D66

INBRENG D66 WETSVOORSTEL 30189
(Wet openbaarmaking publieke topinkomens)

Plenair debat 7 februari 2006
(Prof. mr. J.W.M. Engels)

De fractie van D66 steunt de regering in het streven meer greep te krijgen op de ontwikkeling van de topinkomens in de (semi-)publieke sector. Er is in de afgelopen jaren een dermate indringende discussie ontstaan over topinkomens in het algemeen, en de beloningen in de publieke sector in het bijzonder, dat overheidsingrijpen niet langer kon uitblijven. Dat het kabinet zich al enige tijd nadrukkelijk heeft gezet aan de ontwikkeling van een breed opgezet beleid op het punt van de beloning en rechtspositie van politieke en ambtelijke functionarissen verdient dan ook waardering.
Met de regering meent mijn fractie dat de publieke inkomensontwikkeling in het topsegment transparant en gematigd behoort te zijn. Beloningen in de publieke sector moeten aansluiten bij het belang en de verantwoordelijkheid van ambten en functies. De spanning in deze benadering zit in het feit dat ook, of misschien wel juist in de publieke sector de eisen van de arbeidsmarkt niet terzijde geschoven kunnen worden.
Op zichzelf genomen vraagt dit gegeven bij de verdere inkadering van de publieke topinkomens om het zetten van afgewogen en samenhangende stappen. Tegelijkertijd valt naar onze mening niet te ontkomen aan een nadere normering van de publieke topinkomens als bedoeld in de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Bakker. De adviezen van de commissie-Dijkstal kunnen daarbij behulpzaam zijn. Mijn fractie onderkent dat het voorliggende wetsvoorstel een bijdrage kan leveren om tot transparantie van topinkomens in de publieke sector te komen. De noodzaak tot transparantie hangt samen met het feit dat deze beloningen worden bekostigd uit de collectieve middelen. Dat gegeven brengt met zich mee dat publieke verantwoording gerechtvaardigd is. Voor een publiek debat en democratische controle Is nodig dat de daarvoor benodigde feiten openbaar zijn.
In de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie gemeend toch een aantal vraagpunten aan de minister voor te leggen. Zo was het naar onze mening denkbaar geweest de werkingssfeer van de wet uit te breiden naar privaatrechtelijke rechtspersonen die voorzieningen met een van oudsher collectieve inslag verzorgen, zoals bijvoorbeeld energiebedrijven. Over het standpunt van de minister dat de positie van de overheid als aandeelhouder van dit type ondernemingen afdoende mogelijkheden bieden om het met dit voorstel beoogde doel te bereiken, zou op zichzelf genomen nog verder gediscussieerd kunnen worden. In dit stadium van het wetgevingsproces lijkt ons dat echter niet opportuun. Bovendien heeft de minister zich bereid getoond toe te zeggen dat in de evaluatie van de wet bezien zal worden of een uitbreiding van de werkingssfeer naar bijvoorbeeld privaatrechtelijke rechtspersonen toch niet geboden is. Ook onze bezorgdheid over de effecten van een mogelijke verschuiving naar beloningsfiguren anders dan via inkomensbestanddelen is door de minister genoegzaam weggenomen.
Ons kernpunt was de vraag in hoeverre van openbaarheid van, politieke controle op en publiek debat over publieke topinkomens daadwerkelijk een matigende werking uitgaat. Mijn fractie kan zich voorstellen dat van dit alles een opdrijvend effect zou kunnen uitgaan. Ook over dit punt kan men op zichzelf genomen lang en breed met elkaar debatteren. In alle realiteit moet men de minister echter toegeven dat men uiteindelijk ergens moet beginnen en dat het beoogde matigende effect op zijn minst niet valt uit te sluiten.
Dit alles brengt mij tot de conclusie dat de fractie van D66 het wetsvoorstel, nadrukkelijk mede in het licht van nader aangekondigde trajecten, kan aanvaarden.

14-2-2006 22:18