staan ingeschreven?
Wettelijke bepalingen over bekostiging (blz. 17)
Naar de mening van de D66-fractie biedt het wetsvoorstel weinig
inzicht in wat het kabinet van plan is met de bekostiging. In feite
wordt de regeling daarvan doorgeschoven naar het nieuwe
Bekostigingsbesluit WHW 2008. Om tot een afgewogen oordeel over dit
wetsvoorstel te kunnen komen, is meer inzicht nodig in de plannen van
het kabinet en de gevolgen daarvan voor de bekostigde instellingen. De
D66-fractie verzoekt het kabinet een alvast uitgebreide toelichting te
geven op het komende Bekostigingsbesluit. Kan daarbij worden ingegaan
op de stelling dat de financiering door de voorgestelde
leerrechtensystematiek te zeer gekoppeld is aan de instelling van
eerste inschrijving en dus te weinig studentvolgend is? Kan ook worden
uitgelegd waarom de diploma-opslag niet geheel wordt afgeschaft?
Vervallen van wettelijke verplichting begroting en bekendmaking van
voorlopige rijksbijdrage (blz. 17/18)
De D66-fractie is een groot voorstander van administratieve
lastenverlichting. Het ontgaat deze fractie echter waarom het
schrappen van de verplichting een begroting op te stellen tot
vermindering van de lastendruk leidt, als tegelijkertijd geldt dat een
hoger-onderwijsinstelling sowieso een begroting moet opstellen
aangezien dit volgens de Memorie van Toelichting tot het `normale
takenpakket' behoort en het een `vanzelfsprekendheid' is. Sterker nog,
de D66-fractie vindt dat transparant moet zijn wat met publiek geld
bekostigde instellingen met hun geld doen en wat ze daarmee bereiken.
Hoewel het schrappen van de begrotingsverplichting vanuit het oogpunt
van administratieve-lastenverlichting een onbetekenende
symboolmaatregel is, kan het onbedoeld wel als signaal worden opgevat
dat transparantie en verantwoording voortaan achterwege kunnen
blijven. Graag een reactie.
Maatregelen in de toekenningsfase van de studiefinanciering (blz. 18)
Zo op het oog lijkt er voor de studiefinanciering, afgezien van de
introductie van het collegegeldkrediet, betrekkelijk weinig te
veranderen. De Memorie van Toelichting geeft hier althans zeer weinig
informatie over. De D66-fractie ziet toch graag een antwoord op de
vraag wanneer in de nieuwe systematiek recht op
studiefinanciering/collegegeldkrediet ontstaat, en hoe dit zich
verhoudt tot het huidige stelsel. Ook wil de D66-fractie uitleg hoe de
toekenning van leerrechten zich verhoudt tot de toekenning van
studiefinanciering. Leerrechten zijn persoonsgebonden rechten op door
de overheid gefinancierd onderwijs aan een door het Rijk bekostigde
universiteit of hogeschool, en dit vertaalt zich in het (lage)
wettelijk collegegeld en in de bekostiging van de instellingen. Als de
D66-fractie het goed begrijpt blijft het recht op studiefinanciering
niet beperkt tot studenten die studeren aan een door het Rijk
bekostigde instelling, en bovendien zijn er mogelijkheden om in het
buitenland te studeren. Graag een uiteenzetting.
Collegegeldkrediet in het hoger onderwijs (blz. 18/19)
De D66-fractie kan zich vinden in de invoering van het
collegegeldkrediet naast de huidige studiefinanciering. Aangezien het
een verruiming van de huidige mogelijkheden is, is het gevaar dat de
toegankelijkheid van het hoger onderwijs in gevaar komt als gevolg van
leenangst beperkt. Wel wenst de D66-fractie de verzekering dat de
invoering van het collegegeld niet zal worden gebruikt als excuus om
de maandelijkse voorziening voor levensonderhoud af te knijpen (vanuit
de redenering dat het collegegeld is weggevallen uit het normbudget).
Verruiming van de leeftijdsgrens in het hoger onderwijs en het
beroepsonderwijs (blz. 20)
Voor studerenden die voor hun 30e starten met een opleiding, vervalt
dankzij het wetsvoorstel de leeftijdsgrens van 34 jaar voor
studiefinanciering. De D66-fractie juicht dit voorstel toe, maar zou
wel graag een verkenning zien van de mogelijkheden om 30-plussers meer
in de gelegenheid te stellen om te studeren. In Nederland is namelijk
slechts 3% van de mensen tussen 30 en 39 student. In Finland, Nieuw
Zeeland, Zweden, Australië en de UK ligt dat tussen de 10 en 16%.
Nederland moet zich dus verbeteren. De D66-fractie denkt daarbij aan
toegankelijkheid van collegegeldkrediet of afschaffing van de opslag
die mensen met een hoger-onderwijsdiploma nu moeten betalen voor
cursussen aan de Open Universiteit. Graag een reactie.
Nieuwe leenvoorwaarden en financiële gevolgen terugbetalingssysteem
(blz. 22/23 en blz. 26/27)
Als de D66-fractie het goed begrijpt wordt de inkomstenderving als
gevolg van de nieuwe, inkomensafhankelijke terugbetalingssystematiek
grosso modo gefinancierd door een verhoging van de rente met 1%-punt.
Hoe verhoudt deze verhoogde rente zich tot de rente die studenten
zouden moeten betalen als ze een marktconforme studielening zouden
sluiten? Ook wil de D66-fractie weten waarop het percentage van 8%
(het percentage dat over iedere euro boven het grensinkomen moet
worden terugbetaald) gebaseerd is.
Verder vraagt de D66-fractie zich af of de uitvoerbaarheid niet in
gevaar komt doordat voor in Nederland wonende debiteuren een
inkomensafhankelijke terugbetaling geldt, en voor in het buitenland
wonende debiteuren een annuïteitensystematiek. Wat betekent dit voor
mensen die nu eens in Nederland, en dan weer in het buitenland werken
en wonen?
Administratieve lasten (blz. 24/25)
In de Memorie van Toelichting wordt zeer nadrukkelijk gesteld dat
onder administratieve lasten alleen de informatieverplichtingen worden
verstaan die voortvloeien uit wet- en regelgeving van de overheid.
Nalevingslasten en gevolgen voor de uitvoeringsorganisaties worden dus
buiten beschouwing gelaten. Dit roept bij de D66-fractie de vraag op
hoe hoog de verwachte nalevingslasten e.d. en hoe groot de gevolgen
voor de uitvoeringsorganisaties zijn. Graag een reactie.
Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel F (Artikel 2.11. Bijzondere bepaling universitaire
eerstegraadslerarenopleidingen) (blz. 29)
De D66-fractie vindt het vervallen van de geoormerkte rijksbijdrage
voor universitaire lerarenopleidingen onduidelijk toegelicht. Graag
een verheldering, met vermelding van de consequenties voor de
lerarenopleidingen.
Artikel 6.8. Vaststelling rentepercentage (blz. 46) em artikel 6.17
(Vaststelling rentepercentage) (blz. 48/49)
Voorgesteld wordt dat de minister jaarlijks het rentepercentage
vaststelt. De D66-fractie wil weten welke waarborgen er zijn dat de
overheid debiteuren niet ineens opzadelt met onverwachte,
buitensporige renteverhogingen. Welke rechtszekerheid hebben zij hier?
Casuïstiek VSNU
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) heeft de Tweede Kamer een
brief doen toekomen met de bijlage `Casuïstiek m.b.t. wetsvoorstel
Financiering in het Hoger Onderwijs (FHO)'. In de bijlage beschrijft
de VSNU wat naar haar mening weeffouten en onvolkomenheden in het
voorgestelde wetsvoorstel zijn. De D66-fractie is het niet
noodzakelijk op alle punten met de VSNU eens, maar vindt wel dat het
commentaar van de VSNU serieus moet worden genomen en dat technische
onvolkomenheden in het wetsvoorstel in ieder geval verholpen moeten
worden. De fractie van D66 wil het kabinet daarom verzoeken
puntsgewijs te reageren op de casuïstiek die de VSNU aandraagt (deze
is ongetwijfeld bekend op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap), zodat de Tweede Kamer hierover een afweging kan maken.
Kan hierbij m.n. aandacht besteed worden aan de door de VSNU genoemde
U-bochtconstructies?
16-2-2006 15:37