Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SV/A&L/06/8125
Onderwerp Datum
Verkenning Wet eigenrisicodragen 14 februari 2006
Ziektewet
Bij brief van 7 april 2005 (Kamerstukken II, 2004/5, 30.073, nr. 1) heb ik u een verslag
toegezonden van de werking van de Wet eigenrisicodragen Ziektewet. In deze brief heb ik
tevens aangekondigd met betrokken partijen te zullen bezien in hoeverre en op welke wijze
de regeling kan worden verbeterd. Bij brief van 22 december 2005 (Kamerstukken II,
2005/6, 30.073, nr. 2) heb ik u toegezegd de uitkomsten van het onderzoek, na afronding
van de consultatie van betrokken partijen, uiterlijk 1 februari 2006 te zullen melden.
Met deze brief geef ik hieraan gevolg.
In de afgelopen periode is een uitgebreide verkenning uitgevoerd naar eventuele
alternatieven voor de huidige regeling eigenrisicodragen in de Ziektewet (ZW). Deze
verkenning vond plaats ouder auspiciën van een breed samengestelde projectgroep waaraan
werd deelgenomen door vertegenwoordigers van het UWV, de ABU, de FNV, een aantal
betrokken bedrijven, een arbodienst en SZW.
De projectgroep heeft vier mogelijke alternatieven verkend (zie hiervoor de bijlage). De
eindconclusie van de projectgroep is echter dat geen daarvan zal leiden tot een substantiële
toename van het instrument.
Gegeven deze uitkomst heeft de projectgroep zich vervolgens gebogen over de vraag welke
gevolgen deze conclusie zou dienen te hebben voor het huidige eigenrisicodragen. Daarbij
zijn door de projectgroep twee opties onderscheiden: afschaffing van het eigenrisicodragen
ZW (met aandacht voor de overgangsrechtelijke aspecten voor bestaande
eigenrisicodragers) of handhaving van dit instrument.
De projectgroep heeft aanbevolen om het instrument te handhaven. De huidige regeling
biedt werkgevers in elk geval een keuzemogelijkheid om al of niet eigenrisicodrager te
worden, terwijl aan de huidige regeling geen overwegende nadelen kleven.
2
Conclusies
Zoals ik in mijn brief van 7 april reeds heb aangegeven is het aantal eigenrisicodragers in de
ZW zeer gering. Dit is in feite reeds het geval vanaf het tijdstip van invoering (1 maart
2003). Uit de verkenning en uit de consultatie van betrokken partijen uit het veld blijkt nu
dat de verkende alternatieven voor het huidige eigenrisicodragen ZW naar verwachting niet
zullen leiden tot een substantiële toename van de animo voor het gebruik van het
instrument.
Op zich zelf zou hierin aanleiding kunnen worden gezien voor de conclusie dat het
eigenrisicodragen ZW beter kan worden afgeschaft. Deze conclusie acht ik echter om een
aantal redenen prematuur. In de eerste plaats deel ik de opvatting van de projectgroep dat
hiermee een element van keuzevrijheid voor werkgevers in de ZW blijft bestaan dat bij
afschaffing verloren zou gaan.
In de tweede plaats verdient naar mijn oordeel overweging dat per 29 december 2005 het
stelsel van arbeidsongeschiktheid ingrijpend is herzien. Het is mogelijk dat het instrument
van eigenrisicodragen ZW hierdoor anders gewaardeerd gaat worden. Naar mijn oordeel
dient hiervoor ruimte te worden gegeven; dit veronderstelt wel continuering van het
eigenrisicodragen.
Ik acht het derhalve aangewezen om enige tijd na invoering van de Wet WIA opnieuw te
bezien of de nieuwe context gevolgen heeft gehad voor het eigenrisicodragen ZW. Een
periode van twee jaar lijkt mij hiervoor een redelijk termijn. In januari 2008 kunnen dan
conclusies worden getrokken, waarbij zicht bestaat op de mogelijke gevolgen van het
nieuwe stelsel op het eigenrisicodragen in de ZW.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Bijlage: Verkenning projectgroep naar alternatieven voor het eigenrisicodragen ZW
3
Bijlage
Verkenning projectgroep naar alternatieven voor het eigenrisicodragen
ZW
Deze bijlage bevat de verkenning van de projectgroep naar mogelijke alternatieven voor het
eigenrisicodragen in de Ziektewet. De projectgroep heeft eerst gekeken naar de problemen
met de huidige regeling (paragraaf 1) en vervolgens vier mogelijke alternatieven verkend
(paragraaf 2).
1. Huidige regeling
Leidende gedachte van het eigenrisicodragen in de ZW (hierna: ERD ZW) is dat het belang
en de regie van de werkgever bij een goed preventie-, verzuim- en reïntegratiebeleid wordt
vergroot, waardoor het ziekteverzuim wordt beperkt.
Het gebruik van dit instrument is echter tot dusverre zeer beperkt (26 bedrijven per 1 januari
2005).
De werkgever die kiest voor eigenrisicodragen en aan de voorwaarden voldoet voert namens
het UWV de Ziektewet uit voor vangnetgroepen. Hij is verantwoordelijk voor
verzuimbegeleiding en reïntegratie, voor de voorbereiding van besluiten (wettechnische
claimbeoordeling) en voor betaling van de ZW-uitkeringen. Het UWV is formeel
eindverantwoordelijk voor de ZW-besluiten, neemt zelf besluiten in bepaalde gevallen
(weigering ZW, opleggen sancties, bezwaar en beroep) en neemt op verzoek of bij
disfunctioneren van de eigenrisicodrager de wettechnische claimbeoordeling over (tegen
betaling). Voorts controleert het UWV de door de eigenrisicodrager uitgevoerde taken.
Kernproblemen van de huidige regeling zijn:
o wettechnische claimbeoordeling (o.a. vaststellen hoogte ziekengeld) is ingewikkeld voor
werkgevers: men mist benodigde kennis en het is moeilijk om de relevante
(loon)gegevens te verkrijgen.
o werkgevers zien geen financieel voordeel c.q. grote risico's bij ERD ZW; mogelijke
financiële voordelen wegen voor werkgevers niet op tegen de extra administratieve
lasten van het eigenrisicodragen; ook kan sprake zijn van weinig transparantie bij de
kosten-batenafweging.
o controle en eindverantwoordelijkheid UWV en de uitvoering van een deel van de taken
door UWV leidt tot een onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling.
2. Verkende opties
Er zijn vier verbeteropties verkend.
---
Optie 1. Eigenrisicodrager verricht alle werkzaamheden met uitzondering van de
wettechnische claimbeoordeling
De werkgever blijft in deze optie verantwoordelijk voor verzuimbegeleiding, reïntegratie en
betaling van het ziekengeld. Echter, anders dan in de huidige regeling verricht het UWV de
wettechnische claimbeoordeling.
Deze optie heeft de volgende implicaties c.q. voor- en nadelen:
a. Een belangrijk voordeel is dat de complexiteit van de wettechnische
claimbeoordeling voor de werkgever vervalt omdat de wettechnische
claimbeoordeling niet meer door de werkgever, maar door het UWV wordt verricht.
b. Een voordeel is ook dat sprake is van een helderder verantwoordelijkheidsverdeling
dan in het huidige systeem. Echter ook in dit systeem blijft het UWV
eindverantwoordelijk voor de uitvoering en zal het UWV periodiek het handelen van
de ERD moeten beoordelen.
c. Nadeel is dat deze optie leidt tot nieuw gegevensverkeer tussen werkgever en UWV.
UWV moet nl. na ontvangst van de ziekmelding de claim1 beoordelen en de
werkgever informeren over de uitkomsten daarvan. Vervolgens betaalt de werkgever
het ziekengeld aan de werknemer. Een belangrijke voorwaarde is dus dat de
gegevensoverdracht zowel bij de werkgever als bij het UWV goed ingeregeld is.
De administratieve lasten zullen hierdoor niet verminderen, tenzij de werkgever er
voor kiest de betaling van de uitkering als extra dienst bij het UWV in te kopen
(uiteraard tegen betaling).
d. Een nadeel is voorts dat dit systeem de werkgever minder direct premievoordeel
oplevert omdat het UWV in dit systeem meer taken verricht dan in het huidige
systeem. Het ligt in de rede dat de eigenrisicodrager hieraan meebetaalt.
Optie 2. Eigenrisicodrager verricht zelfstandig alle werkzaamheden
In deze optie worden alle activiteiten uitgevoerd door de eigenrisicodrager. Anders dan in
het huidige systeem, is de werkgever zelf eindverantwoordelijk en voert hij de ZW niet
langer namens het UWV uit.
Deze optie heeft de volgende implicaties c.q. voor- en nadelen:
a. Duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling omdat de werkgever volledig
verantwoordelijk is.
b. Verbetert inzicht van de werkgever in de financiële risico's omdat hij alle
activiteiten in eigen hand heeft. Anderzijds krijgen werkgevers er extra taken bij (zie
hierna) die extra kosten vergen. Aangezien tegenover die extra kosten geen extra
opbrengsten staan, betekent deze variant dat ERD voor werkgevers minder
financieel aantrekkelijk wordt.
c. Per saldo zal er waarschijnlijk een verzwaring van de administratieve lasten zijn.
Enerzijds komt het gegevensverkeer met het UWV te vervallen. Dit zal leiden tot
minder administratieve lasten. Aan de andere kant krijgt de werkgever extra taken
(hij gaat alle beslissingen, incl. sancties nemen; hij moet deze beslissingen indien
voorgeschreven- ook bekendmaken, en hij wordt voorts ook belast met bezwaar en
beroep). Omdat deze extra taken meer impact hebben zal dit per saldo leiden tot
meer administratieve lasten.
1 dit met uitzondering van het medische deel die door arbo-arts/bedrijfsarts gebeurt.
5
Optie 3. Eigenrisicodrager verricht alle werkzaamheden gedurende een bepaalde
periode
Kern van deze optie is dat de periode van ERD wordt beperkt tot een korte periode van, zeg,
4 weken en voorts dat de dagloonregels voor deze periode worden vereenvoudigd zodat het
ziekengeld wordt gebaseerd op het laatstverdiend loon. De werkgever betaalt de eerste vier
weken het ziekengeld en is in deze periode verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en
reïntegratie. Hierna draagt de werkgever het ziektegeval over aan het UWV en wordt het
UWV weer volledig verantwoordelijk.
Deze optie heeft de volgende implicaties c.q. voor- en nadelen.
a. Deze optie levert de werkgever veel minder direct premievoordeel op omdat er meer
taken door het UWV verricht worden dan nu. De optie geeft de werkgever wel beter
inzicht in de financiële risico's die hij heeft.
b. Tijdens de periode van ERD wijzigt de verantwoordelijkheidsverdeling niet; na de
periode van ERD is de verantwoordelijkheidsverdeling helder. Implicatie is dat
ERD'ers feitelijk alleen verzuimbegeleiding en reïntegratie van het kortdurend
verzuim verzorgen en dat de veelal complexere- reïntegratie van degenen die langer
ziek zijn, door het UWV wordt verzorgd.
c. Door beperking van de periode van het ERD en aanpassing van de dagloonregels
heeft de werkgever minder last van complexe regels. Dit gaat echter ten koste van
het UWV; het UWV moet voor alle vangnetters na overdracht een nieuwe
dagloonberekening maken en voor de vangnetters die niet onder het ERD ZW vallen
twee dagloonberekeningen: één voor de eerste periode van 4 weken en één voor de
periode daarna.
d. Administratieve lasten tijdens de periode ERD blijven voor de werkgever gelijk; na
periode ERD en de overdracht aan het UWV heeft de werkgever geen
administratieve lasten meer. Voor de gehele ziektewetperiode zullen daarom per
saldo de administratieve lasten dalen.
Tussenconclusie:
Hoewel deze opties, die een variant zijn binnen het model ZW, op onderdelen wel voordelen
bieden ten opzichte van het huidige systeem lijken deze voordelen niet zodanig te zijn dat ze
leiden tot substantiële vergroting van de aantrekkelijkheid van het ERD ZW. Belangrijkste
oorzaak is dat de opties de werkgever minder premievoordeel opleveren (optie 1 en 3) of tot
meer taken en kosten leiden (optie 2). Daarnaast kunnen eigenrisicodragers niet profiteren
van het sectorale premieplafond voor omslagleden in de uitzendsector (zie hiervoor
uitgebreider optie 4).
---
Optie 4. Vrijwillige loondoorbetaling gedurende een bepaalde periode
Kern van deze optie is dat de werkgever ervoor kan kiezen om tijdens ziekte van zijn
vangnetwerknemers vrijwillig hoewel er geen dienstverband meer bestaat het loon door
te betalen gedurende een bepaalde (vaste) periode.2
Deze optie heeft de volgende implicaties:
a. De als complex ervaren ZW-claimbeoordeling vervalt omdat de werkgever geen
ziekengeld maar loon betaalt. Een groot voordeel van het betalen van loon boven
ziekengeld is dat de werkgever niet meer de als ingewikkeld ervaren
Ziektewetbepalingen hoeft uit te voeren. Het betalen van loon tijdens ziekte sluit
goed aan bij de (WULBZ-)regels en werkwijzen die de werkgever thans al hanteert
ten aanzien van zijn zieke vaste arbeidskrachten.
b. Financiële risico's. Zie hierna.
c. Administratieve lasten verminderen ten opzichte van huidige regeling. Er is
bijvoorbeeld geen bankgarantie vereist. De vele administratieve verplichtingen van
het huidige systeem met veel gegevensverstrekking aan het UWV komen te
vervallen. In deze optie beperken deze verplichtingen zich tot het ziekmelden van de
betrokkene en het overdragen van het ziektegeval aan het UWV aan het einde van de
loondoorbetalingsperiode.
d. Heldere verantwoordelijkheidsverdeling. De werkgever is de betreffende periode
immers volledig en zelfstandig verantwoordelijk. Daarna wordt het ziektegeval
overgenomen door het UWV en is het UWV volledig verantwoordelijk.
De uitwerking van de optie
Bij de uitwerking van deze optie stuitte de projectgroep op twee hoofdvragen. De eerste
vraag betrof de duur van de periode. De projectgroep heeft hierbij verschillende opties
verkend:
a. Langdurende periode: 52 of 104 weken (einde eerste resp. tweede ziektejaar);
b. Kortdurende periode: 2 of 4 weken (relevante ijkpunten kortdurend verzuim).
De tweede vraag was of deze optie naar verwachting zou kunnen leiden tot een substantiële
toename van de belangstelling onder werkgevers. Bepalend hiervoor zijn met name de
financiële aspecten.
De projectgroep gaat er immers vanuit dat een (uitzend)onderneming 4 belangen betrekt in
zijn afweging om al of niet te kiezen voor vrijwillige loondoorbetaling:
o Kosten (in de vorm van premiedaling).
o Relatie met de medewerker of uitzendkracht blijft behouden.
o Vergroting van invloed; werkgever heeft meer invloed op verzuimbegeleiders die
hij zelf inhuurt dan op het UWV.
o Verlaging administratieve lasten.
Deze belangen berusten vooral op financiële overwegingen.
2 Het ligt voor de hand te bezien of deze variant kan worden ingepast in het BW; daarvoor is uiteraard
noodzakelijk dat een afdoende rechtsgrond kan worden aangevoerd.
7
Bij een verdere analyse van beide vragen bleek zich een aantal problemen voor te doen.
Het grootste probleem is dat deze optie weliswaar uitzicht biedt op een aanzienlijke
besparing aan kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het eigenrisicodragen (deze
kan bij de maximale periode op macro-niveau miljoenen belopen), maar doordat het
premieplafond voor omslagleden in de uitzendsector niet voor vrijwillige loondoorbetaling
geldt, is het niet aannemelijk dat deze optie voor uitzendbedrijven aantrekkelijk wordt. De
besparing aan kosten in verband met de uitvoering weegt uiteindelijk niet op tegen het niet-
profiteren van het premieplafond (waarbij de sector 75% van de ZW-lasten financiert) dat
wel geldt voor omslagleden.
In de tweede plaats bleek dat de verzuimprofielen voor uitzendkrachten en overige
flexkrachten, zoals tijdelijke contractanten, onderling sterk verschillen. Uitzendkrachten
veroorzaken enerzijds veel kortdurend verzuim in de ZW anderzijds ook veel langdurend
verzuim (door een beperkte groep).
Ten aanzien van uitzendkrachten kan dus, afhankelijk van de afweging, zowel voor een
korte als voor een lange periode worden gekozen. Overige flexkrachten veroorzaken met
name langdurend verzuim in de ZW.
In de derde plaats blijken de gevolgen te verschillen, afhankelijk van de sector. Het totale
ZW-risico is voor de meeste sectoren zeer gering. Dit betekent dat het maximale
premievoordeel bij een keuze voor vrijwillige loondoorbetaling voor hen uiterst beperkt zal
zijn. Voor de uitzendsector ligt dit anders, althans bij de keuze voor een langere periode.
Eindconclusie:
De projectgroep beantwoordt de vraag of de optie, ondanks de voordelen ervan, zal leiden
tot substantieel meer gebruik ontkennend. Hoofdreden is dat werkgevers in de uitzendsector
die uitstappen in de huidige constellatie niet het voordeel van het premieplafond (75%)
hebben zodat uitstappen vanuit financieel oogpunt niet aantrekkelijk is. Voor werkgevers
met overige flexwerkers wordt uitstappen vanuit financieel oogpunt ook niet echt
aantrekkelijker, gegeven het feit dat het voordeel van het vervallen van de ZW-premie voor
hen zeer gering is.
De projectgroep is door deze conclusie niet toegekomen aan het uitspreken voor een
voorkeur voor een kortere of een langere periode.
Gegeven deze uitkomst heeft de projectgroep zich vervolgens gebogen over de vraag wat dit
betekent voor het huidige eigenrisicodragen ZW. De projectgroep heeft daarbij twee opties
onderscheiden:
1. de huidige regeling wordt afgeschaft, uiteraard met aandacht voor overgangsrechtelijke
aspecten. Overwegingen hierbij zijn het zeer minimale gebruik van het huidige
eigenrisicodragen ZW en de overweging dat het doel dat daarmee voor ogen stond niet
of nauwelijks wordt bereikt.
2. de huidige regeling blijft gehandhaafd. Overwegingen hierbij zijn dat het om een
keuzemogelijkheid gaat waarvan geen gebruik behoeft te worden gemaakt (`baat het niet
het schaadt ook niet').
De projectgroep beveelt, alles afwegende aan, de huidige regeling te handhaven, met name
omdat deze een keuzemogelijkheid voor werkgevers biedt.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid