ChristenUnie


Bijdrage debat Wijziging WVO, profielen tweede fase havo/vwo donderdag 9 februari 2006 - 16:29

Arie Slob:
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Naar mijn idee hebben wij een goed debat gevoerd waarin heel veel aan de orde is geweest. Dat is van belang, want wij hebben gezamenlijk veelvuldig over dit onderwerp gesproken en het is belangrijk om op dit moment, nu het wetsvoorstel voorligt, tot een goede afronding te komen.

Het heeft mij geraakt dat de minister aan het begin van haar betoog in eerste termijn kort refereerde aan het feit dat heel veel van de debatten over dit onderwerp zijn gevoerd met toenmalig staatssecretaris Adelmund. Die discussies hadden tot doel om oplossingen te vinden voor de problemen op korte termijn. Het voorliggende wetsvoorstel heeft met name de langere termijn op het oog.

Als het gaat om de langere termijn is er opeens heel veel aandacht voor het vak wiskunde. Ik heb opgezocht in de verslagen hoe vaak dat aan de orde is geweest in het verleden. Dat was eigenlijk niet zo heel vaak. Het is nu in het brandpunt van de discussie komen te staan. Daarbij zal onder andere hebben meegespeeld dat er vooral bij dit vak een gebrekkig voorbereidingstraject was. In tegenstelling tot andere vakken is het hier niet helemaal volgens het boekje gegaan. Bovendien heeft hierbij een rol gespeeld dat er een maatschappelijk brede discussie is losgebarsten over de aansluiting, waarbij het in het bijzonder gaat om de bètavakken, waar wiskunde onderdeel van uitmaakt.

In de voorstellen van de minister komt de toekomst van het vak wiskunde D niet scherp naar voren. Ik zie een kloof tussen wat er aan plannen op papier staat en de wijze waarop het gerealiseerd moet worden in die weerbarstige schoolpraktijk, waar gekozen moet worden en waar lesprogramma's moeten worden gemaakt. Wij weten dat slechts een beperkte groep leerlingen voor het vak wiskunde D zal kiezen. Daarnaast is het mogelijk dat er een concurrentieslag ontstaat met dat nieuwe bètavak. Op dit moment voorzie ik dat het in de praktijk problemen gaat opleveren voor scholen, ondanks alle goede maatregelen die door de minister worden genomen om te stimuleren, dit vak te geven. Het is ook mogelijk dat dit ten koste gaat van de ontwikkeling van het andere bètavak dat wij allen zo belangrijk vinden, namelijk het vak NL&T. Kan de minister duidelijk maken hoe zij tot de overtuiging is gekomen dat de wijze waarop zij het vak wiskunde D wil doorvoeren de juiste is? Toen mevrouw Hamer zei dat zij met iemand gesproken had over de vraag of het vak wiskunde D opgenomen zou moeten worden bij dat nieuwe bètavak, had zij het over mij. Een overweging die door mijn hoofd gaat, is dat daarmee in ieder geval wordt voorkomen dat die twee vakken met elkaar gaan concurreren. Ik geef dit aan de minister mee, in de wetenschap dat het een en ander nog in ontwikkeling is. Zou de minister in willen gaan op de plannen met wiskunde A in relatie tot wiskunde D?

Dat brengt mij bij de oplossingen voor wiskunde B. Ik denk dat wij blij moeten zijn dat daar extra studielasturen voor beschikbaar komen: de tachtig die gevraagd zijn voor het vwo. Heeft de minister ook nog plannen voor de havo op dit terrein? Zo niet, dan verwijs ik naar de bijdrage van mevrouw Lambrechts, die op dit punt een motie heeft voorbereid. Nu gaat het om extra tijd. Van belang is dat wij die extra tijd niet gaan gebruiken om allerlei nieuwe onderwerpen aan dat vak toe te voegen, al is het wel terecht dat gekeken wordt op welke wijze dat vak is opgebouwd. Docenten zijn blij met de extra studielasturen, ook al is deze situatie slechter dan de eerdere. Wij vinden het belangrijk dat er een goede interactie is tussen docenten en leerlingen. Op die wijze is het mogelijk de leerlingen die weerbarstige stof te laten begrijpen. Wij zijn niet van plan om met minimumtabellen te komen. Dat doen wij bij geen enkel vak. Ik hoop wel dat de extra studielasturen in de schoolpraktijk zullen leiden tot extra contacttijd. Die keuzes maken de scholen zelf.

Wij steunen de minister in haar keuze in het kader van de 60/40-discussie. Eigenlijk wilde de minister niet, maar uiteindelijk heeft zij toch deze keuze gemaakt.

