Antwoorden op kamervragen van Arib over ouderdomsdiabetes
Kamerstuk, 3-2-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-K-U-2650967
3 februari 2006
De antwoorden van minister Hoogervorst op de vragen van het Kamerlid
Arib (PvdA) over ouderdomsdiabetes (2050605970).
Vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de ernstige
onderbehandelingen van patiënten met een ouderdomsdiabetes (type2)
Antwoord 1.
Ja.
Vraag 2.
Wat is uw mening hierover? Welke stappen gaat u ondernemen om deze
patiëntengroep op een algemeen aanvaard niveau te laten behandelen?
Vraag 3.
Herinnert u zich het rapport van het College van Zorgverzekeringen
"herziening voorwaarden aanspraak cholesterolverlagende middelen" in
2002 waarin onderbehandeling werd gesignaleerd? Zo ja, wat hebt u naar
aanleiding van dit rapport ondernomen?
Antwoord 2. en 3.
In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 5 juli 2004 "Diabeteszorg
beter" heb ik aangegeven dat naar schatting een derde van alle
diabetespatiënten de juiste behandeling en de overige tweederde matig
of zelfs onvoldoende wordt behandeld. Daarbij heb ik de Kamer laten
weten dat dit moet veranderen omdat betere zorg voor diabetes ons
ernst is. Vervolgens heb ik een taakgroep ingesteld om voorstellen te
presenteren voor een actieprogramma diabetes. In mijn brief aan de
Tweede Kamer d.d. 7 juli 2005 heb ik mijn standpunt op de voorstellen
van de taakgroep bepaald. Ik ben van mening dat het uitvoeren van het
actieprogramma "Diabeteszorg beter" voor de periode 2005-2009 de
diabetesproblematiek zal verminderen. Dat impliceert dus ook minder
onderbehandeling van patiënten.
Vraag 4.
Bent u van mening dat met de huidige inzichten er sprake is van een
toegenomen onderbehandeling van patiënten met cardiovasculair risico
en vooral de subgroep van diabetes type 2 ten opzichte van de situatie
in 2002? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 4.
Er zijn mij geen valide cijfers bekend waaruit blijkt dat er sprake is
van een verdere toename na 2002 van onderbehandeling van patiënten met
cardiovasculair risico en vooral de subgroep van diabetes type 2. Ik
ben van mening dat mijn beleid met betrekking tot diabeteszorg en de
ruimte die het nieuwe zorgstelsel biedt de voorwaarden schept om de
zorg aan patiënten met diabetes type 2 te verbeteren.
Vraag 5.
Wat is uw mening over het therapeutische beleid dat huisartsen en
specialisten bij de patiëntengroep met cardiovasculair risico
toepassen en met name de diabetes type 2 patiënten als de richtlijn
van de NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap), de conceptrichtlijn
van de NHG (2006) en de literatuur over het toepassen van
cholesterolverlagers zo eenduidig naar een grotere behandeling wijzen?
Antwoord 5.
Richtlijnen bevatten expliciete, zoveel mogelijk op "evidence"
gebaseerde aanbevelingen en inzichten waaraan zorgverleners zouden
moeten voldoen om kwalitatief optimale zorg te verlenen. Ik ben van
mening dat huisartsen en medisch specialisten deze richtlijnen goed en
consequent moeten toepassen tenzij zij op basis van hun expertise en
de situatie van de patiënt gegronde redenen hebben om daarvan af te
wijken.
Vraag 6.
Deelt u de mening dat artsen in elk geval voor deze patiëntengroep hun
eigen richtlijnen op een onverantwoorde manier niet volgen? Zo ja,
welke maatregelen gaat u treffen om alsnog artsen volgens hun
richtlijn te laten werken? Ziet u hierin een rol voor de Inspectie
voor de Gezondheidszorg weggelegd?
Antwoord 6.
Ik ben van mening dat huisartsen en medisch specialisten de eigen
richtlijnen in principe goed en consequent moeten toepassen. Maar ik
beschouw dit in eerste instantie als een verantwoordelijkheid van de
betrokken beroepsgroepen zelf. Het is aan hen om eigen richtlijnen te
ontwikkelen, toe te passen en na te leven. Met instrumenten als
visitatie kunnen de betrokken wetenschappelijke verenigingen de
naleving van de richtlijnen door de eigen leden beoordelen. Daarnaast
kan de zorgverzekeraar bij de inkoop van zorg met de zorgverlener over
het volgen van de professionele standaarden en richtlijnen duidelijke
afspraken maken. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 al heb
aangegeven heb ik voor de periode 2005-2009 het actieprogramma
"diabeteszorg beter" in uitvoering genomen om van mijn kant een aanzet
te geven om de zorg voor diabetes te verbeteren.
De Inspectie voor de gezondheidszorg ten slotte hanteert een methode
van gelaagd en gefaseerd toezicht. Mocht binnen dat toezichtstelsel
beoordeeld worden dat de diabetesproblematiek prioriteit verdiend, dan
zal de Inspectie daar uitvoering aan geven. De beroepsgroep is
verantwoordelijk voor de ontwikkeling en toepassing van richtlijnen.
Daarmee wordt een belangrijke voorwaarde vervuld voor een kwalitatief
verantwoord aanbod van de zorgverleners. De beroepsgroep zal zijn
verantwoordelijkheid nemen en de beroepsbeoefenaren zoveel mogelijk
aansporen de richtlijnen toe te passen. Bovendien hebben de
zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid met hun inkoopbeleid
afspraken te maken over de kwaliteit van de geleverde zorg. De
Inspectie voor Gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit van de zorg en
kan de beroepsgroep naar de toegepaste richtlijnen vragen in het kader
van het kwaliteitsbeleid.
Vraag 7.
Hebt u kennisgenomen van de concept richtlijnen cardiovasculair
risicomanagement van het kennisinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
en de NHG. Hebt u kennisgenomen van de financiële implicaties van de
volgens deze richtlijn gewenste behandelingen? Zo ja, wat is uw mening
hierover?
Vraag 8.
Bent u bereid een financieel overzicht te geven over de financiële
implicaties die gemoeid zijn met de volgens deze richtlijnen gewenste
behandelingsdoelen?
Antwoord 7. en 8.
Ja, deze conceptrichtlijn is mij bekend. Ik wijs u erop dat de in uw
vraag genoemde richtlijnen een "concept" betreffen, dat betekent dat
de inhoud nog niet door alle partijen is vastgesteld. Ik onthoud mij
dus van een definitief oordeel, ook over de financiële implicaties.
De implicatie van consequente toepassing van deze concept richtlijn is
dat een grotere risicogroep door case finding opgespoord zal worden en
tevens dat een groter deel van de risicogroep voor behandeling in
aanmerking komt. Het is moeilijk om een exacte inschatting te maken
van de financiële consequenties omdat niet geheel duidelijk is hoeveel
patiënten behandeld zullen gaan worden. Verder zijn er grote
verschillen in de prijzen van cholesterolverlagers. Volgens de
GIP-databank van het College voor Zorgverzekeringen zijn de kosten van
de goedkoopste cholesterolverlager EUR 160 per gebruiker per jaar en
kost de duurste EUR 389. De duurste behandeling is dus 2,4 maal
duurder dan de goedkoopste behandeling. Ik heb begrepen dat de NHG in
deze richtlijn adviseert om met de goedkoopste cholesterolverlager te
starten. Volgens de NHG kan bij een grote groep van deze patiënten met
de goedkoopste cholesterolverlager de behandelingsdoelstelling gehaald
worden.
Ik vind het belangrijk om de zorg betaalbaar te houden. U begrijpt dat
als een behandeldoelstelling zowel gehaald kan worden met een goedkoop
geneesmiddel als met een vergelijkbaar maar duurder middel, mijn
voorkeur uitgaat naar het goedkopere middel. Daarom hecht ik er veel
waarde aan dat ook binnen deze richtlijn patiënten met de meest
doelmatige geneesmiddelen worden behandeld.
Vraag 9.
Kunt u aangeven wat precies de rol en verantwoordelijkheid is van de
zorgverzekeraar in het vergoeden van de juiste medicijnen voor
diabetici?
Antwoord 9.
De rol en verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars in het
vergoeden van geneesmiddelen zijn duidelijk vastgelegd in wet- en
regelgeving. Deze geldt ook voor medicijnen voor diabetici. Daarnaast
zie ik dat verzekeraars zich steeds meer actief op het terrein van
doelmatig voorschrijven gaan opstellen. Zo heeft onder andere
verzekeraar Menzis een module ontwikkeld om huisartsen te stimuleren
om volgens de richtlijn van de beroepsgroep doelmatig voor te
schrijven op het gebied van cholesterolverlagers (daar waar de
richtlijn over gaat). Het geld dat Menzis hiermee bespaart, steekt hij
in betere zorg. Zo stimuleert Menzis onder andere het voorschrijven
van cholesterolverlagers aan ouderdomsdiabeten. Dit om het hierboven
gesignaleerde probleem van onderbehandeling met cholesterolverlagers
bij ouderdomsdiabeten aan te pakken.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport