23-1-2006
VVD kiest in WMO-debat voor stevige positie cliënt
VVD-woordvoerster Volksgezondheid Van Miltenburg legt vandaag in het
debat over de invoering van de nieuwe welzijnswet WMO sterk de nadruk
op de positie van degenen die straks van de wet gebruik moeten gaan
maken, de zogenoemde cliënten. De VVD vindt het bijzonder belangrijk
dat de positie van de cliënten tegenover die van de gemeente in de wet
ve
Daarom wil de VVD dat er voor de gemeenten een compensatieplicht komt.
Die plicht houdt in dat gemeenten mensen met een bewegingsbeperking of
met een participatieachterstand (mensen die als gevolg van een
beperking niet volledig kunnen meedraaien in de samenleving) moet
ondersteunen. De compensatieplicht maakt het een gemeente onmogelijk
sommigen van deze mensen geen ondersteuning te verlenen. Voor de mate
van steun waarop iemand recht kan hebben, moet een duidelijk
afwegingskader komen. De gemeente krijgt vervolgens wel een grote
vrijheid te bepalen welke vorm de ondersteuning krijgt.
Om de wijzen waarop gemeenten ondersteuning gaan bieden, goed te laten
aansluiten bij de behoeften van de cliënten, wil de VVD de positie van
cliëntenraden in de gemeenten stevig verankeren. Ten eerste dient er
een uitgebreide informatieplicht te komen van het gemeentebestuur
richting de leden van de cliëntenraad. Het benoemingsbeleid van leden
van cliëntenraden door gemeentebesturen moet transparant zijn, zij
moeten goed beargumenteren waarom zij inwoners daarvoor voordragen.
Bovendien moeten ook inwoners in die raden terecht komen die niet
gelieerd zijn aan belangenorganisaties. Sterker, gemeenten krijgen
opdracht te zoeken naar vertegenwoordigers van de verborgen cliënten,
groepen die zo klein zijn dat hun beperking gevaar loopt in het beleid
over het hoofd te worden gezien.
Tenslotte wil de VVD dat waar cliënten aanspraak kunnen maken op
individuele voorzieningen, zij die ook kunnen krijgen als financiële
toekenning in plaats van als zorg in natura. De VVD wil daarom een
goede plaats voor het PGB in de WMO. Niet alleen biedt dat de cliënt
de mogelijkheid zelf vorm en kwaliteit van zijn ondersteuning te
regelen, de VVD ziet het PGB ook als een goede stimulans voor
gemeenten om ondersteuning van goede kwaliteit aan te bieden.
Hieronder treft u de inbreng van Anouchka van Miltenburg bij het debat
over de WMO
Met een aantal collega's werd ik twee jaar geleden ik uitgenodigd op
een grote bijkomst van allerlei lokale- en regionale clienten en
patientenorganisaties. Onderwerp: De nieuwe Wet Maatschappelijk Zorg
die de regering had aangekondigd. Ik voelde zeer veel weerstand tegen
de aangekondigde wet, maar die zaal daar was tot mijn verbazing
behoorlijk positief. Deze mensen ervoeren dagelijks aan den lijve hoe
het is om van het kastje naar de muur te worden gestuurd, binnen de
wirwar van wetten en regels die ons land kent op het terrein van
welzijn, wonen en zorg.
Korte tijd daarna kwam de contourennota van het kabinet uit. Het
voorstel was om zo ongeveer de hele extramurale AWBZ onder te brengen
in het gemeentelijke domein. De rijksoverheid zou voor deze WMO
globale kaders stellen middels prestatievelden en de verdere
uitvoering en controle over laten aan de lokale democratie. Het recht
op zorg, zoals we dat kennen binnen de AWBZ, zou komen te vervallen
want de WMO was geen verzekering maar een voorzieningenwet. Ook het
WVG-protocol waar de Kamer zo hard aan was getrokken, was in één klap
van tafel.
De onzekerheid, toch al zo groot bij veel mensen doordat ook de
verandering van het zorgstelsel volop in discussie was, dat er in 2004
een grote bezuinigingsoperatie werd doorgevoerd met pakketmaatregelen
in het ziekenfonds én met forse verhogingen van de eigen bijdrage in
de AWBZ, sloeg cliënten om het hart. Dit kon in hun ogen niets anders
zijn dan een bezuinigingsmaatregel, net zoals destijds bij de
invoering van de WVG. Cliëntenorganisaties, die kort daarvoor nog zo
positief waren, kwamen massaal in opstand. Het perspectief dat u in
die nota beschreef, dat van een brede participatiewet voor mensen met
een langdurige zorgvraag vanwege een handicap of ouderdom, já, dát
werd door alle betrokkenen herkend en erkend. Dat bleek overduidelijk
tijdens een lange hoorzitting die de kamer nav de nota hier in deze
zaal organiseerde. Maar het wantrouwen was groot. Het wantrouwen tegen
de lokale overheid overigens ook. Het blijft me verbazen dat over
landelijke politici wordt gezegd dat wij er absoluut geen weet hebben
van wat een gemiddelde Nederlander bezig houdt, terwijl diezelfde
mensen er wel van overtuigd zijn dat wij beter dan lokale politici in
staat zijn om aan individuele ondersteuningsvragen tegemoet te komen.
En altijd weer verwijst men daarbij naar het WVG-dossier. Toen de
Kamer de - eigenlijk onvergeeflijke- fout maakten om een regeling te
decentraliseren waarvan de doelgroep werd verdubbeld en tegelijkertijd
op het budget ervoor een efficiencykorting van 10 % werd toegepast.
Terug naar de WMO
Het afschaffen van de extramurale AWBZ: dat hadden we niet verwacht en
de VVD, kan ik u zeggen, wil dat ook niet. Niet voor niets vraag ik u
al lange tijd om een notitie waarin u uw visie op de extramurale zorg
neerlegt. Bij deze heb ik dit verzoek maar weer eens herhaald. De WMO
is die visie niet, want de WMO is wat ons betreft de nieuwe
welzijnswet, uitgebreid met de huishoudelijke zorg.
Chronische zorg, intra- en extramuraal blijft wat ons betreft behoren
tot de AWBZ. Het uitgangspunt, zoals dat beschreven staat in de
memorie van toelichting, dat de WMO uitgebreid moet worden met
activerende en ondersteunende begeleiding, steunt mijn fractie dan ook
niet. Ik zou graag van u horen dat deze uitbreiding alleen mogelijk is
middels een complete wetswijziging, inclusief een advies van de Raad
van State en behandeling in Tweede en Eerste kamer.
Wil je de WMO positief beoordelen, dan moet je het uitgangspunt
steunen dat de lokale democratie en het lokale bestuur deze klus aan
kunnen. Hoewel zelf afkomstig uit de gemeenteraad, heeft dit vraagstuk
mij heel wat nachten uit de slaap gehouden. Mijn vele bezoeken aan
gemeenten en gesprekken met mensen die ermee te maken hebben, en niet
te vergeten lokale politici zelf, hebben mij ervan overtuigd dat de
algemene stelling dat gemeenten dit niet kunnen, onzin is. Bovendien
spreekt uit een dergelijk oordeel ook een groot wantrouwen in ons
stelsel van de gedecentraliseerde eenheidsstaat. Die uitspraak, zo
vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen, neem ik niet graag voor mijn
rekening. Ik verwacht dat een krachtdadige gemeenteraad, of die nu van
een grote of van een kleine gemeente is, heel goed in staat is een
belangenafweging te maken voor zijn kwetsbare inwoners. Wel zal de
bevolking de raadsleden moeten willen voorzien van informatie. U allen
die hier zit op deze Haagse tribune, moet ook de tribunes van
gemeentehuizen gaan bevolken. De telefoons van raadsleden moeten gaan
rinkelen. Voor het maken van een evenwichtige afweging bij de
besluitvorming is de informatievoorziening essentieel. U kunt daar
voor mede zorgdragen!
De opdracht voor de stas is ook groot. Ik geloof dat gemeenten deze
opdracht aan kunnen. Maar ik betwijfel of zij daarnaast ook nog tijd
hebben om te werken aan het voortdurend vernieuwen. Het ministerie
begeleidt gemeenten nu bij de implementatie. U helpt bij de
planvorming door allerlei ideeën aan te reiken die op vele plaatsen
als basis dienen voor het gemeentelijke beleid. Meestal worden die
plannen aangepast aan de lokale situatie. Deze decentralisatie zal
niet leiden tot minder personeel op uw ministerie, zo antwoordde u
meermaals op mijn schriftelijke vragen hierover. In dat geval wil ik
graag de toezegging van uw kant dat de inhoudelijke ondersteuning een
structureel karakter zal krijgen. Ik twijfel namelijk nogmaals
helemaal niet aan de daadkracht van gemeenten, maar wel aan de
innovatie kracht. Welke oplossingen zijn er bijvoorbeeld voor het
personeelstekort dat er de komende jaren zal gaan ontstaan? Gemeenten
zijn nu bang dat zij onvoldoende geld ontvangen om goed WMO beleid te
ontwikkelen. Maar als we niet oppassen dan kunnen ze het geld helemaal
niet uitgeven omdat er geen personeel meer beschikbaar is!
Gemeenten moeten geholpen worden om over dergelijk problemen na te
denken en oplossingen te kiezen. Niet alleen investeren in mensen dus,
maar ook bijvoorbeeld kijken of er mensen op het terrein van de
huishoudelijke hulp geholpen kunnen worden met, ik noem maar wat, een
stofzuigrobot.....En hoe zorg je er dan tegelijkertijd voor dat
eenzaamheid bestreden wordt?
Komen we nu aan de wetstekst die u ons toestuurde. Bestuurlijk een
goed verhaal, maar het is net of het niet af is. De opdracht aan het
gemeentebestuur is redelijk goed verwoord evenals uw opdracht aan de
gemeenteraad: Die moet tenslotte de kaders aangeven en het bestuur
goed controleren. U heeft zich tot het uiterste verzet tegen inmenging
van bovenaf (door ons dus): Geef de lokale overheid de ruimte haar
eigen beleid te maken, is uw credo telkens. En ik deel dat
uitgangspunt. Niet voor niets heb ook ik mij verzet tegen bijvoorbeeld
de zorgplicht. Ik vind echter wel dat de positie van de cliënten
stevig verankerd moet zijn. Ik wil niet regelen wat de gemeente voor
hen moet regelen, maar wel dat er zaken geregeld moeten worden. Ik wil
niet dat er een in detail uitgewerkt WVG-achtig protocol komt, waarin
wordt genoemd wat iemand krijgt bij welke beperking. Ik wil wel een
globale omschrijving bij welke beperking mensen kunnen rekenen op
welke mate van ondersteuning; een helder afwegingskader dus. Daarom
ook wordt in de toelichting op mijn amendement het ICF als basis voor
de indicatiestelling genoemd. Een helder afwegingskader is
noodzakelijk zodat overal in het land dezelfde handicap als even
ernstig wordt erkend. Nogmaals, gemeenten mogen weten hoe ze
compenseren, maar de mate van een beperking mag niet ter discussie
staan. Alleen de maat en de vorm waarin de gemeente daarvoor gaat
compenseren. Dit afwegingskader is zo belangrijk omdat het mensen
houvast geeft. Hoe gek het ook klinkt, in de huidige situatie rond
verstrekkingen uit de WVG, moeten aanvragers soms bewijzen dat hun
handicap erg genoeg is. Met een goed afwegingskader zullen
gehandicapten deze onwaardige discussie niet meer hoeven voeren.
Daarnaast biedt het gemeenten de ruimte om na vaststelling van de
ondersteuningsbehoefte, de vraag te stellen in hoeverre iemand daarin
al wordt voorzien. En de gemeente mag daar vervolgens rekening mee
houden. Er zijn in de huidige situatie mensen die twee scootmobiels
hebben. Een via bijvoorbeeld hun werkgever en een die ze vervolgens
hebben gekregen via de WVG, omdat ze daar nu eenmaal recht op hadden.
In de nieuwe situatie hoeft de gemeente die WVG-scootmobiel niet meer
te verstrekken.
Maar bovenal wil ik dat de gemeente cliënten in gesprek gaat. De vraag
van het lokale zorgloket moet telkens zijn `hoe kunnen wij u helpen?',
niet `wat kunnen we voor u doen?'
Belangrijk hierbij is dat ik gemeenten in staat wil stellen
individueel lokaal maatwerk te bieden. Essentieel is dat wij ons hier
met zijn allen realiseren dat het door ons zo gewenste maatwerk
impliceert dat er dus ongelijke behandeling mogelijk wordt binnen de
gemeente. Het automatisme dat twee mensen met dezelfde beperking
automatisch ook altijd op dezelfde voorziening kunnen rekenen, is
afgelopen. Zolang de uiteindelijke beslissing maar publiekelijk
verantwoord kan worden en zich afspeelt binnen de kaders die de raad
daartoe heeft vastgesteld, kan dit én móet dit zelfs. Ik wil hierbij
onderstrepen dat wethouders, net als iedere bestuurder, een
discretionaire bevoegdheid hebben, waar ze in WMO-zaken natuurlijk
ook gebruik van kunnen maken. En natuurlijk is het van belang dat
personen in beroep kunnen gaan tegen een beslissing van de gemeente.
De commissie bezwaar en beroep van de gemeente is volgens mij de
aangewezen instantie om laagdrempelig te kunnen klagen over een
uitspraak. Vragen tot het instellen van een onafhankelijke
WMO-beroepscommissie, zal ik niet steunen. Natuurlijk moeten mensen
uiteindelijk zich, bij een blijvend geschil, wel kunnen wenden tot de
rechter.
Voor de goede vormgeving van het beleid is het noodzakelijk dat er een
stevige inbreng is van belanghebbenden. Sterker dan tot nog toe het
geval is bij WVG-platforms, wil ik hen de mogelijkheid bieden actief
mee te denken over het te voeren beleid. B&W zal daartoe een
uitgebreide informatieplicht krijgen ten aanzien van de cliëntenraad.
Zo zal zij hen in een vroegtijdig stadium moeten inlichten als er
zaken veranderd moeten gaan worden, bijvoorbeeld in tijden van
bezuinigingen. Als bezuinigingen onafwendbaar zijn is het denkbaar dat
de cliënten zelf het beste kunnen aangeven waar die dan moeten
neerslaan.
Bij de voordracht van nieuwe leden van de cliëntenraad, zal B&W
voortaan een motivatie moeten geven. Mensen die geen lid zijn van een
erkende belangenorganisatie, maar wel een aantoonbaar belang hebben
bij goed WMO-beleid, moeten deel uit kunnen maken van de cliëntenraad.
Tot slot zal de gemeente zich extra moeten inspannen om de
`onzichtbare' cliënt, van de doelgroep die te klein is om zich te
organiseren of die door hun beperking slecht van zich laten horen, een
positie te verschaffen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan dove mensen of
aan de groep psychiatrische patiënten. Een groep waarover ikzelf van
mening ben dat zij behoren tot de meest kwetsbaren uit onze
samenleving en waarvoor wij om die reden een extra
inspanningsverplichting hebben.
Voor de financiering van lokale en regionale cliënten- en
consumentenverenigingen zie ik een belangrijke rol weggelegd voor de
provincie. Net als in de AWBZ is mijn fractie van mening dat het niet
wenselijk is dat dit soort organisaties voor hun bestaan afhankelijk
zijn van diegene die zij kritisch moeten volgen. Ik hoor graag van de
Stas haar mening op dit punt.
De laatste verbetering aan het wetsvoorstel die betrekking heeft op de
positie van de cliënt, is de verplichte introductie van het PGB. Voor
hen van wie is gesteld dat zij recht hebben op een individuele
voorziening, bijvoorbeeld een woningaanpassing of een hulpmiddel voor
vervoer, moet altijd de mogelijkheid open staan te kiezen voor een
financiële vergoeding in plaats van zorg in natura. De Stas heeft
hiertoe weliswaar nu een wetsartikel gemaakt middels een nota van
wijziging. Dit artikel komt echter onvoldoende tegemoet aan de wensen
van mijn fractie. Daarom zal ik het amendement van mijzelf en mevrouw
Verbeet op dit onderdeel handhaven. Ik wil echter wel opgemerkt hebben
dat in mijn ogen de collectieve vervoersvoorzieningen, die er op veel
plaatsen in ons land zijn, een individuele vervoersoplossing in de
meeste gevallen overbodig maakt.
Ik vraag opnieuw aandacht voor de positie van Mee. Jarenlang is de
kamer van mening geweest dat de ondersteuning van mensen met
verstandelijke beperkingen landelijk geregeld moest worden. Natuurlijk
geldt ook voor deze doelgroep dat hulp dichtbij vaak het best is. Wel
denk ik dat er oog moet zijn voor de bijzondere expertise die Mee de
afgelopen jaren heeft opgebouwd en waar zeer zorgvuldig mee moet
worden omgegaan. Daarom kan ik de beleidsdoelstelling- dat de subsidie
van Mee in 2008 automatisch over zal gaan naar de WMO- niet steunen.
Eerst moet duidelijk zijn hoe de Mee's in alle zorgloketten
meedraaien, hoe hun deskundigheid behouden blijft en up-to-date
gehouden wordt. Ik denk dat Ú hiertoe door een visie moet ontwikkelen.
De wijze waarop Mee in de toekomst functioneert, kan niet worden
overgelaten aan 466 gemeenten. Daartoe zal de VVD een motie indienen
die vraagt om een uitgewerkte visie en de beslissing om Mee te
decentraliseren tot nader orde uitstelt. Voor de goede orde: Ik sluit
niet uit dat Mee een ándere positie krijgt, maar ik wil die beslissing
nemen op basis van een heldere toekomstvisie, op basis van feiten en
met bepaalde garanties voor het blijven bestaan van speciale
ondersteuning voor deze bijzondere doelgroep.
Een belangrijke voorwaarde voor mensen om er met de WMO ook
daadwerkelijk beter op te worden, is dat voor hen kristalhelder is
waar zij met hun vragen die betrekking hebben op ondersteuning,
terecht kunnen. Terecht wordt gesteld dat de vorming van één loket in
iedere gemeente daartoe essentieel is. Er zijn nu al behoorlijk veel
gemeenten waar ervaring is opgedaan met een dergelijk loket. Een mooi
voorbeeld ervan zag ik in Bergen op Zoom. Daar regelde de wethouder
een aantal jaar geleden al dat gemeente, zorgaanbieders,
indicatiestelling en zorgkantoor onder één dak kwamen. Daaruit vloeide
voort dat de toegang tot voorzieningen beter op elkaar werd afgestemd.
En iedereen krijgt bij binnenkomst een contactpersoon toegewezen. Deze
klantgerichte manier van werken zou een voorbeeld moeten zijn voor
vele anderen: Onze versnipperde regelgeving hoeft geen belemmering te
vormen voor mensen, als de uitvoerders van de regels dat niet willen.
Ik denk dat juist dergelijke voorbeelden u hebben aangezet tot het
benoemen van de gemeente als regisseur.
Zij moeten de motor worden om het welzijns- en zorgaanbod op elkaar te
laten aansluiten; zij moeten onderhandelaars worden om problemen bij
het zorgaanbod, waartegen inwoners oplopen, op te lossen. Althans, zo
vat ik de opdracht samen die u in de MvT formuleert. Maar moeten zij
ook altijd degene zijn die de hiaten in het aanbod oplossen? Is het
niet erg makkelijk voor zorgaanbieders om zich te verschuilen achter
de landelijke regelgeving? Krijgen zij nu niet een heel eenvoudige
oplossing aangeboden om hun opdracht heel krap op te vatten. Tenslotte
is daar nog altijd de gemeente om een oplossing te zoeken? Hoe gaat u
dat voorkomen? Bij problemen bij de aansluiting van zorgaanbod zouden
beide partijen toch nader tot elkaar moeten komen, en beiden een
opdracht moeten hebben om het gat te dichten? Hoe gaat u die ruimte
garanderen en hoe ziet u erop toe dat daarmee op een goede manier
wordt omgegaan? Tenslotte hebt u zichzelf benoemd tot
systeemverantwoordelijk, en daar u dat ook al bent voor de AWBZ, kunt
ú het speelveld bepalen waarbinnen de mooie doelstellingen van de WMO
worden gerealiseerd. Zonder dat de gemeenten daarvoor de dure rekening
krijgen gepresenteerd. Tenslotte is het zo dat wanneer gemeenten te
vaak een greep in de kas moeten doen om problemen aan de raffelranden
op te lossen, er te weinig geld dreigt over te blijven voor hun
core-business: de echte opdracht van de WMO.
Het zou niet meer zo mogen zijn dat er geen of nauwelijks contacten
zijn tussen zorgaanbieders en gemeentebestuur. De opdracht tot het
voeren van integraal beleid voor kwetsbare inwoners maakt dat
gemeenten zich niet alleen kunnen en mogen richten op bijvoorbeeld het
bouwen van woningen. Bij het realiseren van een woonvoorziening,
bijvoorbeeld een huis voor mensen met een verstandelijke handicap,
moet de gemeente direct in beeld brengen welke voorzieningen om die
woonvorm heen nodig zijn. De les van de extramuralisering is dat
instellingen zich nog slechts verantwoordelijk voelen voor de
behándeling van mensen en dat de gemeente, buurt of wijk vooral geen
lást van de nieuwe bewoners willen hebben. Iedereen heeft er baat bij
als de consequenties vooraf in beeld zijn. Instellingen moeten ook af
en toe inzien dat niet alles kan en niet elke door hen gewenste
locatie dus gerealiseerd kan worden. De draagkracht van een buurt moet
ook worden meegenomen bij de beslissing. Aan de andere kant moet een
gemeente zijn stinkende best doen om draagvlak toe zoeken. Ik snap ook
wel dat dat eenvoudiger is voor een woonvoorziening voor ouderen.
Tenslotte kennen de meeste van ons dat fenomeen van dichtbij. Het
vinden van draagvlak voor een woonvorm voor verstandelijk
gehandicapten of psychiatrische patiënten is een stuk moeilijker.
Onbekend maakt onbemind. En bovendien is daar altijd de angst voor
overlast of erger. Daar moet de gemeente en de instelling dus bij de
planvorming al rekening mee houden. Instellingen krijgen met de WMO
dus de opdracht om gemeenten in een vroegtijdig stadium te betrekken
bij huisvestingsplannen. Maar de wet voorziet daar nu helemaal niet
in. Wij moeten gemeenten en instellingen dwingen tot nauwere
samenwerking. Hoe gaat u dat regelen? Ik zou u in ieder geval met klem
willen vragen om de indicatiestelling voor de AWBZ verplicht in het
lokale loket te laten participeren. Het CIZ is een dienst waar alleen
ú over gaat, dus dat lijkt me eenvoudig te realiseren. Het zou
bovendien zo moeten zijn dat het CIZ haar informatie met de gemeente
moet delen, dan weet die precies welke AWBZ-zorg er in zijn gemeente
wordt geboden en welk samenhangend beleid er daar wellicht nodig is.
Laat de privacywetgeving een dergelijke samenwerking overigens toe?
Nieuw in de WMO is de wederkerigheid die erin wordt geformuleerd ten
aanzien van het Welzijnsbeleid. Niet langer kan het welzijnsbeleid
louter aanbodsgericht is: De gemeente bedenkt of subsidieert iets of
iemand die een aanbod bedenkt. Nee, inwoners mogen, kunnen en moeten
beter dan in het verleden aangeven wat zij nodig hebben. Daartoe
praten zij mee in de cliëntenraad. Bovendien zal de meting van de
kwaliteit over én van het aanbod een taak van de gebruikers worden.
Gelukkig erkent u die positie van de gebruikers in de wet. Net als in
de zorg kunnen zij voortaan hun oordeel gaan geven over de kwaliteit.
Wat mij echter irriteert, is dat u die ónafhankelijke kwaliteitsmeting
in handen legt van een organisatie die door de VNG is opgericht. Dom
en niet aanvaardbaar voor mijn fractie. Wanneer we werken met een
samenhangend systeem van een welzijnswet; een Zorgverzekeringswet en
een wet voor chronische zorg dan moeten we de mensen die er gebruik
van maken onder alle drie de wetten, op dezelfde onafhankelijke manier
hun oordeel kunnen geven over kwaliteit en aanbod vanuit de drie
systemen. Telkens weer moeten ik en andere Kamerleden met deze
staatssecretaris de degens kruisen over wat die onafhankelijkheid
inhoud. Telkens weer ook constateer ik dat u de gebruiker een heel
andere positie toebedeelt dan uw minister dat doet bij de
Zorgverzekeringswet. Heel hard is door ondermeer uw ministerie gewerkt
aan een website, Zorg voor Beter, waarop mensen kunnen zien hoe overal
in het land, klanten de kwaliteit beoordelen van het zorgaanbod. Het
is niet alleen wenselijk, maar in de ogen van de VVD ook noodzakelijk
dat die website uitgebreid wordt met de WMO. Met andere woorden, zeg
niet alleen met dat u de klant belangrijk vindt, maar geef hem ook de
noodzakelijke instrumenten om die rol waar te maken. Niet alleen de
individuele rechtsgang moet worden geborgd. Ook de collectieve
onafhankelijke informatievoorziening. Ook dit kan dus via één loket.
De leden van cliëntenraden zullen geregeld geschoold moeten worden in
hoe zij hun werk doen, hoe zij komen tot een gezamenlijk standpunt en
hoe zij onderhandelen met bestuurders en gemeenteraad. Dat is
enerzijds weliswaar een taak van de verschillende
cliëntenorganisaties, maar die doen dat terecht allemaal alleen vanuit
hun eigen belang. De leden van cliëntenraden moeten leren hoe zij tot
een gezamenlijk standpunt komen. Een goede vergelijking kun je maken
met de leden van een ondernemingsraad. Ook zij zitten allemaal met een
andere achtergrond in die raad en ook aan hen wordt scholing
aangeboden.
Ik weet dat u net als wij geschrokken bent van voornamelijk de inbreng
van de verschillende cliëntenraden bij de pilots HVZ. In het
krachtenveld tussen gemeentebestuur, gemeenteraad, zorgaanbieders en
cliënten, is de laatste groep vanuit zijn aard beslist het minst
toegerust. Voor de werking van het systeem zijn zij wel een heel
belangrijke schakel. Vandaar dat ik van u, opnieuw vanuit uw rol van
systeemverantwoordelijke, verwacht dat cliënten die rol straks ook
waar kunnen maken. Ik vind nadrukkelijk niet dat u dit kunt overlaten
aan de individuele gemeenten. Ik wijs daarbij op de manier waarop het
de cliëntenraden in de AWBZ is vergaan. Ook daar ging u er tot voor
kort vanuit dat instellingen zelf zorg moesten dragen voor
facillitering van de cliëntenraad. Recentelijk, onder druk van de
Kamer en van de VVD in het bijzonder, bent u daar gelukkig van
teruggekomen. Ik verwacht dat u, analoog aan dat traject, de positie
van de cliënten in de WMO zult gaan regelen.
De WMO is een heel brede wet. Als je de prestatievelden, waaruit de
wet is opgebouwd, goed bekijkt, dan kan je niet anders dan concluderen
dat deze wet alle mensen in ons land vroeg of laat zal aangaan op een
of meerdere terreinen. Gemeenten krijgen echter in tegenstelling tot
wat ik de laatste weken vaak hoor, niet ineens een hele berg nieuwe
taken. Het grootste deel van de WMO behoort al lange tijd tot het
lokale domein. Wel is het waar dat er voor behoorlijk wat oude taken
nieuwe uitgangspunten worden geformuleerd.
Gemeenten vragen al jaren om meer beleidsvrijheid op het terrein van
bijvoorbeeld de WVG. Dat gaan zij nu krijgen. Maar met die vrijheid
komt ook de verantwoordelijkheid. Het vangnet voor financiele
compensatie bij de dure woningaanpassing, komt daarmee te vervallen.
Groter budget dus, maar ook groter risico. De verwachting is dat dit
een belangrijke prikkel zal worden om gemeenten actiever
woningbouwbeleid te laten voeren. Er moeten bijvoorbeeld veel meer
zogenoemde nul-treden woningen worden gebouwd. Zodat de gemeente
uiteindelijk minder trapliften zal hoeven te verstrekken. Investeren
vooraf, maakt dure aanpassing achteraf overbodig, is de theorie. Maar
wat als mensen niet willen verhuizen? Mag de gemeente dan weigeren om
het huis aan te passen aan de behoefte van de bewoner? En wat als de
bewoner best wil verhuizen, maar zich die verhuizing niet kan
veroorloven? Wie moet er dan opdraaien voor de kosten. En wat, als in
een bepaald jaar er wel heel veel aanvragen voor een dure
woningaanpassing komen. Wat is volgens de stas een aanvaardbare tijd
dat iemand op de door hem verlangde aanpassing moet wachten?
