Zorg om Vernieuwing
Innovatieparadox: vernieuwing Zorg stokt in NederlandDEN HAAG, 20060125 -- In de afgelopen 6 jaar daalde het vertrouwen van Nederlanders in hun gezondheidszorg fors. Zo was in 1999 de overgrote meerderheid van de bevolking nog tevreden over de Nederlandse gezondheidszorg (65% was tevreden en 35% zelfs heel tevreden, begin 2006 is nog maar driekwart tevreden (11% heel tevreden).
Artsen laten een soortgelijk beeld zien: 11% is nu nog zeer tevreden, tegen 35% in 1999. De Nederlandse bevolking en artsen kijken op verschillende manieren naar de belangrijkste problemen waarmee de gezondheidszorg wordt geconfronteerd: de bevolking vindt de wachtlijsten en de hoge werkdruk van het personeel erg belangrijk, terwijl artsen vooral wijzen op de toenemende bureaucratie en de steeds grotere invloed van niet-medici, als zorgverzekeraars, management en de politiek. 82% van de zorgverleners verwacht niet dat marktwerking in de zorg tot een betere behandeling leidt. Hierin zijn zij aanzienlijk somberder geworden: in 1999 dacht 64% dat. In een tijd dat Den Haag meldt terug te treden uit de zorg, pleiten steeds meer Nederlanders juist voor een overheid die zijn verantwoordelijkheid neemt. Vond in 1999 slechts 50% van de Nederlanders dat het vooral de overheid was die verantwoordelijk is voor de beschikbaarheid van de zorg, nu vindt 79% de overheid de eerst verantwoordelijke. Bij artsen stijgt dit percentage van 51 naar 73.
Deze en andere bevindingen staan in het nieuwe rapport 'ZORG OM VERNIEUWING, dat op woensdag 25 januari 2006 wordt gepubliceerd in Den Haag op het 6de Clingendael European Health Forum. De opdrachtgever voor deze studie is de Pharmaceutical Committee van de Amerikaanse Kamer van Koophandel. Het rapport wordt, vergezeld van commentaar, mede onder auspiciën van de Federatie Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (FMWV) gepubliceerd. Het onderzoek is uitgevoerd door prof.dr. Paul H.A. Frissen, dr. Kim Putters van de Universiteit van Tilburg (School voor Politiek en Bestuur) en door drs. Henk Foekema, directeur TNS-Nipo. De Universiteit van Tilburg heeft de literatuurstudie en de expertgesprekken uitgevoerd. TNS-Nipo heeft enquêtes gehouden onder burgers en hulpverleners over hun verwachtingen ten aanzien van het nieuwe zorgstelsel. Daardoor zijn de opvattingen van de burgers te vergelijken met die van hulpverleners en andere betrokken hoofdactoren.
Tweedeling in de zorg een feit
Andere resultaten uit de studie 'ZORG OM VERNIEUWING': de tweedeling in de gezondheidszorg is voor veel Nederlanders al een feit. Nu denkt nog slechts 32% van de bevolking dat iedereen in de praktijk dezelfde rechten op zorg heeft; in 1999 was dit nog 76%. De toekomstverwachtingen zijn nog somberder: over 15 jaar denkt nog maar 18% dat iedereen gelijke rechten op zorg zal hebben. Dit komt bij veel geënquêteerden hard aan. Immers veel Nederlanders kiezen nog steeds voor solidariteit: 77% vindt het een goede zaak dat 'rijken meer betalen voor de gezondheidszorg dan de armen'.
Hoewel de bevolking aangeeft niet goed genoeg geïnformeerd te zijn over de nieuwe zorgverzekeringswet, zijn de verwachtingen laag: meer dan de helft denkt dat de nieuwe wet voor hen financieel ongunstig uitpakt. Een kleine meerderheid (56%) voorziet dit jaar een inkomensderving van ongeveer 850 Euro door de nieuwe zorgwet. Dit bedrag wil men compenseren door minder uitgaven voor o.a. vakanties en restaurantbezoek.
Juist de zorgverleners vrezen met grote vrees voor de kwaliteit (60% van de huisartsen verwacht dat de kwaliteit van de zorg door de invoering van de nieuwe verzekeringswet zal afnemen.) Gebeurt dit selectief? Tweedeling versterkend? Artsen beschouwen de zorgverzekeraars als 'grote winnaar' bij de invoering van de nieuwe zorgwet; de minister zelf komt op de tweede plaats. (wat heeft dit met tweedeling te maken?)
Botsende beleidsvisies
De onderzoekers van de universiteit van Tilburg plaatsen met name vraagtekens bij het streven van de overheid om door meer marktwerking het innovatief vermogen van de partijen in de zorg te versterken. De aarzeling wordt mede ingegeven doordat dit streven is gekoppeld aan een ander belangrijk doel: kostenbeheersing . Zo ontstaat een nieuw dilemma: meer marktwerking stimuleert het innoverend vermogen, hetgeen door de beoogde kostenbeheersing weer verdwijnt. Een ander dilemma is dat de overheid zich terugtrekt uit de zorg: Echter om controle te houden over dit proces stelt ze een reeks van toezichthouders in (Inspectie, Zorgautoriteit etc.) of verwacht uitvoerige activiteiten van hen. De vraagstelling die in dit rapport centraal staat is: hoe kan marktgerichte zorg ook innoverend zijn?
Volgens de auteurs van de nieuwe studie wordt de Nederlandse gezondheidszorg geconfronteerd met een aantal paradoxen die o.a. het innoverend vermogen van de sector belemmeren, te weten: de regelparadox: regels verdwijnen om marktwerking en innovatieve praktijken te bevorderen. Tegelijkertijd ontstaan meer regels van controle en toezicht achteraf, die op hun beurt gedetailleerd en stringent zijn. De informatieparadox van meer markt leidt tot meer behoefte aan betrouwbare informatie over ziekenhuizen en medisch specialistische zorg. Het vinden van die informatie is voor de meeste patiënten als zorgconsument geen eenvoudige zaak. De Keuzevrijheidsparadox: naarmate er meer keuze is, is men minder tot kiezen in staat. Uiteindelijk kiest de zorgverzekeraar en zorgverleners hebben minder keuzevrijheid.
De innovatieparadox blijft in Nederland bestaan doordat:
* Alle actoren werken in een publiek-privaat raamwerk. Er is daardoor samenspel nodig om tot betere ketenzorg te komen. Dat betekent een samenspel tussen innovaties op institutioneel, operationeel en technologisch niveau. Hoewel de prikkel daartoe vaak aanwezig is, gebeurt dit onvoldoende. Er bestaan conflicterende agenda's. Ook zijn er soms bijvoorbeeld onvoldoende aanbieders (ziekenhuizen, zorgverzekeraars). Beroeps- en gedragscodes verhinderen soms ook vernieuwingen. (Institutionele starheid moet doorbroken worden om het samenspel te kunnen vernieuwen) klinkt als loze zin.
* De positie van beroepsgroepen: het rapport illustreert dat zij afkerig zijn van innovaties op institutioneel niveau (niet zozeer van technologische innovaties). De bereidheid tot functiedifferentiatie en taakherschikking lijkt gering.
* Juist bij marktwerking blijft persoonlijke aandacht voor de zorgconsument nodig. Persoonlijke verzorging is vaak hét product van de zorg. Hierop zijn nauwelijks efficiencyslagen te maken.
* Dé patiënt bestaat niet: afgezien van een grote diversiteit aan kwalen en beloop hiervan is de een zeer geïnformeerd, de ander niet of nauwelijks.
* De patiënt is nog maar een beperkte machtfactor en kan dus weinig eisen stellen.
* Cultuur binnen zorginstellingen: het draagvlak voor innovaties van bovenaf ontbreekt nogal eens.
* Innovaties komen in de zorgsector niet uit eigen middelen maar uit subsidie. Ziekenhuizen mogen in beperkte mate reserves hebben en zijn daardoor afhankelijk van externe financiering. De geldgever beoordeelt met regels de wenselijkheid van de innovatie.
Het rapport brengt de volgende tien oplossingsrichtingen in kaart:
1. Stel de toepassing van innovatieve praktijken centraal
Artsen en instellingen weten vaak dat betere behandelingen mogelijk zijn, maar voeren ze niet door om velerlei redenen (financieel, positioneel, politiek of anderszins). Om dit tij te keren kunnen andere beloningsprikkels noodzakelijk zijn. In het huidige systeem voelt niemand zich echt de probleemeigenaar van het gebrek aan innovaties.
2. beloon (slechte en) goede innovaties in het openbaar
Maak effecten van innovaties zoveel mogelijk zichtbaar. Dat kan o.a. door in de digitale samenleving op de websites van bijvoorbeeld toezichthouders, koepelorganisaties, Consumentenorganisaties en patiëntenverenigingen zouden eigenlijk de best practices als de worst cases moeten etaleren. Dit is een duidelijk signaal.
3. Grotere betrokkenheid van professionals en hun verenigingen
Spreek het zelfreinigend vermogen van wetenschappelijke verenigingen nadrukkelijker aan, Innovaties op het gebied van producten en behandelingen staan of vallen met de ontwikkelingen in de medische beroepen. Men zou elkaar vaker moeten aanspreken op de resultaten van onderzoek en op protocollen van de wetenschappelijke verenigingen.
4. Toezicht vanuit kwaliteit beredeneren
De Inspectie Gezondheidszorg en de nieuwe Zorgautoriteit moeten werkafspraken maken over de aard en reikwijdte van verschillende toezichtregimes. Prevaleert kwaliteit boven marktverhoudingen of omgekeerd? Het centraal organiseren van toezicht voorkomt tegenstrijdigheden, spanningen en dubbel werk.
5. Heroriëntatie politiek en bestuur op hun eigen rol
De Overheid moet zich meer richten op onderzoek, opleidingen en preventie. Den Haag moet bij voorkeur sturen op hoofdlijnen. Gedetailleerde regelgeving werkt contraproductief.
6. Versterking kennisinfrastructuur en innovatiecentra
Noodzakelijk is een kennisinfrastructuur met een concrete visie van de overheid op onderzoek, advies en ook overleg ( tot voor kort in polderstructuren). Het is van groot belang dat de aanwezige en nieuwe kennis over bijvoorbeeld betere en goedkopere technieken of middelen actief wordt verspreid en toegepast in de praktijk. Koepelorganisaties kunnen hierbij een essentiële rol spelen. Zij moeten dan wel een actieve rol hebben in de kennisontwikkeling.
7. Verzekeraars duidelijker aanspreken op actievere rol op gebied van innovatie
Als de zorgverzekeraar ook de belangen van de verzekerde behartigt zou hij ook innovatie moeten stimuleren. Veel verzekeraars doen dat nog niet. Ze zouden er meer toe geprikkeld kunnen worden. Bijvoorbeeld via een verplicht innovatiebudget, aandacht voor preventie, subsidies uit een innovatiefonds, en de verdiscontering van innovatie- en evaluatieactiviteiten in de DBC's.
8. 'Contract' met consumenten en patiënten: rechten en plichten
Consumenten/verzekerden zouden veel vaker en scherper hun verzekeraars moeten aanspreken op kwaliteit en de vraag of de gecontracteerde zorg wel innovatief en kwalitatief goed is. Het is volgens patiëntenvertegenwoordigers belangrijk om mensen duidelijk te maken dat men, zonder enige verplichting, echt kan kiezen. Een Zorgconsumentenwet kan hen een extra instrument in handen geven om verzekeraars en aanbieders onder druk te zetten ook daadwerkelijk kwaliteit van zorg te leveren die voorhanden is (ook betere praktijken elders), en niet enkel zorg in te kopen op prijs.
9. Farmaceutische industrie moet aanjagende rol houden
Researchgeorienteerde farmaceutische industrie kan meer faciliterend zijn. Zonder hen zou menig innovatie nooit tot stand zijn gekomen. Het doorvoeren van farmaceutische innovaties vraagt om een effectief samenspel met wetenschappelijke verenigingen.
10. Zorgaanbieders en werkgevers moeten meer werk maken van zorgarbeid
Meer ondernemende en minder beheersende aanbieders Veel instellingen zeggen ondernemend te zijn, maar zijn dat in de praktijk niet. Innovatie vraagt om arbeidsmarktbeleid en meer aandacht voor preventie van o.a. ziekteverzuim. Als het aantal laag opgeleiden in de zorg groeit, dan is er relatief een kleiner innovatiebewustzijn. Hoger opgeleide verpleegkundigen bijvoorbeeld kunnen veel meer over de eigen werkgebieden heen kijken. Zij hebben bijv. meer oog voor overlappende werkzaamheden tussen care en cure. Dat resulteert in meer innovatie op het terrein van behandelwijzen, ketenvorming en opleidingen. Werkgevers hebben o.a. in de strijd tegen ziekteverzuim- bovendien belang bij de ontwikkeling van preventieve zorg.
f.lafort