Voorzitter van de Tweede Kamer
van de Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage
Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk
DV 2006-42
Onderwerp
Belastingplan 2006 - motie inzake
biobrandstoffen
Tijdens de behandeling van het Belastingplan
2006 is de motie van de leden Van Vroonhoven-Kok
en Bakker, Kamerstukken II 2005-2006, 30 306,
nr. 63 aanvaard. Bij deze brief informeer ik u ?
mede namens de staatssecretaris van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
? over mijn standpunt ten aanzien van deze
motie.
De motie heeft betrekking op het stimuleren van
pure plantaardige olie (PPO). De indieners
vragen om de huidige accijnsvrijstelling die
voor een beperkt aantal projecten voor het
gebruik van PPO is verleend, in stand te houden
en het tevens mogelijk te maken dat nieuwe
projecten eveneens onder de vrijstelling kunnen
vallen. Hierna zal ik aangeven welke argumenten
een rol hebben gespeeld bij mijn
standpuntbepaling ten aanzien van de motie.
Daarna zal ik aangeven op welke wijze ik
voornemens ben de motie uit te voeren.
In het verleden zijn vrijstellingen van accijns
verleend voor experimenten met PPO om ruimte te
bieden om in Nederland ervaring op te doen met
biobrandstoffen (waaronder begrepen het
monitoren van de emissies van voertuigen die
rijden op PPO). Nu richtlijn 2003/30/EG in
Nederland is geïmplementeerd en het
biobrandstoffenbeleid vorm heeft gekregen, is
het zaak om opnieuw naar de positie van PPO te
kijken in het licht van dat beleid.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan
2006 in de Tweede Kamer is uitvoerig van
gedachten gewisseld over de wenselijkheid om
voor PPO een afwijkend regime te handhaven en
dit zelfs uit te breiden. Voor mij heeft in die
discussie nadrukkelijk voorop gestaan dat de
regering doelbewust kiest voor een
stimuleringsbeleid dat is gericht op een
spoedige introductie van de volgende generatie
biobrandstoffen. Deze volgende generatie zal een
gunstiger milieurendement en een betere
kosteneffectiviteit hebben dan de thans gangbare
biobrandstoffen. Bio-ethanol en biodiesel kunnen
een bijdrage leveren aan de introductie van de
volgende generatie biobrandstoffen, hetzij
doordat verdere ontwikkeling mogelijk is, hetzij
doordat zij als wegbereider de markt
voorbereiden op het op grote schaal introduceren
van biobrandstoffen. Het gebruik van PPO
daarentegen leidt tot een beperkt
milieuvoordeel, een voordeel dat bovendien
slechts tegen hoge kosten kan worden
gerealiseerd. De algemeen geldende mening is dat
PPO ook op termijn qua milieurendement en
kosteneffectiviteit niet wezenlijk zal
verbeteren.
Stimulering van PPO is evenmin noodzakelijk
vanuit een oogpunt van het creëren van extra
kansen voor de Nederlandse landbouw. Als de
Nederlandse landbouw er voor kiest een bijdrage
te leveren aan het biobrandstoffenbeleid, kan
zij er immers voor kiezen om koolzaad te telen
voor de productie van biodiesel ten behoeve van
de bijmenging. De Nederlandse teelt van koolzaad
kan dan bij 2% bijmenging biodiesel maximaal 50
tot 65% van de Nederlandse behoefte dekken .
Voor biodiesel zal de vraag hier de
productiecapaciteit dus ruimschoots overtreffen.
Het aantal landen dat een accijnsvrijstelling
voor pure plantaardige olie in het wegverkeer
kent, is beperkt. Voor zover bekend wordt PPO
voornamelijk in Duitsland met
accijnsvrijstelling in het wegverkeer toegepast
en dan nog in beperkte mate. Het is echter de
vraag hoelang deze vrijstelling nog blijft
bestaan. In het recent gesloten regeerakkoord in
Duitsland is voorzien in beëindiging van de
accijnsvrijstelling en introductie van een
verplichte bijmenging.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat
een terughoudend beleid ten aanzien van PPO op
zijn plaats is.
De in het verleden verleende
accijnsvrijstellingen voor PPO zijn verleend op
verzoek van de Tweede Kamer. Zie hiervoor de
moties Hofstra c.s. (Kamerstukken II, 2000?2001,
27 400 IXB, nr. 32) en Crone c.s. (Kamerstukken
II, 2004-2005, 29 767, nr. 50). De eerder
aangehaalde motie nummer 63 van de leden Van
Vroonhoven-Kok en Bakker pleit voor handhaving
van de vrijstellingen zoals die op basis van de
moties uit 2000 en 2004 zijn verleend. Ik ben
bereid deze vrijstellingen te continueren voor
de termijn waarvoor deze vrijstellingen zijn
verleend (tot 2010). Op dat punt wordt de motie
volledig uitgevoerd. Daarbij past echter de
kanttekening dat het onverkort handhaven van de
volledige accijnsvrijstelling zoals in die motie
wordt gevraagd, strijdig zou zijn met het
communautaire recht dat de mogelijkheid van de
vrijstelling beperkt tot de meerkosten. Uit dien
hoofde dienen de huidige volledige
accijnsvrijstellingen vanaf 2006 te worden
beperkt tot een gedeeltelijke vrijstelling ten
bedrage van ongeveer 31 cent per liter. De
communautaire wetgeving gaat ook uit van een
jaarlijkse toetsing van de meerkosten en een
daaraan gekoppelde aanpassing van de
vrijstelling indien die toets daartoe aanleiding
geeft. Het kan dus niet worden uitgesloten dat
de hoogte van de vrijstelling in de komende
jaren opnieuw moet worden aangepast.
Wat betreft het toestaan van nieuwe
vrijstellingen voor bepaalde PPO-projecten wil
ik de volgende aanpak volgen. Een wettelijk
kader voor het verlenen van dergelijke
vrijstellingen ontbreekt. De eerder verleende
vrijstellingen zijn goedgekeurd op een moment
dat er nog geen Nederlands beleid op het gebied
van de biobrandstoffen was vastgesteld en
dientengevolge ook de voor zo?n vrijstelling
benodigde wetgeving ontbrak. Nu is zowel het
beleid als de wetgeving vastgesteld. Het beleid
komt er op neer dat is gekozen voor een in de
tijd beperkte fiscale stimulering van
biobrandstoffen (2006), gevolgd door een
verplichting voor de brandstofleveranciers om
met ingang van 1 januari 2007 een deel van hun
brandstoffen te leveren in de vorm van
biobrandstoffen. Daarnaast zal er een
subsidieregeling komen voor specifieke projecten
die bijdragen aan de ontwikkeling van de
volgende generatie biobrandstoffen. Deze
subsidieregeling is momenteel in voorbereiding.
Deze regeling zal (uiteraard) ook de criteria
bevatten voor de toets of een project voor
subsidie in aanmerking komt. De aanvragen voor
nieuwe projecten met PPO zullen worden getoetst
aan deze nog vast te stellen criteria om te
bezien of de projecten in aanmerking kunnen
komen voor stimulering. Dat houdt in ieder geval
in dat deze nieuwe projecten op enigerlei wijze
innovatief zullen moeten zijn. Indien aan de
hiervoor bedoelde criteria wordt voldaan, kan
voor een dergelijk project een stimulering
worden verleend tot maximaal de eerder genoemde
31 cent per liter in 2006. Voor de eerder
genoemde subsidieregeling tot bevordering en
ontwikkeling van de volgende generatie
biobrandstoffen is budget vrijgemaakt ter
grootte van 60 mln voor een periode van vijf
jaar. De PPO-projecten die aan de hiervoor
bedoelde criteria voor de subsidieregeling
voldoen en waarvoor stimulering kan worden
verleend, zullen ten laste komen van het budget
van die subsidieregeling.
De staatssecretaris van Financiën,
mr.drs J.G. Wijn
---
Richtlijn 2003/30/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter
bevordering van het gebruik van biobrandstoffen
of andere hernieuwbare brandstoffen in het
vervoer (PbEG L 123)
Zie ook LEI (Beschikbaarheid koolzaad voor
biodiesel, april 2005)
Ministerie van Financiën