ChristenUnie
Bijdrage debat Onderwijsachterstandenbeleid dinsdag 7 februari 2006 -
12:09
Alleen de uitgesproken tekst geldt.
Arie Slob:
Mdv,
Algemeen
Nog niet zo heel erg lang geleden heeft de Kamer gesproken over de
vormgeving van de gewichtenregeling. Ik bewaar daar een aantal goede
herinneringen aan, omdat de Kamer voor elkaar heeft gekregen de
drempel naar beneden bij te stellen. Wij vonden dat nodig, omdat de
gewichtenregeling niet uitging van de feitelijke situatie ten aanzien
van het aantal achterstandsleerlingen, maar van de voor hen
beschikbare middelen. Er lag aan de door de minister gekozen drempel
geen beleidsmatige keuze ten grondslag, maar vooral een politieke en
financiële.
Beleidsruimte van gemeenten?
Hetzelfde gevoel bekruipt mijn fractie ook bij bestudering van het
voorliggende wetsvoorstel. De regering geeft niet aan welke
onderwijsachterstanden men bij welke leerlingen door gemeenten
bestreden wil zien. Gemeenten mogen zelf de criteria vaststellen
waaronder leerlingen in aanmerking komen en er gaat een bepaald budget
mee specifiek voor de inrichting van VVE en schakelklassen. De
hoofddoelstelling van het wetsvoorstel is volgens de minister om
gemeenten de vrijheid en de ruimte te laten. Door die ruimte zou
lokaal maatwerk mogelijk moeten zijn. Lokaal maatwerk is ook voor onze
fractie van groot belang. Alleen daarmee kan integraal jeugdbeleid,
inclusief de bestrijding van onderwijsachterstanden en bestrijding van
segregatie, van de grond komen. Maar door de gelden alleen te
verbinden aan schakelklassen en VVE wordt het achterstandenbeleid van
gemeenten wel erg beperkt tot deze twee instrumenten. En door
bovendien het budget van te voren vast te stellen, is de verleiding
voor gemeenten wel erg groot om de criteria in te richten naar de
ruimte in het budget. Kan de minister aangeven welke ruimte gemeenten
nog meer hebben om onderwijsachterstanden te bestrijden? Hoe denkt zij
dat voorkomen kan worden dat gemeenten het budget het beleid te laten
bepalen?
Inhoud van de AMvB
Daar komt nog bij dat de ruimte voor de andere gemeenten dan de G31
kennelijk toch ook weer betrekkelijk is. Immers, uit de NnavvV
(p.4/5)blijkt dat de aangekondigde AMvB ook criteria bevat ten aanzien
van de doelgroep, duur en intensiteit van VVE, de kwaliteit van de
programmas en professionaliteit van het personeel. De vraag is dan
hoeveel ruimte gemeenten feitelijk overhouden in het opstellen van de
criteria? Graag een reactie van de minister.
Daarmee geef ik overigens geen inhoudelijk oordeel over de inrichting
van de AMvB als zodanig. Als ChristenUnie-fractie vinden wij het goed
wanneer er een zekere uniformiteit bestaat in de aanpak van
onderwijsachterstanden. Gemeenten kunnen dan minder in de verleiding
komen om het budget bepalend te laten zijn voor de criteria en meer
ruimte geven aan professionals om daadwerkelijk de criteria te
bepalen.
Maar er bestaat tot op heden nog geen overeenstemming over de inhoud
van de AmvB. Dit zou onder andere liggen aan de grote bezwaren die er
leven bij het veld. Hoe staat het met de totstandkoming van de AMvB?
Graag een reactie van de minister?
Effectiviteitmeting van onderwijsachterstandenbeleid
Met het vaststellen van de criteria per AMvB kan ook de effectiviteit
van het onderwijsachterstandenbeleid beter worden gemeten. Want de
nieuwe regeling maakt dat niet eenvoudiger. In tegendeel. Gemeenten
mogen criteria bepalen, maar de effectiviteit van die criteria wordt
niet in detail gemeten. Toetsing van de effectiviteit aan de hand van
gemeentelijke beleidsplannen vervalt. Maar om een beetje zicht te
houden komen er afzonderlijke effectmetingen en onderzoeken. Voor de
G31 geldt weer dat er prestatieafspraken moeten worden gemaakt, binnen
het kader van de BDU-SIV.
Het maakt het er allemaal niet overzichtelijker op en het zal lastig
worden om de effecten van het onderwijsachterstandenbeleid landelijk
goed in de smiezen te krijgen. Kan dat niet eenvoudiger en
eenduidiger?
Maar het heeft ook nog een ander gevolg. Zoals gezegd moeten, om de
effectiviteit van het gemeentelijke beleid toch enigszins te kunnen
meten, er effectmetingen worden uitgevoerd en afzonderlijke
onderzoeken gedaan. Dit zal plaatsvinden bij de scholen zelf, en niet
bij gemeenten. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn van het
wetsvoorstel om de administratieve lasten van de gemeenten te
verschuiven naar de scholen? Kan de minister daar eens op in gaan?
Verantwoordelijkheidsverdeling scholen en gemeenten
Ons grootste bezwaar ligt echter in de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen gemeenten en scholen. In het debat over het advies van de
Onderwijsraad heeft mijn fractie daar ook het een en ander over
gezegd. De gekozen constructie kan in de praktijk echt problemen
opleveren. Ook de sanctiemogelijkheden die worden genoemd in het
bestuurlijke arrangement kunnen volgens onze fractie niet voorkomen
dat er een oeverloos juridisch getouwtrek kan ontstaan tussen
gemeenten en scholen. En dat moet je niet willen. Hoe schat de
minister die kans in? En wat is de rol van de Inspectie in dit
traject? In antwoord op vragen (van de SP,p. 13 NnavV) stelt de
minister dat de inspectie er op toe ziet dat scholen voldoende
invulling geven aan het overleg met gemeenten? Wat betekent dit? Wordt
er ook gekeken naar de opstelling van de school in dat overleg? Hoe
toetsbaar is dat?
En hoe moeten we de beantwoording van de minister uitleggen op onze
vraag naar wie er uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid heeft
(p.15).? De minister stelt letterlijk: Het behoort tot de
verantwoordelijkheid van de gemeente om te beslissen over de
aanwending van de specifieke uitkering voor het
onderwijsachterstandenbeleid. Hoe ver reikt dat?
Tegelijkertijd en daar zit de worsteling van mijn fractie - zijn
verplichtende afspraken, waarbij gemeenten de doorzettingsmacht
krijgen, maar beperkt wenselijk. Immers scholen moeten er blijvend toe
in staat worden gesteld om op grond van hun identiteit een
toelatingsbeleid te voeren. En ouders kunnen niet zomaar worden
beperkt in hun vrijheid om hun kind op een school te doen waar ze zelf
voor kiezen.
In dit verband vraagt mijn fractie dan ook hoe staat het met de
JONG-overeenkomst, waarin onder andere dit onderwerp geregeld zou
moeten? Er wordt gesteld dat in maart 2006 resultaten verwacht worden?
Hadden we dan niet moeten wachten met de behandeling van het voorstel,
nu zon cruciaal onderwerp nog niet geregeld is? In dat verband zou
bovendien worden nagegaan of de bestaande (wettelijke) instrumenten
aangevuld moeten worden om er voor te zorgen dat partijen op lokaal
niveau hun verantwoordelijkheden voldoende kunnen waarmaken. Ook het
bestuurlijk arrangement verwijst zelf naar de mogelijkheid dat een en
ander wettelijk moet worden geregeld. Zijn we dan nu niet te vlug?
Kortom de ChristenUnie-fractie heeft nog veel vragen bij het
wetsvoorstel. We wachten de beantwoording van de minister dan ook met
belangstelling af.
---