Antwoorden op kamervragen van Arib over de toename van huisartsen met een
burnout
Kamerstuk, 3-2-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-K-U-2652647
3 februari 2006
De antwoorden van minister Hoogervorst op de vragen van het Kamerlid
Arib (PvdA) over de toename van huisartsen met een burnout
(2050606320).
Vraag 1.
Bent u op de hoogte van de uitkomst van de carrièremonitor van De
Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
(KNMG) waaruit blijkt dat steeds meer huisartsen thuis zitten met een
burnout? 1)
Antwoord 1.
Ja. Ik ben op de hoogte van de voorlopige interpretatie van de
carriéremonitor van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
bevordering der Geneeskunst (KNMG). Het bericht in dagblad Trouw was
tevens gebaseerd op een gedateerd artikel in Medisch Contact (nr. 37 -
2005).
Vraag 2.
Waardoor is het aantal huisartsen dat thuis zit met een burnout
spectaculair toegenomen, namelijk van 11 naar ruim 14 procent?
Antwoord 2.
Naar aanleiding van het door u genoemde bericht heb ik overlegd met de
KNMG, die de carrièremonitor heeft uitgevoerd. Men gaf aan dat de
uitkomsten ervan gerelativeerd dienen te worden. Er is geen duidelijke
aanwijsbare oorzaak voor de stijging van het aantal huisartsen dat
heeft aangegeven te kampen met verschijnselen van burnout. Deze
stijging staat overigens haaks op een daling in de afgelopen jaren.
Vraag 3.
Deelt u de mening dat de hogere werkdruk en de grote frustraties over
nieuwe regels en financiële veranderingen hieraan ten grondslag
liggen? Zo neen, wat zijn dan volgens u de oorzaken?
Antwoord 3.
Die mening deel ik niet. In de brief `De toekomstbestendige
eerstelijnszorg' 2) heb ik onderkend dat ingesprongen moet worden op
de toenemende femininisering en de veranderende opvattingen van
huisartsen over arbeidstijden en -omstandigheden. Mijn beleid is er op
gericht om deze ontwikkelingen te ondervangen en de eerstelijnszorg te
versterken. Door samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders te
bevorderen en taakherschikking en -delegatie mogelijk te maken, worden
de arbeidsomstandigheden waarin de huisarts zijn zorg levert,
aanzienlijk verbeterd en is verdeling -en vermindering- van de
werkdruk mogelijk.
In het Ella Vogelaar-akkoord heb ik overigens samen met de Landelijke
Huisartsen Vereniging (LHV) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een
beleidsagenda vastgesteld voor de toekomst van de huisartsenzorg en is
de nieuwe financieringsstructuur in onderling overleg vastgesteld.
Vraag 4.
Deelt u de zorg dat met de nieuwe Zorgverzekeringswet de frustraties
en ontevredenheid bij de huisartsen niet zal afnemen? Zo neen, zullen
de huisartsen dan met minder regels en minder financiële veranderingen
te maken krijgen?
Antwoord 4.
Die zorg deel ik niet. In het nieuwe bekostigingssysteem voor
huisartsenzorg worden huisartsen beter beloond voor hun geleverde
inspanningen. Huisartsen met een drukke praktijk en complexe
zorgvragen plukken hiervan de vruchten. Voorts is het in de nieuwe
systematiek mogelijk om samen met zorgverzekeraars afspraken te maken
over modernisering en innovatie in de huisartsenpraktijk. Dit biedt
mijns inziens een goede mogelijkheid om de eigen werksfeer aan de
eigen wensen aan te passen, zonder dat dit hoeft te leiden tot toename
van het aantal regels.
Vraag 5.
Onderschrijft u de stelling dat het feit dat huisartsen steeds meer
afhaken het imago van het beroep huisarts geen goed doet?
Antwoord 5.
Nee. Het nieuwe bekostigingssysteem voor huisartsen geeft ruimte voor
ondernemerschap, stimuleert samenwerking en geeft hen meer
mogelijkheden om hun praktijk te moderniseren.
Dit zal leiden tot een sterkere eerstelijnszorg waar patiënten goede
zorg krijgen en waar huisartsen plezierig kunnen werken.
Vraag 6.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om samen met de huisartsen
het probleem van burnout bij huisartsen aan te pakken en binnen welke
termijn?
Antwoord 6.
Om burnout bij huisartsen te voorkomen acht ik het van groot belang,
eerstelijnssamenwerking te bevorderen. Door een prettige werksfeer te
creëren en onderlinge afstemming van taken in de eerste lijn mogelijk
te maken, zullen deze klachten, evenals in de voorgaande jaren, verder
afnemen.
1) Trouw 11 januari 2006
2) Kamerstuk 2003-2004, 29247, nr. 4
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport