De Nederlandse Bank
Locatie Fortis pensioenfondsen
seminar, Utrecht
Spreker Dr. A.H.E.M. Wellink
Op een seminar over de consequenties
van nieuwe wet- en regelgeving voor
pensioenfondsen kan de toezichthouder
moeilijk ontbreken. Al is het maar
omdat het de missie van de
toezichthouder is om erop toe te zien
dat deze nieuwe wet- en regelgeving
wordt nageleefd. Het doel is immers dat
de toegezegde kwaliteit van de
pensioenen daadwerkelijk wordt
geleverd. Ik grijp deze gelegenheid dan
ook met beide handen aan om met u van
gedachten te wisselen over het thema
"de bijdrage van de toezichthouder aan
een duurzame pensioenindustrie."
Daarbij ben ik zo vrij geweest het
thema in tweeën te knippen. In het
eerste deel van mijn betoog wil ik
stilstaan bij het begrip duurzaamheid
en wat dat betekent voor het
Nederlandse pensioensysteem. Bij de
duurzaamheid van ons pensioenstelsel
zijn drie elementen belangrijk, te
weten, discipline, transparantie en een
krachtige pensioenindustrie. In het
tweede deel stel ik dat het
pensioentoezicht nauw is verweven met
deze drie elementen en in die zin
bijdraagt aan een duurzaam
pensioenstelsel.
De boodschappen in mijn betoog zijn:
* Ten eerste, een duurzaam
pensioensysteem vereist een zekere
discipline opdat een ieder zich
houdt aan de regels van het spel.
De toekomst is onbekend en de
daarmee samenhangende risico´s
voor de houdbaarheid van ons
stelsel zijn groot. Vanuit het
oogpunt van houdbaarheid zijn
zowel kostendekkende premies als
adequate buffers essentieel.
* Ten tweede, duurzaamheid en
transparantie gaan hand in hand.
Pensioenfondsen dienen voldoende
transparant te zijn over wat de
verschillende deelnemers kunnen
verwachten, inclusief toekomstige
deelnemers.
* Ten derde, een duurzaam
pensioensysteem vergt een
krachtige pensioenindustrie.
Wetgever, toezichthouder en de
sector hebben een gezamenlijk
belang bij het behouden en
uitdragen van de Nederlandse
comparatieve voordelen op het
gebied van pensioenvoorzieningen.
Een duurzame pensioensysteem vereist
discipline
Ik begin met het belang van discipline.
Een duurzaam pensioensysteem vereist
van alle spelers dat zij zich houden
aan de regels. De kern van de
spelregels in Nederland is dat wij een
kapitaalgedekt pensioen hebben, met
toezeggingen die voldoende worden
gedekt door voorzieningen en risico´s
door passend reserves. We dienen te
waken voor het verslappen van de
discipline en terughoudend te zijn in
het toestaan van afwijkingen van de
regels op basis van korte termijn
overwegingen. In het verleden, in het
hier en nu, en in de toekomst. Ik voeg
hier niet voor niets bij: 'in het
verleden', want nog niet al te lang
geleden, om precies te zijn gedurende
de jaren negentig van de vorige eeuw,
stond de discipline sectorbreed onder
druk. Premies lagen beneden
kostendekkend niveau, pensioenrechten
werden verruimd en het risicoprofiel
van de pensioenfondsen werd
aangescherpt. Dit alles destijds tegen
de achtergrond van een dalende
dekkingsgraad, uitgaande van
marktwaardering. Grafiek één maakt dat
goed zichtbaar.
De boodschappen bij deze grafiek zijn
helder. Vanaf 1999 daalde de gemiddelde
nominale dekkingsgraad tegen
marktwaarde snel, van bijna 200% eind
1999 tot 120% in 2002. Een betere
maatstaf voor het bepalen van de
houdbaarheid van waardevaste pensioenen
is evenwel de reële dekkingsgraad in
samenhang met de geformuleerde
indexatie-ambitie. De reële
dekkingsgraad kan grofweg worden
benaderd door te kijken naar de
nominale dekkingsgraad en deze te
corrigeren voor de gerealiseerde
prijsinflatie. Op basis van deze
systematiek laat de reële dekkingsgraad
een soortgelijk beeld zien als de
nominale dekkingsgraad: zij is gedaald
van bijna 150% eind 1999 tot rond de
80% in 2002. Volledige bescherming van
nominale pensioenrechten tegen inflatie
kwam daarmee buiten bereik te liggen,
laat staan welvaartsvaste pensioenen.
Sinds 2002 hebben zowel de nominale als
de reële dekkingsgraad zich
gestabiliseerd. Momenteel schommelt de
nominale dekkingsgraad al enige tijd
tussen de 120% en 130% en ligt de reële
dekkingsgraad nog significant onder de
100%.
De daling van de dekkingsgraad vanaf
1999 was het gevolg van de trendmatige
daling van de kapitaalmarktrente en de
sterk gedaalde beurskoersen. Ook de
relatief lage premies speelden een rol.
Daarbij kan het geen kwaad de Brede
Herwaardering in herinnering te
brengen. Begin jaren negentig was het
rationeel was voor pensioenfondsen om
de premie laag vast te stellen - om
afroming van het pensioenvermogen door
de fiscus te voorkomen. Dit leidde tot
premies die beneden kostendekkend
niveau lagen. Vanaf 2001, in inmiddels
economisch mindere tijden, komt er druk
om de premies te verhogen. Dit is goed
te zien op de volgende grafiek. De
gemiddelde jaarlijkse premie in
procenten van de loonsom stijgt fors,
van beneden de 8% in 2000 tot bijna het
dubbele in de afgelopen jaren. Maar
vanaf 2004 is de premiestijging
afgevlakt en heeft het premieniveau
zich inmiddels gestabiliseerd rond het
kostendekkende niveau. Schattingen voor
2006 duiden zelfs op een lichte daling
van de gemiddelde premie.
Deze recente geschiedenis toont aan dat
buffers belangrijk zijn voor een
duurzaam pensioenstelsel. Een
complicatie in de discussie over
buffers is dat over het algemeen wel
rekening wordt gehouden met de kans op
onderdekking, maar veel minder met de
mate van onderdekking. Hoe belangrijk
buffers zijn voor duurzame pensioenen
en stabiliteit blijkt uit
kansberekeningen waarbij zowél naar de
kans op onderdekking wordt gekeken als
naar de mate van onderdekking. Een
gemiddeld pensioenfonds dat voor de
helft in zakelijke waarden belegt en
een rente mismatch heeft van ongeveer
10 jaar heeft bij een dekkingsgraad van
130% ongeveer 2,5% kans om binnen een
jaar in onderdekking te geraken. Dit is
de mate van risico die door de politiek
als acceptabel is gedefinieerd: vanuit
een stabiele situatie een kans op
onderdekking van hooguit 1 op de 40.
Bij een dekkingsgraad van 105% loopt
deze kans op tot ongeveer 1 op 3. Dat
is een heel andere orde van grootte
zult u denken en gelijk heeft u. Maar
naast de kans op onderdekking is tevens
de mate van onderdekking relevant.
Zodra het gemiddelde pensioenfonds
onder de vereiste dekkingsgraad van
130% komt, neemt namelijk niet alleen
de kans op onderdekking toe, maar ook
de mate van onderdekking stijgt. (Zo is
bij een dekkingsgraad van 105%, de
verwachte dekkingsgraad als het fonds
na 1 jaar onverhoopt in onderdekking
komt, gedaald tot 90%).
Het punt dat ik wil maken is dat met
het oog op houdbaarheid van ons
pensioenstelsel een dergelijke situatie
moet worden vermeden. Voorkomen is
beter dan genezen luidt het devies. Bij
lage dekkingsgraden, zo hebben we
kunnen zien, zijn forse
premieverhogingen vereist, alsook
kortingen op de indexering. Bovendien
belemmeren lage dekkingsgraden
waardeoverdracht en arbeidsmobiliteit
en creëren ze onzekerheid bij
faillissement van de sponsor. Wanneer
daarentegen wordt uitgegaan van
adequate buffers, liggen
premiestabiliteit en bestendige
indexatie binnen handbereik. Voorts
geven buffers niet alleen bescherming
tegen neerwaartse risico´s, maar bieden
zij bovendien het voordeel van het
extra rendement dat er over kan worden
behaald. En dat kan worden gebruikt om
indexatie-ambities waar te maken.