ChristenUnie
Bijdrage debat Tweede Fase voortgezet onderwijs dinsdag 24 januari
2006 - 10:15
Arie Slob: Voorzitter. Ik wil beginnen met een compliment aan het
adres van de minister, de Kamer, de profielcommissies en andere
betrokkenen voor de wijze waarop dit wetsvoorstel tot stand is
gekomen.
Je zou het wetsvoorstel -- ik wil daarvan alleen het vak wiskunde
uitzonderen -- een schoolvoorbeeld kunnen noemen van hoe het moet en
hoe het kan. Het is een proces dat in 2002 is begonnen, want toen
namen wij het besluit om tot aanpassingen te komen, eerst voor de
korte termijn en daarna voor de langere termijn. Die langere termijn
is uiteindelijk in dit wetsvoorstel geregeld. Deze aanpassingen zijn
dus niet, zoals in de media is gesuggereerd, het gevolg van de
recentelijk uitgekomen evaluatie van de tweede fase. Ik denk dat het
goed is om dat nog eens te benadrukken.
Voor het overgrote deel bevestigde deze evaluatie wel het beeld dat
wij van de tweede fase hadden. Er is geen enkele reden om ons te
voegen in het koor van jammerklachten dat ons soms over de tweede fase
bereikt. Er gaat namelijk veel goed. In het bijzonder de keuze voor
een profielstructuur, de bredere programmering en de grotere ruimte
voor eigen keuzes voor de organisatie van het leerproces, zijn
duidelijke verbeteringen. Ging en gaat alles dan goed? Nee, ook dat
niet. In het proces zijn wel degelijk knelpunten opgetreden. Zo heeft
de gewenste verbreding tot versnippering geleid en bovendien werd er
vooral in het begin wel heel veel voorgeschreven en dat had gevolgen
voor de organiseerbaarheid van het geheel. In onze ogen waren dat
echter voornamelijk kinderziektes, die wij voor een deel voor de korte
termijn hebben kunnen wegwerken en die wij voor de periode na 2007
door middel van dit wetsvoorstel structureel kunnen aanpakken. Dat
brengt mij bij de inhoud van het wetsvoorstel.
De inhoud van het wetsvoorstel is zorgvuldig met alle betrokkenen
vastgesteld. Aan veel van onze bezwaren tegen eerdere voorstellen van
de minister, zoals wij die hebben kunnen uiten in allerlei algemene
overleggen, is uiteindelijk tegemoetgekomen. Wij constateren verder
dat er veel draagvlak is voor de voorstellen. Dat blijkt uit de vele
brieven en e-mails die wij in de afgelopen week hebben ontvangen. De
boodschap van de meeste van deze e-mails en brieven was heel
duidelijk: respecteer de hoofdlijnen van het bereikte akkoord zoals
dat zijn weerslag in het wetsvoorstel heeft gekregen. Mijn fractie
heeft ook wel begrip voor dat verzoek. Mochten wij nog wijzigingen
voorstellen of steunen, dan zal dat niet de ruggengraat van dit
wetsvoorstel raken. Wij hebben nog wel een aantal vragen en wensen.
De inrichting van het gemeenschappelijk deel van de profielen. In het
bijzonder op de havo komt er, uitgedrukt in studielasturen, behoorlijk
veel meer ruimte. Dat is onder meer het gevolg van het schrappen van
de verplichting om ANW aan te bieden. Zoals bekend heb ik mij daar
lange tijd fel tegen verzet. Ik zag het als een stukje
kapitaalvernietiging wanneer een in de afgelopen jaren met zorg
opgebouwd vak nu al weer het veld zou moeten ruimen. Ook de inhoud van
het vak is ons lief. Wij kunnen nu concluderen dat kernonderdelen van
het vak zijn meegenomen in de examenprogramma's van natuurkunde,
scheikunde en biologie en dat ook de mogelijkheid aanwezig blijft dat
ANW afzonderlijk verplicht wordt in het vrije deel.
Ik heb mij wel afgevraagd wat het in de praktijk waard is. Rondkijkend
op scholen heb ik geconstateerd dat veel scholen dat wel willen gaan
doen. Alles overziend en wetende dat er niet heel veel alternatieven
meer zijn omdat je dan het hele bouwwerk weer op losse schroeven zet,
zal mijn fractie, met behoud van mijn gevoelens daarbij, zich
neerleggen bij de nu ontstane situatie rond het vak ANW.
Mijn fractie is ook blij met het schrappen van de deeltalen. Wij komen
daarmee tegemoet aan een zeer indringende wens van het onderwijsveld.
Bij de havo zal hierdoor echter wel de tweede taal verdwijnen en op
het vwo komt er een omvangrijke heeltaal voor terug. Afgaande op
doorrekeningen die ik op scholen heb gezien, vraag ik de minister in
te gaan op mijn constateringen dat de vakken Duits en Frans misschien
wel blij mogen zijn dat ze als deeltaal zijn verdwenen, maar dat het
aantal contactmomenten tegelijkertijd behoorlijk zal afnemen in
vergelijking met de huidige situatie. Is dat ook de constatering van
de minister? Als deze constatering juist is, zou dat een behoorlijk
negatief effect zijn van de positieve beslissing om de deeltalen te
schrappen. Is de minister zich hiervan bewust en, zo ja, vindt zij het
dan een gewenste ontwikkeling. Ik constateer dat zich bij het vak
economie, want daar hebben wij ook te maken met het schrappen van een
deelvak, een gelijksoortig effect voordoet. Ook hierop graag een
reactie van de minister.
Wiskunde. Bij dit vak verandert ook het een en ander. Uit de bijdragen
van mijn collega's blijkt dat deze veranderingen nogal wat discussie
losgemaakt hebben. Dat hebben zij ook bij ons gedaan.
De opvattingen over de veranderingen zijn erg divers. In het bijzonder
over de inhoud van de voorgenomen examenprogramma's lopen de meningen
in wiskundeland nogal uiteen. Wij weten nog niet helemaal wat wiskunde
D gaat worden, maar daar is men mee bezig. Er is wel brede kritiek op
de wijze waarop de docenten in de zogenaamde veldraadpleging voor
wiskunde A, B en C zijn meegenomen. Zij zijn niet of onvoldoende
meegenomen. Is dat ook de constatering van de minister? Dit is een
smetje op het proces, waarover ik zojuist heel lovende woorden heb
gesproken. Bij wiskunde is het dus niet uit de verf gekomen, en wat is
daarvan de reden?
Er is ook heel veel discussie gaande over de reductie van de stof voor
het centraal examen. Mijn fractie is altijd overwegend positief over
de ruimte die scholen krijgen om hun eigen schoolexamens breed te
kunnen bieden, maar bij het vak wiskunde kan ik mij de onrust wel
voorstellen, met name gezien de kwetsbaarheid met betrekking tot de
aansluiting op het hoger onderwijs. Wil de minister hierop ingaan?
Hoe ziet de minister de positie van het nog verder te ontwikkelen vak
wiskunde D? Is de kans niet erg groot dat de wat kleinere scholen
wegens de geringe leerlingenaantallen in de profielen NG en NT dit vak
niet eens zullen aanbieden? Bij ons leeft deze zorg in elk geval, en
ik wil daarop graag een reactie van de minister. Wij tuigen iets op
met extra verdieping en toegevoegde waarde, maar misschien komt het
niet uit de verf omdat de scholen het vak niet kunnen aanbieden wegens
gebrek aan interesse onder de leerlingen. Het verdwijnt dan via de
achterdeur, en dat kan niet de bedoeling zijn.
Mijn fractie maakt zich ook zorgen over het teruglopende aantal
studielasturen voor wiskunde na 2007. Uit de doorrekening voor de
scholen blijkt dat men echt in de min komt. De minister moet dat toch
ook zorgelijk vinden? Ik vraag haar om in te gaan op een aantal
suggesties die al zijn gedaan voor een aanpassing in het kader van de
vakken die nog ontwikkeld moeten worden.
De heer Mosterd (CDA): Geldt uw zorg of scholen wiskunde D wel kunnen
aanbieden ook het nieuwe bètavak? Daarbij kom je ook terecht in een
vergelijkbare situatie. Welke oplossingen ziet u daarvoor?
Arie Slob: Over het nieuwe bètavak maak ik straks nog een opmerking,
en daarbij ga ik dan meteen in op de vraag die u nu stelt. Ik wil
eerst nog een aanvullende opmerking maken over wiskunde, en wel over
de organiseerbaarheid voor de scholen van het geheel van wiskunde A, B
en C. Daar komt straks mogelijkerwijs wiskunde D bij. De organisatie
van dat geheel wordt in de nieuwe plannen eerder moeilijker dan
gemakkelijker, omdat het in de huidige situatie heel vaak nog mogelijk
is om de verschillende soorten wiskunde een tijd lang samen te geven
en de leerlingen bij elkaar te houden. Zij gaan dan op een veel later
tijdstip uit elkaar. In de nieuwe situatie zal dat niet gebeuren. Dit
heeft gevolgen voor de organiseerbaarheid binnen de scholen. Als dit
zo is, zou dat in strijd zijn met een van de doelstellingen van de
voorgenomen veranderingen, namelijk dat wij de organiseerbaarheid
willen verbeteren.
In de media is de discussie losgebarsten over de rekenvaardigheden van
pabostudenten. Er wordt een verband gelegd met het ontbreken van het
vak wiskunde in de profielen. Van sommige zijden wordt erop
aangedrongen om in het profiel CM wiskunde A verplicht te stellen.
Mijn fractie voelt daar niet veel voor. Het is een schijnoplossing,
want de oorzaken voor het probleem van het gebrek aan rekenvaardigheid
liggen volgens ons veel breder dan alleen het ontbreken van het vak
wiskunde. Het vak wiskunde is ook niet ingericht op rekenvaardigheden.
De pabo's bezien met elkaar of er een rekentoets kan worden
ontwikkeld. Die zou dan in de pabo-opleiding moeten worden
geïntegreerd. Op basis daarvan kunnen studenten worden bijgespijkerd
als dat nodig is. Dit lijkt ons een heel goede route. Er zijn nogal
wat pabo's die dat al doen. Gisteren was ik op bezoek bij de Driestar
educatief in Gouda, waar men al enige tijd zo'n rekentoets heeft.
Zij hebben overigens ook toetsen voor taal en godsdienst. De
rekentoets is uitbesteed aan het Freudentahl instituut, wat zeer
gerenommeerd is, en dat werkt uitstekend. Laten wij in dat soort
oplossingen denken. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat een
groot deel van de pabo-studenten via het mbo binnenkomt. Die worden
niet bereikt met de genoemde oplossing.
Wij moeten ervoor waken dat er straks een soort selectie aan de poort
van de pabo's komt op basis van de toets. De HBO-raad heeft,
gedeeltelijk samen met de minister, bewegingen in die richting
gemaakt. Ik hoop niet dat dit gebeurt. Ik kan nog wel wat toetsen
bedenken als dat gebeurt en ik kan ook een aantal vakgebieden noemen
waar vergelijkbare problemen ontstaan. Een journalist die op een
school een taaltoets maakte, scoorde zwaar onvoldoende. Hij vond dat
zo vervelend dat hij de toets nogmaals deed en scoorde weer
onvoldoende. Op grond daarvan zou kunnen worden gepleit voor het
instellen een taaltoets voor journalistenopleidingen. Laten wij ons
niet op dat gladde ijs begeven.
Mevrouw Lambrechts (D66): Ik zou u kunnen vragen of u het aantal
taalfouten in de krant wel eens telt, maar dat laat ik achterwege. U
stelt dat de pabo's het erover eens zijn dat er een toets moet worden
afgenomen in het eerste jaar. Daar is de afgelopen weken het een en
ander over naar buiten gekomen. Voortschrijdend inzicht heeft de
opleidingen in een andere positie gebracht. Vele vinden dat een groot
deel van de rekenvaardigheden in het voortgezet onderwijs moeten
worden bijgebracht zodat het hen niet zo veel tijd kost om de
studenten op een goed niveau te krijgen.
Arie Slob: Ik heb de uitlatingen van de pabo's en de HBO-raad waarin
nadrukkelijk naar het voortgezet onderwijs werd gewezen ook een beetje
als strategisch beschouwd. Ik begrijp dat het vervelend is dat er heel
kritisch wordt gedaan over de lerarenopleiding. Soms is het dan het
makkelijkst om het probleem in eerste instantie buiten de eigen
opleiding te zoeken. Ik denk dat zij gewoon door moeten gaan met de
ontwikkelingen die al waren ingezet op het terrein van de reken- en
taaltoetsen. Op die wijze kan worden bezien of er problemen zijn. Als
dat het geval is, moeten die worden opgepakt en moet ervoor worden
gezorgd dat de leerlingen op het juiste niveau komen. Als zij dat niet
redden, krijgen zij een negatief studieadvies. Dat is immers mogelijk
in het eerste jaar. Als zij het wel redden, kunnen zij doorgaan met
hun opleiding. Het is eigenlijk dus heel simpel.
Mevrouw Lambrechts (D66): Het is natuurlijk uw goed recht om het
voorstel dat er al was en waarover een convenant met de minister over
is gesloten te ondersteunen. Ik kan mij echter niet voorstellen dat
het convenant alleen voor de bühne is opengebroken en dat alle opties
om die reden worden onderzocht. Ik vind het te makkelijk om te zeggen
dat de reactie van deze instellingen waarschijnlijk alleen voor de
bühne was en dat zij het niet werkelijk meenden.
Arie Slob: Ik heb het woord bühne niet in de mond genomen.
Mevrouw Lambrechts (D66): U noemde het strategisch.
Arie Slob: Dat was toch mijn eerste gedachte en dat heb ik hier
uitgesproken. Het is uw goed recht om daarop te reageren. Ik denk dat
het voorstel van de HBO-raad en de opleidingen niet de oplossing is.
Het traject waar zij al mee bezig waren, is goed. De pabo's, de
HBO-raad en de minister moeten enige weerstand bieden aan de grote
maatschappelijke onrust die ineens is opgekomen. Die moet in de juiste
proporties worden bezien bij het zoeken naar oplossingen.
De heer Mosterd stelde mij een vraag over het nieuwe beta-vak. Ik ben
zeer positief over de ontwikkeling hiervan. Ik voorzie een goede
toekomst hiervoor, tenminste als de randvoorwaarden voor de invoering
optimaal zijn. Daar horen in elk geval voldoende financiële middelen
voor scholen bij om bijvoorbeeld laboratoria op te zetten waar dat
beta-vak in kan gedijen. Als het heel mager wordt ingevuld en scholen
weinig ruimte wordt geboden om het goed op te pakken, ben ik bang dat
de mogelijkheid dat scholen hier gebruik van maken een stuk kleiner
zijn dan wij graag zouden willen. Ik hoop dat de minister dit vak een
goede impuls wil geven.
Er is een aantal amendementen ingediend over het vak lichamelijke
opvoeding. In het licht van de discussies die wij hier eerder over
hebben gevoerd, vond ik het zeer opvallend dat de CDA-fractie heeft
meegewerkt aan deze amendementen. Men zou kunnen zeggen, refererend
aan het vak, dat zij in beweging is gekomen. Het zijn overigens nog
wat voorzichtige oefeningetjes. Mevrouw Vergeer maakt er gelijk een
verplichte oefening van. Het blijkt weer waar partijdemocratie toe kan
leiden.
Ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe dit uitwerkt bij de minister. Ik
schort mijn oordeel over die amendementen dus nog even op. Ik wacht
eerst de reactie van de minister af. Ik vind wel dat je moet kiezen.
Je kunt ze niet beide omarmen of vallen in de armen van allebei, zoals
de heer Van der Vlies zei. Het is dus een van beide. Ik heb namelijk
niet de indruk dat dit zich tot elkaar verhoudt. Er komt overigens nog
een tweede termijn, dus ik kom erop terug.
Ik kom te spreken over de opwaardering van het vak geschiedenis. Als
wij praten in termen van winst en verlies, moeten wij niet te snel tot
een conclusie komen. Ik denk toch wel dat geschiedenis een van de
grote winnaars is van de wijzigingen. Dat vak krijgt een enorme
opwaardering en dat vinden wij heel goed. Daar zijn wij blij mee. Wel
hebben wij in een eerder stadium een klein vraagteken geplaatst bij de
status aparte van het vak geschiedenis bij de profielvakken EM. Los
van het feit dat de minister meegaat met een advies van de Raad van
State, vindt mijn fractie de gegeven onderbouwing niet in alle
opzichten even overtuigend. Ik zou zeggen: bied de leerlingen hierbij
toch iets meer keuzemogelijkheid. Dat is ook een van de doelstellingen
van de wetswijzigingen.
Mijn fractie heeft het veld hierover in den brede geconsulteerd, ook
de geschiedenisdocenten. Voor mijn fractie was dit de reden dat wij
samen met de fractie van de Partij van de Arbeid een amendement hebben
ingediend met als strekking dat de leerlingen kunnen kiezen. In eerste
instantie kan er gekozen worden tussen de vakken geschiedenis en
aardrijkskunde. Ook het vak aardrijkskunde heeft namelijk een grote
maatschappelijke waarde en burgerschapsvormingswaarde. Beide vakken
kunnen ook gekozen worden. In dat geval hoeven de leerlingen er niet
nog een vak bij te kiezen. Kiezen de leerlingen slechts een van die
vakken, dan kunnen zij ook nog kiezen uit M&O, MW en MVT.
Ik voeg hieraan de volgende persoonlijke noot toe. Als historicus en
oud-docent geschiedenis ben ik de meest onverdachte persoon om zon
amendement in te dienen. Ik vind het volledig te verantwoorden.
Ik zeg ook dat ik ervan overtuigd ben dat het vak geschiedenis in de
geboden keuzemogelijkheid hoge ogen zal blijven gooien. Wij hebben
ervoor gekozen om het vak MW niet bij de kopgroep van geschiedenis en
aardrijkskunde te voegen. Dit vanwege de sterke indeling van het vak
maatschappijleer in het gemeenschappelijk deel. In het verleden hebben
wij daar ook heel hard voor gestreden. Dat was met de toenmalig
staatssecretaris Adelmund. Mijn fractie Dat doet misschien een beetje
pijn bij het vak, maar, nogmaals, dat vak heeft op een andere plek een
heel stevige positie gekregen.
Klopt het dat wij op een later moment komen te spreken over het
combinatiecijfer? In dat geval hoef ik daar nu niet zo veel over te
zeggen. Anders doe ik dat in tweede termijn.
Ik sluit mij wat het profielwerkstuk aan bij de opmerkingen en de
vragen van mevrouw Hamer daarover. Kan de mogelijkheid worden
opengelaten dat één vak gekozen wordt, alsook meer vakken? Ook dat
past bij de doelstellingen van dit wetsvoorstel om zo veel mogelijk
keuzevrijheid te geven. Als leerlingen daar zelf om vragen en als
scholen dat zien zitten, wie zijn wij dan om die mogelijkheid te
blokkeren?
---