Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

WOB-verzoeken

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : VD. 2006/266
datum : 09-02-2006
onderwerp : Kamervragen over Rekenkamerrapport voedselveiligheid bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u mede namens mijn collega's van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van Justitie, de antwoorden toekomen op de vragen die gesteld zijn naar aanleiding van het rapport 'Voedselveiligheid en diervoeders' van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 400, nr. 2).


1
Is de regering bereid een onderzoek uit te voeren naar het effect van de instelling van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) als onafhankelijke autoriteit, naar de borging van deze onafhankelijkheid, naar de wijze waarop deze onafhankelijkheid zich verhoudt tot de toezichthoudende taken en het overeind houden hiervan?

De Kaderstellende visie op toezicht (Kamerstukken II, 2005-2006, 27 831, nr. 15) van het kabinet wijst erop dat toezichthouders functioneren binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid en dat hun materiële verantwoordelijkheid vooral tot uiting komt in de wijze waarop zij hun rol en werkwijze binnen deze grenzen invullen.

Met betrekking tot de toezichthoudende taken van de VWA is het van belang dat de verantwoordelijke minister niet treedt in het feitelijk onderzoek dat door de toezichthouder wordt verricht. Dat betekent echter niet dat de VWA organisatorisch een volledig onafhankelijke positie moet (gaan) innemen ten opzichte van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

Het is uiteraard van belang de vinger aan de pols te houden als het gaat om de effecten in de praktijk van het toezicht door de VWA en de verhouding tussen de verschillende taken van de VWA, maar voor nader onderzoek op dit vlak zien wij thans geen directe aanleiding.


2
Hoe kan naar het oordeel van de regering het probleem worden opgelost dat, als gevolg van het feit dat de verantwoordelijkheid nog steeds verdeeld is over twee ministers, bij verschil van inzicht over zaken die de gehele voedselproductieketen betreffen het onduidelijk is wie er eindverantwoordelijk is?

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ministers van VWS en LNV, zoals weergegeven in de brief van 20 mei 2005 (Kamerstukken II, 2004-2005, 26 991, nr. 119), vormt geen probleem. Beide ministers hebben weliswaar verantwoordelijkheden voor veilige productie in de keten, maar dat betekent niet dat er onduidelijkheden bestaan op het terrein van voedselveiligheid. De minister van LNV is verantwoordelijk op het gebied van diervoeders, het gebruik van diergeneesmiddelen en verboden stoffen, de keuring van vlees en de aanpak van dierziekten die een bedreiging voor de gezondheid van mens kunnen vormen. Op deze gebieden beschikt de minister van LNV over de bevoegdheden om waar nodig maatregelen te treffen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de veiligheid van levensmiddelen in de winkelschappen. Op basis van de Warenwet komen hem bevoegdheden toe om, waar dat nodig is, bestuurlijke maatregelen te treffen.

Wat betreft de verantwoordelijkheid voor de traceerbaarheid van levensmiddelen, diervoeders en voedselproducerende dieren - die vereist is ingevolge artikel 18 van verordening (EG) 178/2002 - is de verdeling van verantwoordelijkheden eveneens ondubbelzinnig geregeld. De minister van LNV is verantwoordelijk voor de traceerbaarheid van diervoeders en voedselproducerende dieren, de minister van VWS voor de traceerbaarheid van levensmiddelen.
Kortom, de minister van VWS is verantwoordelijk voor de veiligheid van levensmiddelen. De minister van LNV draagt daaraan bij doordat hij primair verantwoordelijk is voor de veiligheid van diervoeders en het in de primaire productie geproduceerde vlees.


3
Hoe kan de regering voorkomen dat er over te nemen maatregelen met betrekking tot normen die gesteld worden aan levensmiddelen verschil van inzicht bestaat? Wie geeft in een geval van verschil van inzicht de doorslag? Op welke gronden gebeurt dat?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.


4
Feitelijk is ongeveer 90% van de Nederlandse regelgeving afkomstig van de Europese Unie, die op zijn beurt weer door de Codex/ WTO wordt beïnvloed. Kan de regering aangeven hoe de andere 10% tot stand komt?

Vóór de totstandkoming van de interne markt kende Nederland net als andere lidstaten zijn eigen wetgeving voor levensmiddelen. In dat stadium was nog geen sprake van regelgeving van de Europese Unie (EU). Geleidelijk aan zijn de nationale regels steeds meer vervangen door geharmoniseerde regels van de Europese Unie. De EU heeft zich daarbij deels laten inspireren door de Codex en de WTO. Inmiddels is ongeveer 90% van de Nederlandse wetgeving voor levensmiddelen afkomstig van de Europese Unie.

De resterende 10% betreft hoofdzakelijk onderwerpen die (nog) niet geharmoniseerd zijn en die nodig zijn ter bescherming van de volksgezondheid of de voorlichting van de consument. Verder gaat het om regels met betrekking tot de controle-instanties die nodig zijn om de Europese regels uit te voeren.
De Nederlandse diervoederregelgeving vindt zijn grondslag vrijwel geheel in Europese verordeningen en richtlijnen. Daarbij wordt het beginsel van Level Playing Field nagestreefd. Voor zover er sprake is van nationale regelgeving, gaat het bij de diervoeders om de aansturing van de verschillende controlerende instanties en de procedures voor het aanvragen van vergunningen en registraties.


5
In de praktijk blijkt dat binnen de Europese Unie geharmoniseerde normen ruimte laten voor eigen interpretatie, waardoor in lidstaten verschillend wordt opgetreden. Dit betekent dat er dus geen sprake is van uniforme waarborging van de voedselveiligheid. Concreet voorbeeld zijn de strenge controles in de Rotterdamse haven, er ontstaat uitwijk naar de Antwerpse haven. Vervolgens worden deze levensmiddelen ingevoerd op de Nederlandse markt. Wat gaat de regering ondernemen om deze verschillen in de toekomst te voorkomen?

De normen die in EU-verband zijn geharmoniseerd, laten soms toch ruimte voor interpretatie.
De problemen doen zich vooral voor bij stoffen waarvoor een nultolerantie geldt. Daarbij kunnen meer verfijnde meetmethoden namelijk leiden tot een eerder afkeuren van producten. Hieraan wordt op twee manieren gewerkt. Enerzijds heeft de Europese Unie de nultolerantie deels losgelaten voor een aantal stoffen. Anderzijds vindt overleg plaats tussen de Europese lidstaten over het gebruik van geharmoniseerde meetmethoden.


6
Wanneer zal de nulmeting over het niveau van naleving binnen de sector beschikbaar komen?

De VWA voert vanaf 18 oktober 2004 het toezicht op de diervoedersector uit en verricht per onderdeel van de diervoedersector nulmetingen. Zodra een nulmeting is afgerond, wordt er een verslag van opgesteld en op de website van de VWA gepubliceerd. De eerste verslagen bevinden zich in een afrondende fase. De onderzoeken hebben betrekking op specifieke onderdelen van de diervoederregelgeving, zoals etikettering, genetisch gemodificeerde organismen en erkenningen.


7
Wanneer zal de herziene versie van het Handboek LNV-crisisbesluitvorming gereed zijn?

De herziene versie ervan zal naar verwachting voor de zomer gereed zijn.


8
Wanneer zal de herziene meldingsprocedure van de Voedsel en Waren Autoriteit van kracht worden?

De procedure voor de beoordeling en opvolging van potentiële incidenten op het gebied van voedselveiligheid is reeds in werking. Binnengekomen meldingen worden behandeld in overeenstemming met de vastgestelde procedure.


9
Hoe ver zijn de Voedsel en Waren Autoriteit en de Algemene Inspectiedienst in het maken van afspraken over samenwerking en afstemming van hun controleactiviteiten?

Tussen de VWA en de Algemene Inspectiedienst (AID) bestaan werkafspraken over de gedeeltelijk overlappende bevoegdheden. In de praktijk stemmen de AID en de VWA hun controleactiviteiten op elkaar af en vindt regelmatig overleg tussen beide organisaties plaats. Deze afspraken worden momenteel herzien in verband met de gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ministeries van VWS en LNV ten aanzien van voedselveiligheid (Kamerstukken II, 2004-2005, 26991, nr. 119). Deze herziene afspraken zullen in 2006 worden vastgelegd in een convenant. Het convenant bevindt zich in een afrondende fase.


10
Wanneer zullen nieuwe afspraken gemaakt gaan worden tussen de Douane en de Voedsel en Waren Autoriteit?

In december 2005 is een afspraak gemaakt tussen de Douane en de VWA. Deze heeft betrekking op de taakverdeling inzake de documenten- en overeenstemmingscontrole. De afspraak zal worden vastgelegd in een nieuwe bijlage bij de Kaderovereenkomst inzake de samenwerking tussen LNV en Financiën bij de uitvoering van niet-fiscale douanetaken op het terrein van LNV. Dit zal naar verwachting voor de zomer rond zijn. Vervolgens zal worden gewerkt aan de nieuwe instructie. Tot die tijd blijft de bestaande instructie van kracht.


11
Waarom is de uitvoeringsinstructie voor de Douane uit 1999 nog niet aangepast aan de Kaderwet diervoeders van 2004?

Voor de aanpassing van de instructie moest eerst de afspraak over taakverdeling tot stand komen. Deze is zoals aangegeven bij vraag 10, in december 2005 gemaakt.


12
De Algemene Rekenkamer heeft vast gesteld dat de handhaving van het diervoederbeleid nog niet sluitend is. Hoe gaat de regering verbeteringen doorvoeren en wat is het tijdpad dat daar bij hoort?

Met ingang van 2007 zal de overheid haar controles op het gebied van levensmiddelen en diervoeders baseren op een geïntegreerd meerjarig nationaal controleplan. Dit plan, dat ook aan de Europese Commissie zal worden voorgelegd, heeft voornamelijk tot doel om de controleactiviteiten van de verschillende overheidsdiensten op elkaar af te stemmen. De voorschriften voor het opstellen van een dergelijk plan vloeien voort uit de controleverordening (No. (EU)882/2004) die per 1 januari jl. in werking is getreden.
Verder zijn er enkele initiatieven genomen voor een betere afstemming van de activiteiten van de verschillende bij de diervoeders betrokken controle-instanties. Er is een samenwerkingsovereenkomst tussen de VROM Inspectie en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). De samenwerkingsovereenkomst tussen de VROM-inspectie en de VWA is ondertekend op 7 februari 2006. Ook wordt momenteel inzet gepleegd om de afspraken tussen LNV en de Douane te actualiseren, zoals in het antwoord op vraag 10 is aangegeven.
In dit kader wijs ik u er ook nog op dat in 2006 het concept programmatisch handhaven wordt toegepast op het handhavingsbeleid voor diervoeders. Programmatisch handhaven legt de nadruk op een effectieve en efficiënte inzet van handhavingsinstrumenten en samenwerkende inspecties. Dit gebeurt op basis van een integrale risicoanalyse op de in kaart gebrachte handhavingsopgave. Het resultaat wordt vastgelegd in een gezamenlijke interventiestrategie die onderdeel wordt van de jaarplannen van de betrokken instanties.


13
Wanneer zal de samenwerkingsovereenkomst tussen Voedsel en Waren Autoriteit en de Algemene Inspectiedienst gereed zijn?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.


14
Wanneer wordt de nulmeting van 2005 gepubliceerd waarover wordt gesproken in het kader van de naleving diervoederregelgeving? Waarvoor zullen nalevingsniveaus worden opgesteld?

Zie voor de eerste vraag het antwoord op vraag 6. Wat de tweede vraag betreft: de handhavingsniveaus worden per sector vastgesteld. Zo zijn er voor de verschillende categorieën diervoederbedrijven verschillende nalevingsniveaus.


15
Hoe kan de regering garanderen dat de verschillende interpretaties van landen met betrekking tot binnen de Europese Unie geharmoniseerde normen geen gevaar voor de volksgezondheid opleveren?

Als hoedster van het EG-verdrag heeft met name de Europese Commissie een grote verantwoordelijkheid voor de juiste en eenduidige toepassing en handhaving van de communautaire wetgeving inzake voedselveiligheid.

De lidstaten dienen eventuele ongewenste situaties aan de orde te stellen in Brussel, en met name ook onder de aandacht van de Commissie te brengen. Indien desalniettemin in een concreet geval sprake is van enig onmiddellijk gevaar voor de volksgezondheid, kunnen de Commissie dan wel de ministers op basis van de onderscheiden wetgeving maatregelen nemen.


16
In zijn reactie op het rapport is de minister van Justitie het eens met de Algemene Rekenkamer dat er nog steeds onduidelijkheid is over de eindverantwoordelijkheid over zaken die de hele voedselketen betreffen. Wat maakt dat de minister van VWS en de minister van LNV stellen dat er geen onduidelijkheid is?

Zoals ook is aangegeven in het antwoord bij vraag 2, is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ministers van VWS en LNV, zoals weergeven in de brief van 20 mei 2005 (Kamerstukken II, 2004-2005, 26 991, nr. 119), helder. Dit is ook de mening van de minister van Justitie.


17
Waarom kan er volgens de minister van VWS nimmer verschil van inzicht ontstaan tussen de minister van VWS en de minister van LNV over de normen waaraan levensmiddelen moeten voldoen en de eventuele maatregelen die worden genomen om aan deze normen te kunnen voldoen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.


18
Wie gaat het ingezette ontwikkelingstraject van indicatoren en meetmethoden voor voedselveiligheid voortzetten? Gebeurt dat door de ministers van LNV en VWS gezamenlijk, zoals de Algemene Rekenkamer adviseert? Zo ja, op welke aspecten zal worden samen gewerkt? Zo nee, waarom niet?

Er zijn verschillende onderzoeksinstituten die in opdracht van VWS en van LNV en onder coördinatie van de VWA indicatoren en meetmethoden voor voedselveiligheid ontwikkelen, zoals RIKILT en RIVM. Verder vindt veel onderzoek plaats in Europees verband, in samenwerking met onderzoeksinstituten elders in de Europese Unie. Waar mogelijk, werken de instituten samen en voeren ze afstemmingsoverleg.


19
Zijn de ministers van LNV en VWS voornemens in 2007 zelfcontrole of zelfhandhaving voor de diervoeder sector in te voeren? Zo ja, wat is hun reactie op het commentaar van de minister van Justitie dat de vleessector zich niet leent voor de toepassing van een gedoogbeleid? Vinden de ministers van LNV en VWS zelfhandhaving en gedoogbeleid in deze sector wenselijk?

In de brief van 15 juni 2005 (Kamerstukken II, 2004-2005, 22343, nr.
115) heb ik aangegeven dat ik niet voornemens ben om vóór mei 2007 mijn eigen controle-inspanningen in de diervoedersector aan te passen aan eventuele bedrijfscontrolesystemen.
Van gedogen van overtredingen van hygiënevoorschriften in de vleessector - slachthuizen, uitsnijderijen en wildverwerkingscentra - is geen sprake. Het gaat om de uitvoering van Europese regelgeving die in elke Europese lidstaat dient te worden toegepast. Bij het toezicht op de naleving van deze voorschriften en de keuring van vlees, kan de overheid in haar toezicht en keuringswerkzaamheden mogelijk rekening houden met eigen controles door het bedrijfsleven. Voedselveiligheid blijft daarbij het uitgangspunt.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman