European Union



CJE/06/7

31 januari 2006

Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUE nr. 07/06

31 januari 2006

Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-503/03

Commissie van de Europese Gemeenschappen / Koninkrijk Spanje

Voor de eerste keer verduidelijkt het hof het verband tussen de Schengen-uitvoeringsovereenkomst en het vrije verkeer van personen

In het geval van een met een onderdaan van een lidstaat gehuwde onderdaan van een derde staat, die in het Schengeninformatiesysteem is gesignaleerd ter fine van weigering van toegang, moet een lidstaat, alvorens hem de toegang tot de Schengenruimte te weigeren, verifiëren of de aanwezigheid van deze persoon een werkelijke, actuele en genoegzaam ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

Wanneer een onderdaan van een lidstaat zich binnen de Gemeenschap verplaatst om de hem door het EG-Verdrag toegekende rechten uit te oefenen, trekt zijn uit een derde staat afkomstige echtgenoot in hoge mate voordeel van de verordeningen en richtlijnen inzake het vrije verkeer van personen. Ofschoon de lidstaten van die echtgenoot mogen verlangen dat hij over een inreisvisum beschikt, dienen zij hem wel alle faciliteiten te verlenen voor de verkrijging van het visum. Ingevolge een richtlijn uit 1964^ mogen de lidstaten daarenboven onderdanen van andere lidstaten of hun uit een derde staat afkomstige echtgenoten de toegang tot hun grondgebied weigeren om redenen van openbare orde of openbare veiligheid.

Het Verdrag van Amsterdam heeft bij protocol het Schengenakkoord en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) geïntegreerd in het kader van de Europese Unie^ . De SUO heeft het mogelijk gemaakt, de controles aan de binnengrenzen tussen de overeenkomstsluitende staten af te schaffen en een gemeenschappelijke buitengrens in het leven te roepen. Met het oog op het vrije verkeer van personen in de overeenkomstsluitende landen zonder verstoring van de openbare orde, zijn gemeenschappelijke regels inzake visa, asielrecht en controle aan de buitengrenzen vastgesteld. Er is een informatiesysteem (SIS) opgericht zodat de nationale autoriteiten gegevens kunnen uitwisselen betreffende de identiteit van personen en de beschrijving van gezochte voorwerpen.

Op grond van de SUO berust de bevoegdheid om te beoordelen of er al of niet omstandigheden bestaan die de signalering van een vreemdeling in het SIS rechtvaardigen, bij de signalerende staat, die verantwoordelijk is voor de gegevens die hij in het SIS heeft ingevoerd en als enige bevoegd is deze gegevens aan te vullen, te verbeteren of te verwijderen. De overige overeenkomstsluitende staten zijn gehouden de toegang en de uitreiking van een visum te weigeren aan een ter fine van weigering van toegang gesignaleerde vreemdeling.

De Europese Commissie heeft bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beroep ingesteld tegen Spanje naar aanleiding van klachten van twee Algerijnse onderdanen, Farid en Bouchair, die gehuwd zijn met Spaanse onderdanen en die respectievelijk te Dublin en te Londen wonen. De Spaanse autoriteiten hebben hun de toegang tot de Schengenruimte geweigerd, enkel op grond dat zij door Duitsland in het SIS zijn opgenomen op de lijst van personen aan wie toegang moet worden geweigerd.

Het Hof verduidelijkt allereerst het verband tussen de SUO en het gemeenschapsrecht op het gebied van het vrije verkeer van personen.

Het Schengenprotocol, zo verklaart het Hof, bevestigt dat de bepalingen van het Schengenacquis slechts van toepassing zijn indien en voorzover zij verenigbaar zijn met het recht van de Unie en van de Gemeenschap. Een nauwere samenwerking in het kader van het Schengen-acquis moet plaatsvinden binnen het institutionele en juridische kader van de Unie en met inachtneming van de Verdragen.

Bijgevolg kan de verenigbaarheid van een administratieve praktijk met de bepalingen van de SUO het gedrag van de bevoegde nationale autoriteiten slechts rechtvaardigen voorzover de toepassing van de betrokken bepalingen verenigbaar is met de communautaire regels inzake het vrije verkeer van personen.

Vervolgens stelt het Hof vast dat het begrip openbare orde in de zin van de richtlijn van 1964 niet overeenstemt met dat van de SUO.

De richtlijn geeft immers aan dat de maatregelen van openbare orde of van openbare veiligheid uitsluitend moeten berusten op het persoonlijke gedrag van de betrokkene, zodat het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen deze maatregelen niet automatisch kan rechtvaardigen. Het Hof heeft altijd beklemtoond dat de exceptie van openbare orde een afwijking van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van personen vormt, die strikt moet worden opgevat: een nationale instantie kan slechts een beroep doen op het begrip openbare orde in geval van een werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

Omstandigheden daarentegen als een vrijheidsstraf van ten minste één jaar of een maatregel die genomen is wegens overtreding van nationale bepalingen inzake de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen, kunnen een signalering in het SIS ter fine van weigering van toegang rechtvaardigen om redenen van openbare orde, los van enige concrete beoordeling van het gevaar dat de betrokkene oplevert. Aan een ter fine van weigering van toegang gesignaleerde vreemdeling kan echter in beginsel geen toegang tot de Schengenruimte worden verleend of een visum daartoe worden uitgereikt.

Het Hof stelt dus vast dat een onderdaan van een derde staat die echtgenoot is van een onderdaan van een lidstaat, in geval van signalering ter fine van weigering van toegang de door de richtlijn van 1964 voorziene bescherming wellicht niet zal genieten. Het wijst erop dat de overeenkomstsluitende staten zich in een verklaring van 1996 ertoe hebben verbonden om een persoon die onder het gemeenschapsrecht valt slechts te signaleren ter fine van weigering van toegang indien de in dit recht gestelde voorwaarden zijn vervuld. Dat betekent dat een overeenkomstsluitende staat pas mag overgaan tot signalering van een dergelijke persoon, nadat hij heeft vastgesteld dat diens aanwezigheid een werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast in de zin van de richtlijn.

Overigens moet de lidstaat die het SIS raadpleegt, kunnen vaststellen of de aanwezigheid van de betrokkene in de Schengenruimte een dergelijke bedreiging vormt, vooraleer hem de toegang tot deze ruimte te weigeren. Dienaangaande herinnert het Hof eraan dat het Schengensysteem over middelen beschikt die de beantwoording van verzoeken om informatie van nationale overheden die bij de uitvoering van een signalering op een probleem stuiten, mogelijk maken.

Bijgevolg veroordeelt het Hof Spanje op grond dat de Spaanse autoriteiten Farid en Bouchair de toegang hebben geweigerd zonder eerst te hebben geverifieerd of hun aanwezigheid een werkelijke, actuele en genoegzaam ernstige bedreiging vormde die een fundamenteel belang van de samenleving aantastte.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: CZ, DE, EN, ES, FR, GR, HU, IT, NL, PL, PT, SL, SK

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=rechercher&n umaff=C-503/03

vanaf ongeveer 12.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
---

Richtlijn 64/221 van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (PB 1964, 56, blz. 850). Deze richtlijn is ingetrokken bij richtlijn 2004/38 van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158 van 30.04.2004). De termijn voor omzetting naar nationaal recht verstrijkt op 30 april 2006.
Ondertekend in 1997, van kracht sinds 1999. In 1985 werd het eerste akkoord ondertekend; de SUO is in 1990 ondertekend en is in werking getreden in 1995. De Schengenruimte is geleidelijk uitgebreid, zelfs tot derde staten. België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden, Noorwegen en IJsland maken deel uit van deze ruimte. De Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben op 26 oktober 2004 een akkoord getekend inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.