Voor ons is dat best een ingrijpend besluit; wij geven scholen graag veel ruimte. Ik zie het niet als een diskwalificatie van de wiskundedocenten, alsof wij hun die ruimte niet zouden gunnen, maar als een overgang. Gelet op de cumulatie van veranderingen en de zorgen over de aansluiting van het voorgezet onderwijs op het hoger onderwijs vinden wij het acceptabel om die ene uitzondering te maken.

De discussie die wij hebben gevoerd over wiskunde, rekenen, de pabo en alles wat daarmee samenhangt, ga ik niet overdoen. Ik ben er blij mee dat de minister een duidelijke uitspraak heeft gedaan. Door interrupties heb ik geprobeerd daar een bijdrage aan te leveren. Wij willen geen selectie aan de poort, maar wel een rekentoets in het eerste jaar. Als de leerling de rekentoets en de herkansing niet haalt, is het mogelijk dat een negatief studieadvies volgt. Wij zijn er dus niet voor dat iemand pas op de pabo kan instromen nadat hij een bepaalde toets of iets dergelijks heeft gemaakt. De minister heeft indertijd gewezen op het overleg met de HBO-raad en de afspraken die daar zijn gemaakt. Toen ik gisteren het advies van de HBO-raad hoorde dacht ik echter "dit is de limit". Het is van tweeën een. Als je met de minister en indirect met de Kamer afspraken maakt over de rekentoets en bepaalt dat geen selectie aan de poort plaatsvindt, kun je niet via een U-bocht je gelijk halen door op een andere wijze toch een selectie aan de poort voor te stellen. In het advies staat namelijk letterlijk dat een leerling die in het havo-profiel cultuur en maatschappij -- het profiel waarvoor veel pabo-studenten kiezen -- geen rekenen/wiskunde heeft, tot geen enkele opleiding in het hbo recht op toegang heeft. Ik vind dat ontzettend ver gaan. Ik wil in feite dat de minister opnieuw onderstreept dat wij op die wijze absoluut geen selectie aan de poort gaan toepassen. Als dat gebeurt, is dat de hond in de pot voor het profiel cultuur en maatschappij. Dat heeft immers ernstige gevolgen. Als wij weten dat dit via een achterdeur misschien op een andere wijze wordt geregeld, kunnen wij bij het wetsvoorstel tweede fase geen zaken doen over de doorstromingseisen. De HBO-raad heeft in dat opzicht zijn hand toch overspeeld.

In de eerste termijn heb ik gezegd dat wij het belangrijk vinden dat goede randvoorwaarden worden gecreëerd voor het nieuwe bètavak. De minister is daar niet echt op ingegaan. Om het vak in de praktijk echt waar te kunnen maken, moet het ook in financiële zin worden ondersteund. Kan de minister dat toezeggen? Dat heeft het vak nodig, anders wordt het op voorhand al niets.

Het amendement dat ik samen met mevrouw Hamer heb ingediend om aardrijkskunde naast geschiedenis een plek te geven in het profiel EM vindt de minister noch in technisch opzicht noch inhoudelijk een probleem. Ik begrijp daaruit dat zij het oordeel over dit amendement aan de Kamer overlaat. Dat is duidelijke taal. Ik hoop dat dit de collega's die in dit opzicht nog aarzelen, over de streep zal helpen.

Over de amendementen inzake het vak lichamelijke opvoeding leek een strijd te ontbranden tussen de rekkelijken en de preciezen. Ik was eigenlijk van plan om te zeggen dat ik alles overziende voor de rekkelijken zou gaan kiezen, maar mevrouw Vergeer heeft haar amendement ingetrokken zodat dit geen punt meer is. Wij zullen het amendement-Hamer/Mosterd steunen. Ik denk dat dit een heel goede oplossing biedt. Daarbij denk ik ook aan de discussie die wij daarover hebben gevoerd. Het past heel goed binnen de kaders van het wetsvoorstel over de tweede fase.

De doorrekeningen op verschillende scholen van de gevolgen van de afschaffing van deelvakken, met name Frans, Duits en economie, heeft mij zorgen gebaard. Ik dank de minister dan ook voor de toezegging dat zij de inspectie zal verzoeken daarop goed te letten. Ik hoop dat er geen problemen zullen ontstaan. Gebeurt dat wel, dan hoop ik dat wij daarover tijdig geïnformeerd worden. Deze vakken hebben een duidelijke positie en zijn van belang voor het vervolg van de studie. Als wij denken iets goeds te doen voor de studenten, mag dat voor hen niet negatief uitpakken. Laten wij dat voorkomen.

---