Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
College van Burgemeester en Wethouders Postbus 90801
2509 LV Den Haag
van de gemeente Almelo Anna van Hannoverstraat 4
t.a.v. drs. M.A.J. Knip (burgemeester) Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
Postbus 5100
7600 GC Almelo
Uw brief Ons kenmerk
6 december 2005 W&B/SFI/101045
Onderwerp Datum
Verdeelsystematiek Wet Werk en Bijstand 9 februari 2006
Geachte heer Knip,
In uw brief van 6 december 2005 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gaat u in op de
verdeelsystematiek van de Wet Werk en Bijstand. U vraagt mijn visie op de uitkomsten van
de budgetverdeling. In deze brief zal ik op uw opmerkingen ingaan.
U geeft aan dat u vindt dat de budgetten in een laat stadium bekend zijn geworden. De wijze
van berekening van de gemeentelijke budgetten en de tijdstippen waarop de budgetten
bekend worden gemaakt zijn, in overleg met de VNG, vastgelegd in een procesbeschrijving,
die aan de Tweede Kamer is toegestuurd en is gepubliceerd op het gemeenteloket.
Uitgangspunt is een budget dat zoveel mogelijk aansluit bij de actualiteit. Bij de
behandeling van de WWB heeft de Tweede Kamer gevraagd om te waarborgen dat de
financiële risico's van rijksbeleid en conjunctuur niet bij de gemeenten terecht komen. Om
een zo nauwkeurig mogelijk en toereikend macrobudget te kunnen bepalen is ervoor
gekozen de budgetten pas in september van het lopend jaar definitief vast te stellen, omdat
de raming op dat moment nauwelijks nog afwijkt van de werkelijke kosten. Gevolg is dat de
zekerheid over de hoogte van het budget relatief laat bekend is. Overigens is de daling van
uw definitieve budget 2005 ten opzichte van uw voorlopig budget 2005 vrijwel geheel
bepaald door de reeds in april 2005 voorspelde daling van het macrobudget.
Desalniettemin begrijp ik goed dat er bij uw gemeente en andere gemeenten onrust is
ontstaan over de WWB-budgetten. Laat in het jaar zijn gemeenten geconfronteerd met
budgetten die aanzienlijk verschilden van hetgeen zij verwachtten. Ik ben dan ook bereid om
alle opties voor een alternatieve vaststelling van de budgetten goed te bekijken. Hierover
ben ik in gesprek met de VNG en Divosa. Betrokken partijen zijn het erover eens dat er
geen "eenvoudige oplossingen" bestaan. Eerder vaststellen van de definitieve budgetten, zal
ten koste gaan van de toereikendheid van het macrobudget, hetgeen in strijd is met de
expliciete afspraken die daarover met de Tweede Kamer gemaakt zijn. Daarom wordt
tegelijk bezien welke mogelijkheden er zijn om via de communicatie over het verdeelmodel
gemeenten meer inzicht te geven in de ontwikkelingen, zodat gemeenten beter kunnen
inspelen op de te verwachten aanpassingen van het budget gedurende het jaar. Uw
opmerkingen over het verdeelmodel zullen bij beide trajecten worden meegenomen.
2
U geeft aan dat u een tekort heeft van 1,68 mln. in 2005 en 4,20 mln. in 2006. Tevens
geeft u aan dat u van mening bent dat u als gemeente, gezien de gerealiseerde uitstroom,
goed presteert. U bent van mening dat de uitkomsten van het verdeelmodel onredelijk
uitpakken. U vindt dat in uw gemeente nu voornamelijk relatief moeilijke te bemiddelen
cliënten resteren.
Het verslag over de uitvoering 2005 heb ik nog niet ontvangen. De verhouding tussen
uitgaven en ontvangsten en budget 2005 kan ik daarom nog niet overzien. De meest recente
verantwoordingscijfers zijn de cijfers uit 2004. Toen had uw gemeente een beperkt tekort
van 34.000 en een overschot op het werkbudget van 5,39 mln. (33%). Op de uitgaven
2006 kunt u zelf invloed uitoefenen, door onder andere het werkbudget in te zetten voor het
bevorderen van uitstroom uit de bijstand. Dit is de kern van de Wet Werk en Bijstand,
waarvan u aangeeft dat u deze ondersteunt. Het lijkt me dan ook te vroeg nu al vast te
stellen wat het tekort of overschot voor 2006 zal zijn.
U refereert in uw brief aan het uitstroomcijfer over een specifieke periode. Over deze cijfers
kan men de discussie aangaan. Niet alleen de uitstroom uit recente jaren is van belang, maar
ook de historische bijstandskans. Vergelijkingen met omliggende gemeenten en
vergelijkbare gemeenten laten een ander beeld zien dan de cijfers die u hanteert. Deze
vergelijkingen laten zien dat de bijstandskans in Almelo relatief hoog is. Hoewel de
achterstand op dit vlak inderdaad wat wordt ingelopen, blijft vooral de uitstroomkans in
Almelo ten opzichte van deze gemeenten relatief laag (zie bijlage).
Vanaf 2006 wordt voor de grote gemeenten het budget volledig objectief verdeeld.
Historische uitgaven zijn niet meer relevant. Gemeenten die in het verleden veel uitstroom
hebben gerealiseerd hebben hier baat bij. Deze gemeenten hebben immers relatief lage
uitgaven, terwijl het budget gebaseerd is op objectieve omstandigheden. Deze gemeenten
hebben dus hogere overschotten dan gemeenten die het in het verleden minder goed hebben
gedaan. Naarmate andere gemeenten er in slagen hun achterstand in te lopen, neemt het
overschot van de voorlopers af.
Een vergelijking van budget en uitgaven in hetzelfde jaar laat zien dat alle gemeenten samen
jaarlijks geld over hebben gehouden sinds de geleidelijke invoering van de
budgetsystematiek in de bijstand in 2001. In 2004 was dat bijvoorbeeld 308 miljoen. Bij
elkaar loopt dat over de periode 2001-2004 voor alle gemeenten samen op tot bijna 600
miljoen. Ook voor 2005 verwacht ik dat gemeenten gezamenlijk weer een aanzienlijk
bedrag overhouden op hun budget: een bedrag in de orde van grootte van 250 miljoen.
Het feit dat het macrobudget voldoende is wil niet zeggen dat alle gemeenten uit zullen
komen met hun budget. Het kan zijn dat individuele gemeenten extra middelen moeten
vrijmaken om de bijstandsuitgaven te betalen. Dit is een gevolg van de expliciete keuze die
is gemaakt om een financiële prikkel in de nieuwe systematiek op te nemen. Het maximale
effect is al behoorlijk ingedamd door de ex-ante inperking en de mogelijkheid van een
beroep op de toetsingscommissie. Voor dit laatste zijn extra middelen beschikbaar. Bij een
beroep op de toetsingscommissie worden de bestaande middelen dus niet herverdeeld over
gemeenten. Dit betekent dat een gemeente een voordeel van meer dan 10% mag houden,
terwijl het nadeel boven de 10% -onder voorwaarden- voor rekening van het rijk is.
3
Net als u hecht ik belang aan een goede werking van het objectief verdeelmodel. Daarom
heb ik dit model ook in zorgvuldig overleg met de VNG en Tweede Kamer opgesteld. Ik
heb advies gevraagd aan de Raad voor de Financiële verhoudingen en ik heb een
plausibiliteitsonderzoek laten uitvoeren. De resultaten van het plausibliteitsonderzoek
bevestigen in het algemeen de herverdeeleffecten van het objectief verdeelmodel en de Raad
heeft positief geadviseerd.
Vanwege het belang van een goede werking van het verdeelmodel blijf ik kijken naar
mogelijkheden voor verbetering. Dit doe ik via het onderhoudstraject, waarin dan ook de
effecten voor individuele gemeenten worden meegenomen. U wordt via een nieuwsbrief
over het onderhoudstraject geïnformeerd. De eerste nieuwsbrief is in de verzamelbrief van
december opgenomen.
In uw brief geeft u ook aan dat u verwacht nadeel te ondervinden van wijzigingen in
gerelateerde regelgeving, zoals bijvoorbeeld de WW. De mogelijke effecten van
beleidswijzigingen hebben mijn aandacht. Bij de bepaling van de hoogte van het
macrobudget wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van beleidswijzigingen
voor het volume bijstandsgerechtigden. Daarnaast wordt in het het hierboven genoemde
onderhoudstraject onderzocht of het verdeelmodel voldoende rekening houdt met mogelijke
verschillen tussen gemeenten in de mate waarin landelijke beleidswijzigingen effect hebben
op het bijstandsvolume.
Samenvattend zie ik in uw brief geen aanleiding om de systematiek aan te passen. U wilt dit
ook niet. De systematiek biedt voldoende `veiligheidskleppen'. Dit varieert van het
onderhoudstraject tot de mogelijkheid van een aanvullende uitkering. Ik verwacht
bovendien dat gemeenten nog mogelijkheden en middelen hebben om de uitstroom te
vergroten.
Indien u nog behoefte hebt aan een verdere toelichting kunt u contact opnemen met dhr. F.
Nieuweboer, afdelingshoofd van de afdeling Structuur, Financiering en Informatie van de
directie Werk en Bijstand, (telefoon: 070-333 6044).
Van deze brief heb ik een afschrift gestuurd aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, de
VNG en Divosa.
Hoogachtend,
de staatssecretaris voor Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid