Den Haag, 14 december 2005
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De heer mr. A. J. de Geus
Coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Ons kenmerk: VCE-U-05-078
Betreft: Samenvattende Tussenrapportage 2005 Visitatiecommissie Emancipatie
Geachte heer De Geus,
Bij haar instelling op 1 juli 2004 heeft u namens het kabinet de Visitatiecommissie
Emancipatie de opdracht gegeven om in de periode tot 2007 de voortgang van het proces
van gender mainstreaming bij de Rijksoverheid te volgen, te beoordelen en te stimuleren. De
werkplanning voorziet onder meer in een tussenrapportage en een eindrapportage per
departement en daarnaast in een overkoepelende tussen- en eindrapportage aan u als de
coördinerend bewindspersoon.
Tussenrapportages 2005 ("Voorlopig beeld")
Op vrijdag 9 december j.l. heeft de commissie aan alle ministers en staatssecretarissen een
tussenrapportage over hun eigen departement gezonden, in totaal 12 documenten.
Bijgaand ontvangt u thans de samenvattende tussenrapportage 2005, onder de titel "Dat
moet echt beter. Emancipatiebeleid en gender mainstreaming bij de rijksoverheid in 2005".
Doorzending aan de Tweede Kamer
Het kabinet heeft in een brief van 22 januari 2004 aan de Tweede Kamer aangekondigd
dat de verantwoordelijke ministers zelf (en niet de coördinerend minister) de resultaten van
de (departementale) visitaties aan de Tweede Kamer zullen sturen: "De betrokken minister kan
daarbij aangeven op welke wijze hij of zij het man/vrouw-perspectief verder wil vormgeven en hoe
wordt omgegaan met de uitkomsten van het visitatieproces".
De commissie heeft in haar bovenvermelde brieven aan uw collega's aangegeven dat zij
voornemens is de openbaarmaking van de departementale tussenrapportages uit te stellen
tot maandag 16 januari 2006, de laatste dag van het Kerstreces van de Tweede Kamer.
1 Met uitzondering van de Minister van Algemene Zaken.
2 Kamerstukken II, 2003/04, 27061, nr. 18.
vce@minszw.nl | www.visitatiecommissie-emancipatie.nl
postbus 85842 | 2508 CM Den Haag | telefoon 070 - 427 4556 | fax 070 - 392 4865
Inmiddels heeft u mij verzocht ook de openbaarmaking van de onderhavige samenvattende
tussenrapportage uit te stellen tot medio januari 2006, omdat thans wordt onderzocht of het
mogelijk is tegen die tijd een kabinetsreactie daarop te presenteren. Ik heb met dat verzoek
ingestemd; over het precieze tijdstip van openbaarmaking van de verschillende documenten
zullen nadere werkafspraken worden gemaakt tussen uw departement en ons
commissiesecretariaat.
De commissie ziet uit naar de kabinetsreactie en de departementale reacties en vertrouwt op
voortzetting van de samenwerking met u en uw collega's in de tweede visitatieronde.
Met vriendelijke groet,
P. C. Lodders Elfferich
Voorzitter
---
Dat moet echt beter.
Emancipatiebeleid en
gender mainstreaming bij
de rijksoverheid in 2005.
Voorlopig beeld.
Documentnummer VCE-05-40
December 2005
Visitatiecommissie Emancipatie
Postbus 85842 2508 CM Den Haag
telefoon 070 427 4556 | fax 070 3924865 | vce@minszw.nl
www.visitatiecommissie-emancipatie.nl
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING......................................................................................................................................3
1.1. Het Nederlandse emancipatiebeleid...............................................................................3
1.2. Gevolgde werkwijze........................................................................................................3
1.3. Algemene bevindingen t.a.v. het verloop van de visitatie..............................................4
1.4. Status van deze tussenrapportage...................................................................................5
2. STAND VAN ZAKEN OP DE DEPARTEMENTEN................................................................6
2.1. Inleiding...........................................................................................................................6
2.2. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.....................................6
2.3. Het ministerie van Buitenlandse Zaken..........................................................................6
2.4. Het ministerie van Defensie............................................................................................6
2.5. Het ministerie van Economische Zaken..........................................................................7
2.6. Het ministerie van Financiën...........................................................................................7
2.7. Het ministerie van Justitie...............................................................................................7
2.8. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit..........................................8
2.9. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.................................................8
2.10. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid................................................8
2.11. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat ....................................................................9
2.12. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport...............................................9
2.13. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.......................9
3. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN....................................................................................10
3.1. Algemeen.......................................................................................................................10
3.2. Het denken over emancipatie en gender.......................................................................10
3.3. Gender en diversiteit.....................................................................................................11
3.4. Departementsoverstijgende beleidsonderwerpen met een genderdimensie................11
3.5. Interdepartementale ondersteuning van gender mainstreaming.................................12
3.6. Decentralisatie en gender mainstreaming.....................................................................13
4. TOT SLOT......................................................................................................................................14
Bijlage 1. Taakstelling en samenstelling VCE.............................................................................15
Taakstelling.................................................................................................................................15
Samenstelling.............................................................................................................................15
Bijlage 2. Beschrijving methodieken VCE...................................................................................16
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 2
1. INLEIDING
1.1. Het Nederlandse emancipatiebeleid
Sinds de Wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995 heeft ook Nederland gekozen voor de
strategie om emancipatie duurzaam te verankeren in het beleid. Dit wordt aangeduid met de
term gender mainstreaming en gedefinieerd als: het (re-)organiseren, verbeteren,
ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen op zo'n manier dat het perspectief van
gendergelijkheid wordt geïntegreerd in al het beleid, door de actoren die normaal dat beleid
maken. Het kan ook worden gezien als een middel om de kwaliteit van het reguliere beleid
te verbeteren door de doelstellingen van het emancipatiebeleid (rijksbreed en per departe-
ment) duurzaam na te streven. Daarnaast blijft specifiek beleid gericht op de doelgroep
vrouwen en/of meisjes vaak nodig om specifieke achterstanden op te lossen.
In eerste instantie heeft de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) van het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de trekkersrol voor gender mainstreaming op zich
genomen. Sinds begin 2004 zijn de departementen zelf aan zet. Uitgangspunt van het
emancipatiebeleid is dat iedere bewindspersoon zelf verantwoordelijk is voor gender
mainstreaming op het eigen beleidsterrein. Alle bewindspersonen dragen zo ieder op het
eigen terrein bij aan het bereiken van de breed aanvaarde - kabinetsdoelstellingen op het
terrein van emancipatie. De coördinerend bewindspersoon momenteel de Minister van
SZW - stimuleert de overige bewindslieden, werkt op verschillende terreinen nauw met hen
samen en zorgt voor een ondersteuningsstructuur.
Per 1 juli 2004 is de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) ingesteld door de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De commissie heeft als taak om in de periode tot 2007 de
voortgang van het proces van gender mainstreaming bij de Rijksoverheid te volgen, te beoor-
delen en te stimuleren ; zie voor de opdracht aan en de samenstelling van de commissie
bijlage 2. De positie van allochtone vrouwen en meisjes vormt een specifiek aandachtspunt
voor de commissie.
1.2. Gevolgde werkwijze
De visitatie is primair gericht op de wijze waarop vorm is gegeven aan gender
mainstreaming en emancipatiebeleid op de departementen. De departementen kunnen
echter niet als los van elkaar functionerende eenheden beschouwd worden. Soms is sprake
van departementsoverstijgende beleidskwesties, waarbij niet zelden ook emancipatie-
aspecten in het geding zijn. De interdepartementale ondersteuningsstructuur kan in dat
verband een waardevolle rol vervullen. De activiteiten van de visitatiecommissie richten
zich derhalve zowel op de afzonderlijke departementen als op de interdepartementale
structuren en processen. De eerste ronde van de visitatie heeft zich echter vooral
geconcentreerd op de departementen. Desalniettemin kunnen ook over een aantal
departementsoverstijgende onderwerpen conclusies worden getrokken. Het departement
van Algemene Zaken is vooralsnog buiten beschouwing gebleven .
1 Kamerstukken II, 2003/04, 27061, nr. 18 en Staatscourant 29 juni 2004, nr. 121.
2 De reden hiervoor is dat het departement een specifieke positie inneemt en weinig vakinhoudelijk beleid voert.
Wel heeft een informatief gesprek plaatsgevonden tussen het secretariaat van de VCE en de betrokken
raadsadviseur van AZ.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 3
Daarnaast opereert de overheid niet in een vacuüm, maar in een context met allerhande
(maatschappelijke) spelers en partijen. Vanuit het perspectief hoe met de opvattingen, kennis
en inzichten van "het veld" wordt omgegaan, zijn ook zij voor de VCE relevante actoren en
gesprekspartners geweest.
De VCE hecht eraan op deze plaats te wijzen op enkele specifieke aspecten van de opdracht
die zij heeft meegekregen. Ten eerste is de opdracht van de commissie gelegen in het
onderzoeken van de mate waarin en de wijze waarop gender mainstreaming gestalte krijgt.
Het specifieke emancipatiebeleid als zodanig wordt niet op haar inhoudelijke merites
beoordeeld; het blijft niet geheel buiten beschouwing, maar is niet het object van de visitatie.
Voorts is de commissie ingesteld om te kijken naar wat er daadwerkelijk wordt gedaan aan
gender mainstreaming en niet (uitsluitend) naar beleid zoals het is opgeschreven en in
plannen is opgenomen. Beleid kan er op papier mooi uit zien, maar dat zegt nog niets over
wat er feitelijk gebeurt. Het laatste is waar de VCE naar op zoek is.
Tijdens de visitatie van de departementen gaat het enerzijds om het vaststellen van de stand
van zaken. Dit betekent het identificeren van gendergevoelige beleidsdomeinen, het
inventariseren van de emancipatie-activiteiten en het meten van concrete resultaten binnen
een departement: in hoeverre is een departement erin geslaagd het genderperspectief te
integreren in het reguliere beleid en waar kunnen we dat zien? Anderzijds gaat het om de
dialoog: waarom wordt het zo aangepakt, wat zijn daar de voordelen van, blijven er toch
geen kansen liggen, valt er te leren van andere departementen of van maatschappelijke
organisaties die met dezelfde thema's bezig zijn? Zo wordt gepoogd het beoordelen van de
stand van zaken wat betreft gender mainstreaming te combineren met het stimuleren van
dat proces op de departementen.
De commissie heeft bij de visitatie van de departementen gekozen voor maatwerk. Voorop
staat daarbij dat zij de beleidsvrijheid van de departementen zoveel mogelijk wil respecteren.
Er is in deze eerste fase gebruik gemaakt van enkele vaste bouwstenen die flexibel zijn
ingezet: informatieverzameling, kennismakingsgesprekken met de bewindspersonen,
inventarisatieworkshops en gesprekken met ambtenaren, maatschappelijke organisaties en
externe deskundigen.
In het kader van de departementsoverstijgende visitatie en de contacten met "het veld" heeft
de commissie gesproken met de Nederlandse Vrouwenraad (NVR), het Politiek Vrouwen
Overleg (PVO), en is geparticipeerd in een reeks bijeenkomsten op het brede terrein van
emancipatie en gender mainstreaming (zoals bijvoorbeeld van het Ambassadeursnetwerk,
het Nationaal Thematisch Netwerk Gelijke Kansen, Women Inc., de Sociale
Verzekeringsbank, E-Quality, de Nederlandse Gezinsraad, MAGEEQ).
1.3. Algemene bevindingen t.a.v. het verloop van de visitatie
Het verloop van het visitatieproces in de afgelopen periode heeft de commissie een eerste
inzicht verschaft in de stand van zaken met betrekking tot emancipatie en gender
mainstreaming bij de verschillende departementen.
3 Zie voor een beschrijving van de door de VCE gehanteerde methodieken bijlage 2.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 4
Allereerst bleek er op een aantal departementen geen aanspreekpunt te zijn voor de
commissie . Dat wil zeggen: er was niemand binnen het departement die emancipatie in
zijn of haar portefeuille had. Soms was wel de departementale vertegenwoordiger in de
Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE) aanspreekbaar, maar
bleek dat deze persoon zichzelf alleen als pro-forma-lid van de ICE beschouwde. Dat dit in
een aantal gevallen al in de beginfase tot vertraging van het proces heeft geleid, moge
duidelijk zijn. In de daarop volgende fase bleek op meerdere departementen het aanleveren
van informatie en het meewerken aan de door de VCE georganiseerde activiteiten (de
inventarisatieworkshops) bijzonder moeizaam te verlopen. De aangegeven redenen waren
divers: de informatie was niet voorhanden, men had geen behoefte om zaken aan te leveren,
men wilde geen tijd spenderen aan een workshop. Overigens heeft de commissie ook
geconstateerd dat het enkele feit van de instelling van de visitatiecommissie en de contacten
met de departementen in veel gevallen een impuls hebben gegeven aan departementen om
gender mainstreaming (weer) ter hand te nemen.
Samenvattend moet de commissie concluderen dat sprake is van een zorgelijke situatie.
Veelal blijkt geen adequate interne infrastructuur te bestaan om de genderdimensie van het
beleid voldoende onder de aandacht van de beleidsmakers van het departement te brengen
en in het algemene beleid te integreren, zoals de kabinetsdoelstelling wil. Gelet op de tijd en
moeite die het binnen het merendeel van de departementen heeft gekost om mensen te
vinden die in staat zijn informatie te leveren op het terrein van emancipatiebeleid en gender
mainstreaming en aan het formele visitatieonderzoek mee te werken, moet voorts ook
worden betwijfeld of emancipatie enige prioriteit heeft.
1.4. Status van deze tussenrapportage
De voorliggende rapportage aan de coördinerend bewindspersoon voor emancipatiebeleid is
een eerste beschouwing van de VCE van de stand van zaken op het gebied van gender
mainstreaming en emancipatiebeleid bij de departementen en bij de rijksoverheid als geheel.
Het visitatieproces is nog maar halverwege en dit voorlopige beeld bevat geen compleet
overzicht van de stand van zaken noch een afgerond oordeel daarover van de VCE. Wel
wordt aangegeven wat tot nu toe is vastgesteld. Op basis daarvan zijn eerste conclusies
geformuleerd. Ook zijn aanbevelingen opgenomen om het bereiken van de door het kabinet
gestelde doelen op dit punt te bevorderen.
De VCE vormt in het najaar van 2006 haar definitieve oordeel. De voorliggende rapportage
vormt de basis voor de verdere activiteiten in het kader van het visitatieproces.
4 Op expliciete schriftelijke verzoeken aan de SG's van alle ministeries om contactpersonen aan te wijzen, is
slechts door vier van hen de moeite genomen om te reageren.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 5
2. STAND VAN ZAKEN OP DE DEPARTEMENTEN
2.1. Inleiding
Op basis van de verschillende visitatie-onderdelen die tot nu toe hebben plaatsgevonden, is
het mogelijk gebleken een algemeen beeld te verkrijgen. Voor vrijwel alle departementen is
het complete programma van de eerste ronde uitgevoerd, inclusief inventarisatieworkshops.
Slechts voor één departement kan gesteld worden dat de visitatie tot nu toe onvoldoende
materiaal heeft opgeleverd voor een adequaat beeld . Hieronder volgen korte
beschrijvingen van de bevindingen. Meer details, zowel in beschrijving als in conclusies en
aanbevelingen, zijn te vinden in de tussenrapportages aan de desbetreffende
bewindspersonen .
2.2. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De commissie constateert dat er binnen BZK, afgezien van de kort geleden opgezette Gender
Commissie, geen beleid is op het gebied van gender mainstreaming. Een duidelijke visie
ontbreekt, er is geen gevoel van urgentie te bespeuren. De commissie heeft overigens wel
waardering voor de aandacht die BZK besteedt aan het beleid gericht op de bevordering van
een divers personeelsbestand bij de overheid en in het openbaar bestuur. De commissie
betreurt het echter dat de aandacht voor vergroting van het aandeel van vrouwen in de
politiek daarbij is verminderd. De commissie constateert verder dat BZK geen
genderdeskundigheid opbouwt en te weinig aandacht schenkt aan de integratie van een
genderperspectief in het BZK-beleid.
2.3. Het ministerie van Buitenlandse Zaken
Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking verdient dit ministerie veel waardering voor
de wijze waarop het genderperspectief in beleidsontwerp vorm krijgt. De manier waarop op
het terrein van ontwikkelingszaken aan gender mainstreaming wordt gewerkt en de
aandacht die gender daarmee in het beleid krijgt, kunnen een voorbeeld vormen voor andere
ministeries. In de beleidsuitvoering zijn nog punten aan te wijzen waar extra inzet nodig is.
Op andere beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken staat gender mainstreaming nog in de
kinderschoenen of lijkt zelfs helemaal afwezig. Hier valt nog een wereld te winnen.
2.4. Het ministerie van Defensie
De commissie constateert enerzijds dat er binnen Defensie een sense of urgency is te
bespeuren als het gaat om het aantrekken en behouden van vrouwen in de organisatie. De
staatssecretaris laat vaak van zich horen op bijeenkomsten en in de pers over het belang van
de toename van het aantal vrouwen in de hogere rangen en bij alle Defensieonderdelen.
Anderzijds is het de commissie gebleken dat de door de staatssecretaris uitgedragen urgentie
in de organisatie niet in alle gevallen leidt tot overeenkomstige implementatie. De cultuur
van de organisatie en de aard van de arbeid (met een masculien arbeidspatroon en een
macho uitstraling) worden steeds weer als obstakel genoemd voor het laten instromen en
5 Het gaat hier om het ministerie van VWS, dat feitelijk in de eerste fase onvoldoende aan het visitatieproces heeft
meegewerkt.
6 Deze rapporten zijn vanaf het moment van openbaarmaking (vermoedelijk medio januari 2006) te vinden op
www.visitatiecommissie-emancipatie.nl .
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 6
vooral behouden van vrouwen in de organisatie. Er ontbreekt op dit moment een concreet
plan om de masculiene cultuur binnen het departement aan te pakken. Op het gebied van
fysieke belasting en gezondheidszorg kan meer rekening worden gehouden met
man/vrouw-verschillen.
2.5. Het ministerie van Economische Zaken
De commissie constateert dat er binnen het departement momenteel geen beleid is op het
gebied van gender mainstreaming of emancipatie. De aandacht lijkt zich te beperken tot het
vrouwelijk ondernemerschap; dit betreft echter een onderwerp van nuttig en gewenst -
specifiek emancipatiebeleid en staat nog ver af van gender mainstreaming. De commissie
heeft er overigens waardering voor dat dit gebeurt. Voor het overige lijkt binnen EZ, voor
zover er aandacht wordt besteed aan emancipatie en gender mainstreaming, dit alleen
zijdelings te gebeuren door individuele beleidsmedewerkers. Mede gezien de
gendergevoeligheid van EZ-beleidsonderwerpen en het directe effect van EZ-beleid op de
positie van vrouwen in de Nederlandse samenleving, is de commissie van mening dat EZ
meer aandacht kan én moet schenken aan de integratie van een genderperspectief in het EZ-
beleid. Dit zou bijvoorbeeld kunnen met het uitwerken van de verschillende onderwerpen
uit de Groeinota en het innovatiebeleid, c.q. het beleid ten aanzien van de
kennissamenleving.
2.6. Het ministerie van Financiën
De commissie constateert dat het departement geen zichtbare aandacht schenkt aan het
integreren van een genderperspectief in het inhoudelijk beleid. Dit is opmerkelijk, zeker als
men denkt aan het belastingbeleid. Waar belastingheffing een direct effect heeft op de
economische positie van belastingbetalers, hebben belastingmaatregelen (zowel positief als
negatief) invloed op de positie van vrouwen in de Nederlandse samenleving. Op dit terrein
zijn in het recente verleden twee emancipatie-effectrapportages (EER's) uitgevoerd, die
slechts ten dele in aanpassingen van het fiscale stelsel hebben geresulteerd.
De commissie betreurt het voorts dat Financiën op het terrein van gender budget analyse, op
welk terrein het kabinet (internationale) verplichtingen is aangegaan , geen verdere
stappen onderneemt en dat gender budget analyse (GBA) als instrument niet is meegenomen
in het VBTB-proces.
2.7. Het ministerie van Justitie
De commissie constateert dat Justitie, met uitzondering van het integratiebeleid
minderheden, te weinig oog heeft voor de verschillen tussen mensen. Justitie brengt deze
verschillen zelden expliciet in beeld en loopt door het sekseneutraal formuleren van beleid
het risico ongelijkheid tussen de seksen te bestendigen. Het belang dat het departement
hecht aan juridische "gelijkheid voor de wet" belemmert het zicht op soms zeer relevante
verschillen in de sociale werkelijkheid. Dat kan de effectiviteit van wetgeving en beleid
schaden.
In het kader van het integratiebeleid minderheden is die aandacht voor gender er wel. Zo
worden specifieke maatregelen genomen om de positie van vrouwen te verbeteren,
bijvoorbeeld bij de inburgering van vrouwen zonder werk en zonder uitkering. Positief
beoordeelt de commissie ook de aandacht voor participatie van vrouwen uit etnische
minderheidsgroepen en de bestrijding van eergerelateerd geweld. Als echter niet
tegelijkertijd het genderperspectief in het algemene beleid wordt geïntegreerd, is de kans
7 UN Platform for Action, Beijing Declaration (1995); Kabinetsstandpunt Gender Mainstreaming, dat op grond
van het Platform werd opgesteld (2001); Kamervragen en antwoorden d.d. 9 november 2001.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 7
groot dat de met specifieke maatregelen behaalde voordelen teniet worden gedaan door het
algemene beleid.
2.8. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De commissie constateert dat LNV zoekende is naar een adequate invulling van diversiteit
en het organiseren van meer interactief beleid. LNV heeft een aantal zaken in de steigers
staan en is vernieuwend bezig als het gaat om het bottom-up werken. Het departement
onderkent de grote pluriformiteit en complexiteit van de samenleving en bezint zich op de
rol die het departement daarin te spelen heeft. De commissie onderschrijft dat dit beleid op
zich ook kansen biedt om aandacht te besteden aan de genderdimensie resp. aan de
genderdimensie in combinatie met andere dimensies van diversiteit, maar betreurt het dat
niet duidelijk is hoe gender in dit geheel een plaats krijgt en of gender expliciet aan de orde
komt. Op praktisch niveau geldt dit laatste bijvoorbeeld voor de ontwikkelde instrumenten
(checklists, participatiemethodieken) en voor het beschikbare budget, waarin het
genderperspectief een duidelijker plaats zou moeten krijgen.
2.9. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Binnen OCW is er een aantal waardevolle projecten (bijv. het Aspasia-programma, ATANA)
die ook hun vruchten afwerpen. Maar in andere delen van het OCW-beleid is soms weinig
expliciete aandacht voor het genderperspectief te herkennen. Het ministerie verdedigt dit
met een verwijzing naar de gepleegde "mainstreaming" naar het veld, maar ziet daarbij
over het hoofd dat het zelf verantwoordelijk blijft voor de uitkomsten van dat beleid en dat
het dus op een andere wijze aan zijn verplichtingen zal moeten blijven voldoen. Zo kan het
ministerie het veld aanspreken op de bereikte resultaten. Het emancipatiebeleid van OCW
stelt dan ook teleur. Er is bovendien onvoldoende besef dat emancipatiebeleid uitstekende
kansen biedt, niet alleen op micro-nivau voor (allochtone) meisjes en vrouwen en voor
(allochtone) jongens en mannen, maar ook om op macro-schaal nationale en EU-prioriteiten
te realiseren.
2.10. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Naar de indruk van de Visitatiecommissie wordt in het algemene beleid van SZW
regelmatig, maar niet structureel aandacht geschonken aan gender en emancipatie. Enkele
jaren geleden is over het hele spectrum van SZW-beleid een aanzet gemaakt tot het
integreren van genderaspecten in de beleidsontwikkeling. Dat is naar het oordeel van de
commissie het gevolg van de actieve inzet van de Departementale Overleggroep
Emancipatie (DOE) in de jaren 2002/2003 en het door deze groep ontwikkelde actieplan
beleidsmatige mainstreaming. De commissie heeft echter de indruk dat het proces van
gender mainstreaming binnen SZW stagneert en dat de in gang gezette aanpak niet
systematisch in het beleid wordt voortgezet. Instrumenten als de SZW-toets en de
emancipatie-effectrapportage (EER) worden onvoldoende toegepast. De commissie
constateert dat op de beleidsterreinen arbeidsmarktbeleid en reïntegratie, inkomensbeleid,
arbeid en zorg (inclusief kinderopvang en levensloop) en sociale zekerheid en bijstand
gepoogd is gender mainstreaming als strategie bij de beleidsontwikkeling van een dossier
toe te passen. Bij de beleidskeuzen echter wordt veelal de politieke prioriteit elders gelegd.
De consequenties die bekend zijn uit onderzoek en anderszins verkregen informatie, worden
in die gevallen uiteindelijk niet meegewogen. Binnen het arbeidsomstandighedenbeleid zijn
de arboconvenanten een goed voorbeeld van gender mainstreaming.
8 Bijvoorbeeld zoals door de Nederlandse regering aangegaan in internationaal verband.
9 In de SZW-toets is een apart gedeelte gewijd aan gender.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 8
2.11. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat
De commissie constateert dat bij het ministerie van V&W gender mainstreaming niet
structureel wordt meegenomen in het beleid. Gender mainstreaming heeft geen prioriteit.
Beschikbaar cijfermateriaal met betrekking tot sekseverschillen krijgt onvoldoende vertaling
in beleid. Het ontbreekt het departement aan ideeën over hoe gender mainstreaming
effectvol kan worden gehanteerd. Als het gaat om het beleid rond dagindeling richt V&W
zich met name op het stimuleren van telewerken bij bedrijven. De commissie is van mening
dat de inspanningen op dit terrein versterkt kunnen worden.
De commissie constateert dat binnen V&W het onderwerp emancipatie niet wordt
gecoördineerd, er geen genderdeskundigheid wordt opgebouwd en er geen systematische
monitoring plaats vindt. De commissie is niet ongevoelig voor het argument dat gender
mainstreaming geen gemakkelijk onderwerp is op het terrein van V&W, maar ziet
belangrijke emancipatieaspecten binnen de beleidsterreinen van V&W die aandacht
behoeven.
2.12. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Doordat het ministerie van VWS de facto onvoldoende medewerking heeft verleend aan de
eerste fase het visitatieproces, heeft de commissie zich geen goed beeld kunnen vormen van
gender mainstreaming en emancipatiebeleid op het departement. De informatie die de
commissie heeft kunnen verzamelen, wijst er echter op dat er onvoldoende blijk is van
implementatie van gender mainstreaming. Zo is er geen sprake van het structureel toetsen
van de seksespecifieke aspecten, noch aan het begin, noch aan het einde van de
beleidscyclus. Het feit dat VWS de primaire verantwoordelijkheid voor gender en
emancipatie in de uitvoering van het beleid legt bij gemeenten en veldpartijen, ontslaat het
ministerie niet van de verantwoordelijkheid het beleid en de wetgeving die op het ministerie
worden ontwikkeld te toetsen op genderaspecten en effecten. Daarnaast heeft het ministerie
zoals het zelf aangeeft een verantwoordelijkheid in het creëren van de juiste
randvoorwaarden voor gemeenten en veldpartijen: ook op dat punt zal actief aan gender
mainstreaming gewerkt moeten worden. Een teleurstellende uitkomst van dit kennelijk
gebrek aan gender mainstreaming bij VWS is dat bij de grote stelselherzieningen niet of niet
tijdig is gekeken naar genderaspecten, terwijl dit naar het oordeel van de commissie zeker op
zijn plaats zou zijn geweest .
2.13. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VROM heeft tot 2003 een actieve rol gespeeld op het terrein van gender mainstreaming. De
commissie constateert echter dat de aandacht voor gender mainstreaming sterk is
weggezakt. De infrastructuur is verdwenen en de genderinvalshoek is niet verankerd in het
beleid. Aangezien veel beleid is gedecentraliseerd naar gemeenten en maatschappelijke
organisaties, zou het departement zich moeten beraden over de wijze waarop men kan
bewaken dat gender mainstreaming op die niveaus goed verloopt. Mede gelet op het feit dat
men de burgers meer wil betrekken bij het beleid, is het zinvol een diversiteitsbeleid te
ontwikkelen, met daarbinnen uiteraard expliciete aandacht voor sekseverschillen. De
commissie constateert dat het ministerie dit wil oppakken, maar heeft nog geen concrete
plannen gezien.
10 Op de WMO is pas na aandringen van de Tweede Kamer en in een zeer laat stadium een emancipatie-
effectrapportage (EER) uitgevoerd.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 9
3. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
3.1. Algemeen
Emancipatiebeleid en gender mainstreaming staan op dit moment niet in het brandpunt van
de belangstelling op de departementen. Vanuit de top van de departementen wordt niet
zichtbaar aandacht gevraagd voor dit onderwerp (een enkele uitzondering daargelaten) en
de departementale infrastructuur voor emancipatie en gender mainstreaming is de afgelopen
jaren in veel gevallen afgebrokkeld of zelfs helemaal verdwenen. Departementen die
destijds veel hebben geïnitieerd, hebben nu moeite om emancipatierelevante onderwerpen
binnen hun beleidsterreinen aan te wijzen. Kennelijk spoelen interessante en veelbelovende
initiatieven zonder voldoende verankering weer gemakkelijk weg.
Het hebben van een emancipatie-infrastructuur en de kwaliteit van het gender
mainstreamingbeleid hangen uiteraard niet één op één samen. Een goede infrastructuur
(waaronder verantwoordelijkheden die goed belegd zijn, capaciteit die vrijgemaakt is,
deskundigheidsbevordering, middelen en instrumenten) is geen garantie voor gender
mainstreaming van enig niveau. De commissie constateert wel, dat waar deze structuur
ontbreekt, gender mainstreaming lijkt te verdwijnen.
Als naar de inhoud van het beleid wordt gekeken, valt op dat er weinig wordt nagedacht
over mogelijke gendereffecten van algemene beleids- of wetsvoorstellen. Zo wordt op
belangrijke dossiers (WMO, majeure wijzigingen in het zorgstelsel, herziening sociaal stelsel,
de Groeinota, bestuurlijke vernieuwing) geen emancipatie-effectrapportage (EER) gedaan
tenzij de Kamer er (langdurig en aanhoudend) om vraagt.
Geconcludeerd kan worden dat zowel in de organisatie als in de uitvoering van beleid de
activiteiten op het gebied van gender mainstreaming over het algemeen te kort schieten,
enkele positieve voorbeelden daargelaten. In het onderstaande komen conclusies en
bijbehorende aanbevelingen themagewijs aan bod.
3.2. Het denken over emancipatie en gender
(Vrouwen-)emancipatie blijkt op dit moment op veel departementen niet te worden gezien
als een urgent onderwerp. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat men zich vaak niet
bewust is van de relevantie ervan. Het is de commissie opgevallen dat weinig
beleidsmedewerkers besef hebben van de gendereffecten die beleid kan hebben. Het
ontbreekt vaak aan basale kennis op het gebied van emancipatie en gender mainstreaming.
Zo wordt regelmatig gedacht dat als beleid "algemeen" of genderneutraal geformuleerd is,
het dus geen verschillende effecten heeft voor vrouwen en mannen. Ook denken
beleidsmedewerkers dat het decentraliseren van beleid naar regionale of lokale partners en
het meegeven van het (niet-geoormerkte) emancipatiebudget "gender mainstreaming" is.
Gezien de met gender mainstreaming beoogde doelen, en gezien het gegeven dat degene die
het beleid ontwerpt ook verantwoordelijk is voor de integratie van het genderperspectief, is
een verhoging van het kennisniveau van beleidsmedewerkers noodzakelijk. Hierbij moet
worden opgemerkt dat het voor departementen niet altijd eenvoudig is om die kennis
binnen te halen, omdat deze op dit moment verbrokkeld en niet op één centraal punt
verkrijgbaar is.
Het besef dat de noodzaak van emancipatiebeleid en gender mainstreaming mede
voortvloeien uit door Nederland aangegane internationale verplichtingen lijkt te ontbreken.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 10
Bij de departementen lijkt weinig kennis te bestaan over deze verplichtingen. Gender en de
internationale verplichtingen op dit terrein zouden een vast onderdeel dienen te zijn in de
opleiding/training van nieuwe (en zittende) ambtenaren.
3.3. Gender en diversiteit
Diverse departementen geven aan gender te willen meenemen in het bredere
diversiteitsbeleid. Niet zelden resulteert diversiteitsbeleid echter in het verdwijnen van
aandacht voor gender. Daar waar gemeld wordt dat het streven is gericht op diversiteit,
blijken vaak nog weinig concrete ideeën te bestaan over hoe een en ander vorm te geven. De
commissie heeft nog geen voorbeelden (good practices) aangetroffen van diversiteitsbeleid
waarbinnen de integratie van gender met succes is gerealiseerd. Vooralsnog lijkt het dan ook
verstandig om de "oude schoenen" nog niet weg te gooien.
De valkuil is dat nu de grote achterstanden van vrouwen zijn weggewerkt de harde kern van
de emancipatievraagstukken overblijft, en wellicht ongeagendeerd blijft. Hierbij gaat het om
fundamentele noties, bijvoorbeeld de vraag of het beleid echt gelijke behandeling van
vrouwen en mannen garandeert, ook in termen van eisen op het punt van participatie. Dat
vergt
a. maatwerk; niet alle groepen vrouwen zijn nog langer gebaat bij dezelfde aanpak
b. op sommige punten ingrijpender maatregelen dan de "gemakkelijke" maatregelen
waarover zonder al te veel discussie overeenstemming viel te bereiken, terwijl succes
niet altijd bij voorbaat en zeker niet op korte termijn is verzekerd
Ten aanzien van allochtone vrouwen heeft de commissie geconstateerd dat sommige
departementen duidelijk oog voor hebben voor deze groep medeburgers. Bij andere
departementen is er op punten wel aandacht, maar niet over de gehele linie. Bij weer andere
departementen ontbreekt de aandacht (nagenoeg) geheel. Als er aandacht is voor allochtone
vrouwen, is het wel vaak vanuit een achterstandsgedachte: allochtone vrouwen hebben als
groep een achterstand op autochtone vrouwen (en mannen). Een benadering die uitgaat van
diversiteit binnen de categorie vrouwen lijkt nog weinig te worden gehanteerd. Binnen
activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering zou dit een expliciete plaats
moeten innemen.
3.4. Departementsoverstijgende beleidsonderwerpen met een genderdimensie
Emancipatiebeleid is vaak het "slachtoffer" van verkokerd beleid: het ene departement (de
ene directie) probeert iets te stimuleren dat het (de) andere vervolgens door een eigen
maatregel de facto veelal onbedoeld, maar ingegeven door de eigen beleidsprioriteit
tegenwerkt . De commissie stelt vast dat er sprake is van een "teloorgang" van de
interdepartementale trajecten rond dagindeling en levensloop. Als er geen trekker meer is,
zakt de aandacht kennelijk snel weg. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor de
coördinerende bewindspersoon en de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE). Vanuit
deze hoek kan de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE)
worden beschouwd als belangrijk kanaal om te bezien hoe gender mainstreaming in
reguliere (inter)departementale beleidstrajecten gestalte kan krijgen. De opdracht van de
11 Een voorbeeld: het beleid ten aanzien van de armoedeval en de participatiebelemmerende effecten daarvan
aan de ene kant en het beleid op het terrein van de kinderopvang met een toename van de marginale druk op het
inkomen aan de andere kant. Een ander voorbeeld: het beleid ter bevordering van de arbeidsmarktparticipatie
aan de ene kant en het beleid om mensen meer mantelzorg te laten leveren aan de andere kant.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 11
Stuurgroep ICE, namelijk nagaan welke belangrijke trajecten er spelen, departementaal maar
ook interdepartementaal, dient daarom alsnog te worden opgepakt. Daarbij zou kunnen
worden bezien welke instrumenten voor gender mainstreaming eventueel ter hand genomen
zouden moeten worden. Dit kan dan gaan om het uitvoeren van emancipatie-
effectrapportages, maar ook om intercollegiale consultatie (bijvoorbeeld op de wijze van de
inventarisatieworkshops zoals die zijn gehouden in het kader van de visitatie).
3.5. Interdepartementale ondersteuning van gender mainstreaming
De commissie heeft in haar rondes langs de departementen informatie verkregen over de
ervaringen van de departementen met de interdepartementale ondersteuningsstructuur en
de wensen die op dit punt leven. Gesteld kan worden dat het algemene gevoelen ten aanzien
van de ondersteuningsstructuur vrij negatief is. Op vrijwel alle departementen is men van
mening dat de kwalitatieve en kwantitatieve inzet de laatste jaren sterk achteruit is gegaan.
Men ondervindt weinig ondersteuning en heeft het gevoel dat de departementen er min of
meer alleen voor staan. Zo zijn de frequentie en de kwaliteit van de ICE-vergaderingen sterk
achteruitgegaan 12. Dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat sommige departementen
helemaal afzien van deelname hieraan. Het idee dat er door de coördinerend
bewindspersoon en daarmee door het kabinet niet zo zwaar wordt getild aan emancipatie en
gender mainstreaming krijgt daardoor voeding. Al met al werkt dit niet stimulerend, maar
eerder remmend op de ontwikkeling van gender mainstreaming binnen de departementen.
De departementen melden dat DCE het ondersteunen van de departementen niet meer als
haar taak ziet, "aangezien die is overgeheveld naar E-Quality". Het is echter zeer de vraag of
dit goed gewerkt heeft en goed kan werken. E-Quality is een externe organisatie, een
"buitenstaander", die niet vanzelf wordt toegelaten tot het beleidsproces van departementen,
en zij heeft niet de positie om een dergelijke taak over te nemen. De commissie constateert
dan ook dat (in ieder geval een deel van) de ondersteuning van de departementen tussen de
wal en het schip dreigt te raken: men is DCE als aanspreekpunt kwijt en het nieuwe
aanspreekpunt kan geen volledige vervanging zijn.
De commissie constateert dat de animo op de departementen om zowel organisatorisch als
inhoudelijk aandacht te besteden aan gender mainstreaming verdwijnt als er niet vanuit één
centraal punt wordt bijgedragen aan het ontwikkelen van ideeën en aan intercollegiale
ondersteuning. De in het kader van de visitatie georganiseerde inventarisatieworkshops
tonen aan dat binnen de departementen lacunes bestaan op het punt van kennis over en
inzicht in gendervraagstukken. Er is echter over het algemeen in beginsel geen onwil om
rekening te houden met genderaspecten. De interactie tussen ambtenaren en deskundigen in
de workshops bleek regelmatig te leiden tot verbetering van het inzicht in de genderaspecten
van de behandelde beleidsdossiers en een intentie daar meer rekening mee te houden in het
verdere traject. Deze goede wil zakt gemakkelijk weg als de stimulans vanuit een centraal
aanspreekpunt en kenniscentrum op het gebied van emancipatie en gender mainstreaming
binnen de rijksoverheid ontbreekt.
Samenvattend kan gesteld worden dat de rol van de interdepartementale
ondersteuningsstructuur is verzwakt en dat onvoldoende pogingen zijn gedaan om via de
12 De meest gehoorde klachten over de ICE zijn: de vergaderingen worden regelmatig afgeblazen, er is weinig
inhoudelijks aan de orde, er zijn geen stukken of ze worden veel te kort van tevoren verzonden, het zijn geen
interactieve bijeenkomsten meer.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 12
nieuwe structuur (met het onderscheid werkgroep/stuurgroep) een nieuwe impuls te geven.
Het ontbreekt aan stimulans en coherent beleid naar de departementen.
De commissie beveelt dan ook aan de stimulerende en coördinerende rol weer met verve op
te pakken. Dit kan onder meer door het functioneren van de ICE te verbeteren en (vanuit de
DCE) meer contacten te onderhouden met de departementen, en door bijvoorbeeld het
stimuleren van emancipatie-effectrapportage (EER) en gender budget analyse (GBA) als
instrumenten voor gender mainstreaming. DCE zou zich kunnen beraden op haar rol als het
gaat om het verbeteren van de voorwaarden voor gender mainstreaming (denk bijvoorbeeld
aan deskundigheidsbevordering).
3.6. Decentralisatie en gender mainstreaming
Veel departementen hebben de afgelopen jaren taken en verantwoordelijkheden
gedecentraliseerd naar gemeente/provincie of het desbetreffende beleidsveld en voeren
"beleid op afstand". Voorbeelden zijn OCW, SZW, VROM en V&W. Dit brengt specifieke
vraagstukken met zich mee. Deregulering is een aspect dat hierbij tegelijkertijd wordt
nagestreefd. De vraag doet zich dan voor hoe een centrale overheid in deze gevallen haar
eigen verantwoordelijkheid voor het nastreven van de kabinetsbrede
emancipatiedoelstellingen kan waarmaken.
Het is de commissie opgevallen dat op sommige departementen decentralisatie gelijk wordt
gesteld aan mainstreaming: "het beleid wordt overgelaten aan de instellingen, het departement
voert geen beleid meer, het is dus gemainstreamd". Daarbij wordt niet nagegaan of instellingen
ook daadwerkelijk iets aan gender mainstreaming of emancipatie doen en wat de resultaten
of consequenties op dit vlak zijn. Een departement raakt zo de regie kwijt en de eventuele
verworvenheden van het gender mainstreamingbeleid van de afgelopen jaren gaan verloren.
Ook het overdragen van structurele taken op het terrein van emancipatie aan een
projectorganisatie met een breder takenpakket die met tijdelijk geld (bijvoorbeeld uit het
Europees Sociaal Fonds) wordt gefinancierd, lijkt in eerste instantie wellicht een vorm van
mainstreaming. Aan het einde van de projectperiode dreigt echter het gevaar dat de
zogenaamd gemainstreamde taken uiteindelijk tussen wal en schip vallen.
Een manier om met decentralisatie om te gaan is het opstellen van kernindicatoren voor de
belangrijkste beleidsvelden. VROM heeft al aangegeven hiermee aan de slag te willen. Bij het
opstellen van kernindicatoren hoort uiteraard het regelmatig meten van deze indicatoren.
Dit zal deels moeten gebeuren door met de decentrale overheden en instellingen afspraken
te maken omtrent het zichtbaar maken van gegevens. Aangezien dit een
departementsoverstijgend onderwerp is, ligt hier ook een rol voor de interdepartementale
ondersteuningsstructuur.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 13
4. TOT SLOT
De commissie heeft geconstateerd dat er grote verschillen zijn tussen de departementen als
het gaat om gender mainstreaming en emancipatie. Dit is niet alleen qua uitvoering het
geval, maar ook qua mogelijkheden die departementen hebben. Voor het ene departement
ligt het meer voor de hand om uitgebreid aan gender mainstreaming te doen dan voor het
andere departement. Soms is het nog niet zo eenvoudig om veel goede emancipatiethema's
te vinden. In andere gevallen wemelt het van de aanknopingspunten. De commissie heeft
daar uiteraard oog voor en meent dan ook dat er om die reden aan sommige departementen
hogere eisen gesteld moeten worden dan aan andere als het gaat om emancipatie en gender
mainstreaming. Zo kan een departement dat op zich wel een en ander gepresteerd heeft, een
zeer kritisch rapport krijgen, terwijl de commissie voor een ander departement wellicht wat
mild lijkt.
Een van de aandachtspunten van de visitatie was ook het nagaan in hoeverre departementen
gebruik maken van de expertise van "het veld". De commissie heeft de indruk gekregen dat
dit minder gebeurt dan wenselijk is. Deze constatering vloeit niet alleen voort uit het feit dat
ons veel signalen hebben bereikt vanuit het veld die hierop wijzen, maar ook uit de
ervaringen in de workshops. Verschillende keren leidde de gedachtewisseling tussen
ambtenaren en externe deskundigen in de workshops tot vergroting van het inzicht in
genderaspecten onder de deelnemende ambtenaren.
Het visitatieproces heeft niet alleen inzicht opgeleverd, het heeft ook beweging gebracht. Zo
heeft de methodiek van de inventarisatieworkshops bij verschillende departementen
gezorgd voor meer inzicht in de genderaspecten van de eigen beleidsterreinen. Bij
verschillende gelegenheden viel letterlijk te beluisteren dat "het kwartje viel". Dit betekent
dat, als er actief aandacht is voor genderaspecten (bijv. via een workshop) er wel degelijk iets
bereikt kan worden. Daarnaast heeft de visitatie diverse andere zaken opgeleverd: een
nieuwe gendercommissie bij BZK, een gendertoets op het nieuwe milieuplan van VROM,
een portefeuillehouder emancipatie op een centrale positie bij EZ, hernieuwde aandacht
binnen vrijwel alle departementen, nieuwe contactpersonen die wellicht de nieuwe
genderdeskundigen worden (BZK, VROM, EZ, VWS, V&W). Bovendien is het gebleken dat
departementen er wel degelijk belang aan hechten om het "goed te doen" op het moment dat
er naar resultaten wordt gevraagd. Dit alles pleit ervoor in welke vorm dan ook consequent
de vinger aan de pols te leggen en een duidelijke verantwoording te vragen van de wijze
waarop departementen genderaspecten integreren in hun beleid.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 14
Bijlage 1. Taakstelling en samenstelling VCE
Taakstelling
Volgens het instellingsbesluit van 29 juni 2004 heeft de Visitatiecommissie Emancipatie de volgende
taken:
a. het toetsen van de integratie van het man/vrouw-perspectief in beleidsontwerp en
beleidsuitvoering
b. het inzicht geven aan de verantwoordelijke bewindspersonen in verbeteringsmogelijkheden
en het aanwijzen van de beleidsdomeinen die bij voorrang extra aandacht behoeven
c. het in kaart brengen van goede voorbeelden en deze ter beschikking stellen aan be-
windspersonen
d. het inzicht geven in de algehele voortgang van de uitvoering van de gender mainstreaming en
het zonodig doen van voorstellen tot bijstelling daarvan aan de coördinerend bewindspersoon
voor emancipatie.
Met "het integreren van het man/vrouw-perspectief" wordt het algemene begrip gender
mainstreaming bedoeld.
Samenstelling
De commissie is als volgt samengesteld:
Voorzitter mevrouw mr. P. C. Lodders-Elfferich
Plaatsvervangend voorzitter mevrouw mr. G. M. M. Blokdijk-Hauwert
Leden de heer drs. A. Kasem
mevrouw drs. T. van den Klinkenberg
mevrouw mr. dr. L. M. M. Mulder
mevrouw prof. dr. J. V. Outshoorn
de heer prof. dr. J. J. Schippers
Adviserend lid namens het SCP mevrouw dr. S. Keuzenkamp
Secretaris / adviserend lid de heer mr. J. H. J. de Wildt
De commissie wordt ondersteund door het secretariaat dat naast de secretaris bestaat uit:
Plaatsvervangend secretaris mevrouw dr. M. J. Meesters
Bureaumanager mevrouw K. Nairi
Samenstelling VCE-delegaties voor de verschillende departementen
Departement Delegatievoorzitter Delegatielid
AZ Kasem Outshoorn
BZK Outshoorn Keuzenkamp
BuZa Blokdijk Outshoorn
Def Van den Klinkenberg Mulder
EZ Kasem Keuzenkamp
Fin Schippers Blokdijk
Jus Mulder Keuzenkamp
LNV Blokdijk Schippers
OCW Schippers Van den Klinkenberg
SZW Mulder Van den Klinkenberg
V&W Van den Klinkenberg Kasem
VWS Outshoorn Blokdijk
VROM Keuzenkamp Schippers
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 15
Bijlage 2. Beschrijving methodieken VCE
Informatiegesprekken
De secretaris en plaatsvervangend secretaris hebben tussen juni 2004 en januari 2005 een
gespreksronde gehouden langs alle departementen, met als doel alvast enige algemene
informatie over de stand van zaken op het departement te verzamelen en om met de
departementale contactpersonen van gedachten te wisselen over het komend visitatieproces.
Bij het zoeken naar contactpersonen is het secretariaat uitgegaan van de lijst met ICE-leden.
In het algemeen bleken deze ook inderdaad het juiste aanspreekpunt voor de VCE. In een
aantal andere gevallen bleken er personeelswisselingen te hebben plaatsgevonden, waardoor
het zoeken naar een aanspreekpunt iets ingewikkelder was en soms enige tijd duurde.
Uiteindelijk is op alle departementen met 1 of 2 personen gesproken. Aan de
contactpersonen is tevens gevraagd om een vragenlijst en een checklist in te vullen, c.q. aan
te vullen. Dit is door alle departementen op één na (VWS) gedaan. De informatie uit het
gesprek, de vragenlijst en de checklist is als uitgangspunt gebruikt voor het
kennismakingsgesprek met de bewindspersonen.
Schema A: Overzicht van kennismakingsgesprekken 2005
Datum van het gesprek Ministerie Bewindspersonen
11 januari 2005 VWS Hoogervorst en Ross-van Dorp
20 januari 2005 FIN Zalm
08 februari 2005 LNV Veerman
10 februari 2005 JUS/V&I Verdonk
23 februari 2005 SZW Van Hoof
01 maart 2005 BuiZa Van Ardenne
03 maart 2005 VROM Dekker en Van Geel
07 maart 2005 Justitie Donner
14 maart 2005 BuiZa Bot en Nicolaï
16 maart 2005 FIN Wijn
30 maart 2005 Defensie Van der Knaap
14 april 2005 OCW Van der Laan
14 april 2005 SZW De Geus en Van Hoof
19 april 2005 EZ Van Gennip
23 mei 2005 EZ Brinkhorst
25 mei 2005 OCW Van der Hoeven en Rutte
06 juli 2005 BZK Remkes
30 augustus 2005 V&W Peijs
Gesprek heeft nog niet plaatsgevonden AZ Balkenende
Gesprek heeft nog niet plaatsgevonden V&W Schultz
Gesprek heeft nog niet plaatsgevonden BZK Pechtold
Verzoek om gesprek afgewezen Defensie Kamp
Kennismakingsgesprekken bewindspersonen
In de periode januari augustus 2005 heeft de visitatiecommissie 18
kennismakingsgesprekken met in totaal 23 bewindspersonen gehouden. Met vier
bewindspersonen is nog niet gesproken: mevrouw Schultz en de heer Pechtold (beiden
wegens verhindering op het laatste moment), de heer Kamp (die het verzoek om een gesprek
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 16
afwees) en de heer Balkenende (vanwege het feit dat dit gesprek het meest adequaat aan het
eind van de rit gepland zou kunnen worden). Het bleek niet mogelijk om de gesprekken in
de daartoe geplande periode afgerond te krijgen. Dit had onder meer te maken met de
agenda's en prioriteitenstelling van verschillende bewindspersonen. Het overzicht van
gesprekken staat in Schema A.
De kennismakingsgesprekken zijn niet door de voltallige commissie gevoerd, maar door de
voorzitter, die daarbij werd vergezeld door de VCE-delegatie voor het betreffende
departement (zie bijlage 1) en de secretaris of plaatsvervangend secretaris. Daarnaast was de
bureaumanager van de VCE steeds aanwezig voor de verslaglegging. De VCE heeft voor
ieder gesprek vooraf, in overleg met het departement, een agenda samengesteld.
Inventarisatieworkshops
De inventarisatieworkshops zijn voorbereid en gehouden volgens een vaste systematiek.
Ter voorbereiding van de workshops is bij brief van 18 maart 2005 aan alle Secretarissen-
Generaal verzocht om tien algemene beleidsdossiers van hun departement (kort) te laten
beschrijven. Dit is gebeurd aan de hand van een format, waarbij de onderwerpen moesten
voldoen aan de volgende criteria:
o Het moet gaan om algemeen beleid en dus niet om specifiek emancipatiebeleid.
o Het beleid moet omvangrijke groepen burgers in de samenleving aangaan.
o Het moet gaan om beleid met langlopende gevolgen.
o De te kiezen dossiers moeten bij voorkeur gespreid zijn over de verschillende
directoraten-generaal van een departement.
o Het moet niet gaan over de verhouding tussen overheden (dus bijvoorbeeld niet de
herstructurering van de jeugdgezondheidszorg).
o Ook moet het niet gaan om veelomvattende beleidsterreinen, maar om meer concreet
beleid (bijv. geen ouderenbeleid, maar wel herziening van de AOW).
o In principe moet het ook niet gaan over (intern) personeelsbeleid, wellicht met
uitzondering van de ministeries van BZK, Defensie en BuiZa.
o Het moet in principe niet gaan om dossiers die recent onderwerp van een (diepgaande)
genderanalyse zijn geweest (zoals bijvoorbeeld het fiscale stelsel dat gedurende de
afgelopen jaren tot tweemaal toe onderwerp is geweest van een EER).
In aanvulling op deze criteria is aangegeven dat het wenselijk is te streven naar een
spreiding van dossiers over de volgende categorieën:
o terreinen waar het departement denkt dat verschillen tussen mannen en vrouwen (of
bepaalde groepen mannen en vrouwen) wel een rol spelen
o terreinen waar het departement denkt dat verschillen tussen mannen en vrouwen (of
bepaalde groepen mannen en vrouwen) geen rol spelen.
Slechts enkele departementen bleken in staat binnen een periode van drie weken de
gewenste tien formats aan te leveren. Eén departement leverde pas eind augustus de
gevraagde informatie.
Per departement en in overleg daarmee heeft de VCE vervolgens uit deze tien dossiers er zes
gekozen voor behandeling in twee inventarisatieworkshops van elk een dagdeel .
13 Uitzonderingen zijn het ministerie van V&W, waarvoor slechts één workshop (met drie onderwerpen) is
gehouden en enkele workshops van andere ministeries waar twee onderwerpen zijn behandeld (een workshop
van BZK, een workshop Buitenlandse Zaken, twee workshops van Financiën). Verder is er op het moment van
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 17
Over de uitgekozen onderwerpen is vervolgens extra informatie opgevraagd bij het
ministerie, via een uitbreiding van het al ingevulde format en een vraag om handzame
aanvullende informatie. Deze informatie (ingevulde formats en aanvullende informatie) is
voorafgaand aan de workshop aan de deelnemers ter beschikking gesteld.
Aan de departementen is tevens gevraagd aan te geven welke personen vanuit het eigen
departement (in totaal maximaal acht per workshop) aan de workshop zouden deelnemen
en welke externe genderdeskundigen zij graag bij de workshop zouden zien. In de praktijk
heeft de VCE vooral de externe genderdeskundigen aangezocht (ook daarvan konden er
maximaal acht meedoen). De VCE heeft vervolgens uitnodigingen verzonden naar zowel de
departementale deelnemers als de externe genderdeskundigen.
De workshops hebben plaatsgevonden in het Laboratorium (de zgn. versnellingskamer) van
de Academie van SZW, met behulp van het daar aanwezige elektronisch vergadersysteem.
Volgens een vast stramien zijn alle onderwerpen behandeld: welke genderverschillen spelen
een rol op het beleidsterrein, houdt het beleid daar (voldoende) rekening mee, wat zijn de
mogelijke consequenties van dat wel of niet rekening houden? De systematiek maakt deels
gebruik van computergestuurde vragenlijsten, deels van de mogelijkheid om de uitkomsten
mondeling te bediscussiëren. Door deze systematiek kon snel en efficiënt de mening van
zowel vertegenwoordigers van het ministerie als van externe deskundigen worden
achterhaald, terwijl tegelijkertijd de ruimte aanwezig was voor interactie.
Schema B - Workshoponderwerpen
BZK-1 · Veilige Samenleving
· Grondrechten in een pluriforme samenleving
BZK-2 (gepland 24 · Integriteitsbeleid
januari 2005) · Arbeidsmarktcommunicatie
· Management Development Topambtenaren
BuZa-1 · Aidspreventie
· Energie
· Water en Sanitatie
BuZa-2 · Arabische Wereld - EU-beleid Noordafrika/Midden-Oosten
· Vrede en veiligheid - demobilisatie, ontwapening en reïntegratie.
Defensie-1 · Arbeidsmarktcommunicatie
· Behoud personeel / arbeid en zorg
· Doorstroom en bevordering.
Defensie-2 · Gezondheid, keuring en selectie
· Bedrijfsgezondheidszorg
· Materieel.
EZ-1 · Verlenging Arbeidsduur
· Sociale Innovatie
· Toelating Buitenlandse Kenniswerkers
EZ-2 · ICT in Sectoren
· Innovatievouchers
· Ondernemerschap en Onderwijs
deze tussenrapportage nog één workshop van BZK niet gehouden en heeft voor VWS, wegens het te laat
aanleveren van de gevraagde input, nog helemaal geen workshop plaatsgevonden. Zie voor de
workshoponderwerpen Schema B in deze bijlage.
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 18
Schema B - Workshoponderwerpen (vervolg)
Financiën-1 · Begrotingsbeleid
· VBTB (Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording).
Financiën-2 · Publiek Private Samenwerking
· Corporate Governance
Justitie-1 · Slachtofferbeleid
· Zeden
· Jeugdcriminaliteit.
Justitie-2 · Inburgering
· Anti-racisme
· Nieuwe Visumwet
LNV-1 · Plattelandsontwikkeling
· Visserij
· Onderzoek en vraagarticulatie
LNV-2 · Voedselveiligheid
· Diergezondheid en dierenwelzijn
· Ecologische hoofdstructuur/soortenbeleid
OCW-1 · Innovatie Wetenschap en Onderzoek
· Deltaplan Bèta Techniek
· Innovatie Voortgezet Onderwijs
OCW-2 · Leven Lang Leren
· Koers BVE
· Voortijdig Schoolverlaten
SZW-1 · Wetsvoorstel Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
· Individuele Reïntegratie-overeenkomst (IRO)
· Arbo-convenanten
SZW-2 · Wet Werk en Bijstand
· Armoedeval
V&W-1 · Sociale Veiligheid
· Verkeersveiligheid
· Openbaar Vervoer
VROM-1 · Luchtkwaliteit
· Actieprogramma Gezondheid en Milieu
· Nota Ruimte: Versterkingsopgave Zuidvleugel
VROM-2 · Herstructurering Stedelijk Gebied (case)
· Wonen en zorg
· Publieksagenda en burgerparticipatie (onderdeel)
VWS-1 · (workshop heeft nog niet plaatsgevonden)
VWS-2 · (workshop heeft nog niet plaatsgevonden)
Dat moet echt beter. Samenvattende Tussenrapportage 2005. 19
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid