verificatierapport vuurwerkramp enschede
In opdracht van de Tweede Kamer is een vertrouwelijk verificatierapport
opgesteld over vermeende onregelmatigheden in de strafrechterlijke
afwikkeling van de vuurwerkramp te Enschede. De verificatie is verricht
door een onafhankelijke deskundige, de heer mr. A. Herstel.
Als bijlage vindt u de verkorte weergave van de onderzoeksactiviteiten
en de bevindingen van de heer mr. A. Herstel.
Met vriendelijke groet,
Britta Adema
Senior voorlichter Tweede Kamer
---
Aan de heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Hoogedelgestrenge Heer,
Op 25 januari 2006 werd tijdens een vergadering van de Vaste commissie
voor Justitie van uw Kamer het vertrouwelijke rapport betreffende het
door mij, in uw opdracht, uitgevoerde verificatieonderzoek inzake
vermeende onregelmatigheden in de strafrechtelijke afwikkeling van de
vuurwerkramp te Enschede besproken. Daarbij werd de afspraak gemaakt,
dat ik in een brief aan u een, in verband met de door de Minister van
Justitie in acht genomen vertrouwelijkheid, verkorte weergave zou
verwoorden van mijn onderzoeksactiviteiten en mijn bevindingen, alsmede
van de daaruit voortkomende conclusies. Deze verkorte weergave zou dan
eventueel dienstig kunnen zijn bij de openbaarmaking van het oordeel van
uw Kamer over de onderhavige materie.
Ik heb dan ook de eer u het volgende te berichten:
Op 13 mei 2000 voltrok zich in de gemeente Enschede op en nabij het
bedrijfsterrein van het vuurwerkbedrijf SE Fireworks een grote ramp in
de vorm van brand en zeer zware explosies, ten gevolge waarvan enkele
tientallen doden en vele gewonden te betreuren waren. Een grootscheeps
onderzoek door overheidsinstanties en speciale commissies naar de
oorzaak van de ramp, alsmede naar mogelijk gepleegde strafbare feiten
volgde.
Een en ander leidde tot drie strafvervolgingen. De brief van de Minister
van Justitie van 27 oktober 2004 (27 157 nr. 59) betreft uitsluitend de
strafzaak tegen de verdachte de V.
Het Gerechtshof te Arnhem sprak de V. bij arrest van 12 mei2003 vrij. De
aandacht van de media ging tijdens de periode, voorafgaande aan genoemde
einduitspraak, in belangrijke mate uit naar getuigenverklaringen van de
?klokkenluidende rechercheurs?.
De burgemeester van Enschede gelastte in zijn functie van korpsbeheerder
een onderzoek ?om helderheid te verschaffen of mogelijk sprake is
geweest van strafbare feiten en/of plichtsverzuim van medewerkers van de
Regiopolitie Twente?. Het onderzoek werd in handen gelegd van het Bureau
interne zaken van de Regiopolitie Gelderland Midden.
Het onderzoek werd gestart in juli 2003. In een derde tussenrapport van
16 november 2003 werd als hypothese neergelegd, dat er mogelijk sprake
zou kunnen zijn van opzettelijke misleiding van de rechterlijke macht.
De korpsbeheerder voornoemd wendde zich met dit gegeven tot de Minister
van Justitie, die op zijn beurt het College van Procureurs-Generaal
inschakelde. De Coördinatiecommissie Rijksrecherche gaf daarop opdracht
aan de Rijksrecherche een onderzoek te doen met als doelstelling ?vast
te stellen of en zo ja in hoeverre verantwoordelijken en uitvoerenden
binnen het strafrechtelijk onderzoek contra de verdachte de V.,
opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid?.
Dit onderzoek, begonnen op 5 januari 2004, werd afgesloten op 4 juni
2004, waarna het betreffende rapport op 17 juni 2004 in handen werd
gesteld van het Landelijk Parket.
In de beantwoording van vragen van het kamerlid Vos (2172 ) van 7 juli
2004 kondigde de Minister van Justitie aan (antwoord 5), de Kamer op
korte termijn te informeren over de uitkomsten van het
Rijksrechercheonderzoek. Zulks geschiedde bij eerdergenoemde brief van
27 oktober 2004. Naar aanleiding van die brief werden door de vaste
commissie voor Justitie 29 vragen en nog 7 aanvullende vragen gesteld.
De beantwoording van die vragen vond plaats bij toezending van de
lijsten van vragen en antwoorden (27 157 nrs. 6len 62), alsmede bijeen
vertrouwelijke separate brief van 31 januari2005, kenmerk 533180815041V.
Het Presidium van de Tweede Kamer stelde bij brief van 14 september 2005
(30 251 nr.1 ) aan de Kamer voor in te stemmen met het verzoek van de
vaste commissie voor Justitie een verificatie te laten uitvoeren door
een deskundige van de van de zijde van de Minister van Justitie
verkregen vertrouwelijke stukken over het onderzoek naar vermeende
onregelmatigheden in de strafrechtelijke afwikkeling van de Vuurwerkramp
te Enschede, met als doel vast te stellen of een eigenstandig politiek
oordeel mogelijk is op basis van de informatie, die de Minister van Ju
aan de Tweede Kamer heeft verstrekt.
De minister heeft in het kader van de beantwoording van de vragen van uw
Kamer na afweging van de hier spelende belangen, te weten enerzijds het
scheppen van voorwaarden voor een zo goed mogelijke parlementaire
controle en anderzijds de bescherming van de privacy van betrokken
functionarissen en van strafrechtelijke (persoons)gegevens, aan het
laatste belang voorrang gegeven.
Dit betekent, dat het onderhavige verificatieonderzoek moet worden
uitgevoerd uitsluitend op basis van de 80 pagina?s tellende
vertrouwelijke informatie en de niet vertrouwelijke antwoorden op een
aantal vragen. In de beantwoording wordt afwisselend geciteerd uit
verklaringen afgelegd tegenover opsporingsambtenaren van het Tolteam, de
onderzoekers van het BIZ ( Bureau Interne Zaken), de Rijksrecherche en
de rechter-commissaris, alsmede uit processen-verbaal van
terechtzittingen. Er is daarbij een selectie gemaakt uit ? naar mijn
inschatting ? omvangrijke dossiers.
Om mijn geheugen met betrekking tot de onderhavige materie op te frissen
heb ik op mijn verzoek via de DIV de beschikking gekregen over een
uitgebreide documentatie van de grote media-aandacht voor met name de
justitiële nasleep van de vuurwerkramp.
Daarnaast heb ik mij via internet voorzien van het daar gepubliceerde
vonnis van de Rechtbank Almelo op 22 augustus 2002 gewezen tegen de
verdachte de V. De Minister van Justitie zond reeds een exemplaar van
het arrest van het Gerechtshof te Arnhem mee met zijn brief van 27
oktober 2004.
Het kernpunt in deze verificatie vormde de vermeende opzettelijke
misleiding van de rechterlijke macht. Daarbij sprongen vier onderwerpen
extra in het oog, te weten de mobiele telefoon, waarmee op 13mei2000
tijdens of kort na de ramp vanuit het rampgebied is gebeld, de gang van
zaken rond een mogelijk ontlastend proces- verbaal, het omgaan met de
rode sportbroek van de V. en de strafvorderlijke status van de V. Ik heb
deze onderwerpen in mijn vertrouwelijke rapport afzonderlijk besproken.
Op basis van mijn bevindingen heb ik de gestelde kamervragen, voorzover
die al niet openbaar waren beantwoord, van een reactie voorzien.
Aldus heb ik getracht de door de Minister van Justitie verstrekte
vertrouwelijke informatie met het oog op de in de doelstelling van deze
verificatie vervatte vraag zo inzichtelijk mogelijk te maken. Zoals in
mijn vertrouwelijk rapport weergegeven ben ik daarbij gestuit op enkele
onvolkomenheden, opgetreden bij opsporing en vervolging. Deze
onvolkomenheden heb ik gekenschetst als slordigheden.
Ik heb in het materiaal, waarvan ik kennis heb genomen, geen
aanwijzingen gevonden voor handelingen, die zouden kunnen worden
aangemerkt als opzettelijke misleiding van de rechterlijke macht,
althans pogingen daartoe.
Ik voel mij in deze vaststelling gesteund door de beide uitspraken van
de rechterlijke colleges in deze, die blijkens de inhoud van vonnis en
arrest nauwkeurig aandacht hebben geschonken aan de vele
straf(proces)rechtelijke aspecten van de onderhavige zaak
Terugkerend naar de basisvraag van deze verificatie, n.l. ?Is een
eigenstandig politiek oordeel mogelijk op basis van de informatie, die
de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer heeft verstrekt?? luidt
mijn antwoord BEVESTIGEND.
Mr. A. Herstel
Tweede Kamer der Staten Generaal