Stel, een twintiger, inwoner van gemeente X, valt, breekt zijn rug, en
zal de rest van zijn leven in een rolstoel moeten doorbrengen. Na
ziekenhuisopname en revalidatie kan hij eindelijk naar huis. Echter,
door geldnood is de gemeente nog niet in staat de noodzakelijke
aanpassing aan zijn huis te doen. In de praktijk zal de opname in het
revalidatiecentrum net zo lang worden opgerekt, tot de aanpassing
klaar is. In het ergste geval zal besloten worden tot overplaatsing
naar een verpleeghuis. En dat zou niet moeten mogen! Deze man kan naar
huis, als het is aangepast aan zijn handicaps. Hij zou geen beroep
moeten hoeven doen op de AWBZ. De WMO is toch juist bedoeld om de druk
daarop te verminderen. Mijn vraag is dus: Hoe gaat u deze situaties
oplossen. Ik denk dat u aanvaardbare wachtnormen moet ontwikkelen,
zoals we de treeknormen kennen in de zorgverzekering. Maar hoe lossen
we het potentiele financieringsrisico van de gemeenten op? Enige
flexibiliteit kunnen we van hen wel verwachten, maar op dure
woningaanpassingen, vaak veroorzaakt door ongelukken als hierboven
beschreven, valt nauwelijks te sturen.
Nieuw voor de gemeenten is ook dat zij hun inwoners voor
WVG-voorzieningen de keus voor een PGB moeten bieden. Ik krijg veel
boze brieven uit gemeenteland van bestuurders die bang zijn dat hun
inwoners massaal voor dat PGB gaan kiezen en dat zij daarmee een groot
probleem op hun begroting krijgen. Tegen deze bestuurders zeg ik:
Blijkbaar hebt u zelf zo uw twijfels over hoe goed de voorzieningen
zijn die u uw inwoners biedt. De praktijk van het PGB in de AWBZ leert
dat veel mensen met een hulpvraag helemaal niet zitten te wachten op
de mogelijkheid om alles zelf te regelen. Minder dan 5% van de AWBZ-
zorg verloopt via een PGB. Vooral diegenen die een uitgesproken mening
hebben over hoe ze hun zorg willen organiseren, en zij die ontevreden
zijn over de aan hen geleverde zorg, kiezen voor het PGB. Ik zie het
dus vooral als een prima prikkel voor gemeenten om hun werk goed te
doen. Daarnaast is het voor mensen die ook gebruik maken van andere
AWBZ-zorg, een verzekering dat zij, nu de hvz naar de gemeenten gaat,
wel in staat blijven om dezelfde zorg via het PGB in te kopen als
voorheen.
Nieuw voor de gebruikers van WVG-voorzieningen is dat zij hun aanvraag
voor een hulpmiddel- vervoersvoorziening of woningaanpassing moeten
motiveren. De gemeente zal hen dan, afhankelijk van de beperking die
zij ondervinden bij de deelname aan de maatschappij, moeten
compenseren voor die beperking. Mijn amendement nr.48 zal dit in de
wet verankeren. Essentieel hierbij is dat de verordening niet heel
precies regelt wie waarop recht heeft. Hoe vaster je dat omschrijft,
des te beter je ook de uitsluiting van mensen hebt geregeld die net
buiten de omschrijving vallen, maar door een samenloop van
omstandigheden uiteindelijk met een veel grotere
participatieachterstand kampen.
Als je kijkt naar de prestatievelden die u heeft benoemd, moet je
concluderen dat de WMO iedere Nederlander aangaat. Maar niet alle
traditionele welzijnsopdrachten hebben hun weerslag gevonden in een
prestatieveld. En in al het geweld van aanbieders van huishoudelijke
verzorging, zou je bijna vergeten dat er al een hele professionele
beroepsgroep in het lokale Welzijn actief is. Het is mijn absolute
overtuiging dat deze groep, met zoveel kennis van wat er leeft in
wijken en buurten en onder de verschillende doelgroepen, de spil moet
worden waaromheen de WMO zijn werk gaat doen. Nu de huishoudelijke
verzorging losgekoppeld wordt van de zorg, zal zij aansluiting moeten
gaan vinden bij het welzijnswerk. De veel geroemde signaleringsfunctie
van de Thuiszorg mag natuurlijk niet verloren gaan. Hoe gaan we dat
bereiken? Hoe gaan we voorkomen dat de huishoudelijke hulp een soort
buitenpost van de thuiszorgaanbieders wordt, zonder dat er een
meerwaarde ontstaat door samenwerking met andere beroepsgroepen?
Ontwikkelt u daartoe instrumenten ontwikkeld voor uw gereedschapskist?
Of laat u dat over aan lokale initiatieven?
Het gaan leveren van huishoudelijke hulp is wel een nieuwe taak van de
gemeente, of eigenlijke een nieuwe oude taak. De gezinszorg was een
groot deel van de vorige eeuw een taak van gemeenten. Door de
centralisatie en het samenvoegen van de gezinszorg met het Kruiswerk
is er een grote professionaliseringsslag gemaakt. Ik herhaal nog maar
eens mijn waarschuwing dat voorkomen moet worden dat die winst
verloren gaat. Ik denk zeker dat het mogelijk is om meer in het aanbod
te differentiëren. Voor sommige mensen volstaat de zekerheid dat de
hulp die ze krijgen betrouwbaar is. Voor andere zorgvragers is het
noodzakelijk dat specialistische zorg wordt aangeboden. Bovendien zijn
goede afspraken over levering van zorg vanuit de WMO en de AWBZ
noodzakelijk. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als iemand verpleging en
verzorging nodig heeft van de Thuiszorg. Betreffende persoon heeft
geen recht op huishoudelijke hulp van de gemeente, maar zijn huis is
misschien wel te vies om goede zorg te kunnen garanderen. De Thuiszorg
zal in dergelijke situatie zijn werk niet goed kunnen doen. Stelt u nu
dat de gemeente in een dergelijk geval verplicht is om de thuiszorg
zijn werk goed te laten doen en dus alsnog huishoudelijke hulp moet
leveren? Of is het denkbaar dat in zulke situaties mensen opgenomen
worden in een instelling? Dat kan toch nooit de bedoeling zijn!
Een ander probleem dat duidelijk werd uit uw beantwoording van vragen
van mijn fractie, is dat alleen de langdurige huishoudelijke hulp
wordt overgedragen. U gaat ervan uit dat tijdelijke huishoudelijke
hulp -die nodig kan zijn na een ziekenhuisopname bijvoorbeeld- niet
langer vanuit de AWBZ wordt geregeld, maar ook niet door de gemeente.
Dit zal iets zijn waarvoor mensen zich aanvullend moeten verzekeren
via hun zorgverzekering. De VVD heeft altijd gesteld dat op genezing
gerichte zorg in die verzekering thuis hoort, maar u moet er wel op
toe zien dat dit ook tijdig geregeld wordt. Een kleine scan van een
aantal polissen heeft mij geleerd dat de meeste verzekeringen dit nog
niet dekken. Een verzoek om afspraken te maken over kortdurende hvz na
een ziekenhuisopname, heeft de verzekeraars tot op heden nog niet
bereikt, zo begrijp ik. Voor de begrotingsbehandeling dit najaar moet
dit probleem worden opgelost.
De laatste opmerking over de huishoudelijke hulp gaat over de positie
van de werkneemsters in de Thuiszorg: Deze werkgever is de laatste
jaren een turbo gebleken voor de emancipatie van vaak laagopgeleide
(herintredende) vrouwen. Gezien ook het al eerder genoemde toekomstige
arbeidstekort in de zorg hoop ik dat u er vanuit uw positie alles aan
zult doen om het werk voor deze vrouwen, ook op de korte termijn, te
behouden.
Ten aanzien van de eigenbijdrageregeling wil ik het volgende opmerken.
Een eigen bijdrage voor hulp en ondersteuning in het dagelijkse leven
vindt mijn partij redelijk. Dat de hoogte van die bijdrage
inkomensafhankelijk kan zijn ook, ook als deze kostendekkend wordt.
Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen ligt dat anders. Klopt het dat
met uw eigenbijdrage-voorstel het mogelijk wordt dat mensen -die
ondanks hun handicap deelnemen aan de maatschappij en voorzien in hun
eigen inkomen en wellicht zelfs een goed inkomen- geheel zelf moeten
gaan betalen voor hun rolstoel of woningaanpassing? En dat zij daarmee
het voordeel dat zij hebben met dat inkomen voor een belangrijk deel
kwijt raken door de hoge kosten waarvoor zij staan? Wanneer dat het
geval is, komt de solidariteit van gezonden en zieken wel erg onder
druk te staan. Kunt u hier in uw beantwoording uitgebreid op ingaan.
Het lijkt namelijk heel goed dat vanwege de anti-cummulatie de eigen
bijdrage gaat meelopen met de AWBZ. Maar het eerder genoemde effect
kan dat weer teniet doen en daarmee alsnog verworden tot inkomenssteun
voor de mensen met een klein inkomen ten koste van de positie van
mensen met een beperking met een hoger inkomen. In dat kader is het
voorstel van de CG-raad, dat meerkosten vergoed worden in plaats van
een volledige voorziening, wellicht een beter voorstel.
Een pijnpunt in de WMO voor veel mensen die hier op de tribune zitten,
is de angst die zij hebben dat zij gedwongen kunnen worden een beroep
te doen op mantelzorg. Ik snap die angst, want de MvT gaat diep in op
het belang van het inschakelen van mantelzorg. Ik vind het moedig van
de Stas dat ze het aandurfde dit zo expliciet te doen. Haar
voorgangers hebben dit nooit gedaan. Hoewel er altíjd in de uitvoering
van AWBZ, maar ook bij het vroegere Kruiswerk en de Gezinszorg,
rekening is gehouden met de beschikbaarheid van mantelzorg.
Belangrijk is dat er duidelijkheid is over wat verwacht mag worden van
de omgeving. In het document Gebruikelijke Zorg heeft het CIZ daaraan
voorwaarden gesteld die er kort op neerkomen dat van huisgenoten enige
mate van inzet verwacht mag worden, maar dat hulp van buren en andere
familieleden of vrienden nooit afdwingbaar is. Onderschrijft u deze
formulering? Het staat de gemeente natuurlijk vrij om het deze mensen
als het ware gemakkelijker te maken om wél hulp te bieden en om het te
vragen. Zo hebben mantelzorgers in Amsterdam bijvoorbeeld recht op een
gratis parkeerplek. Door deze regeling is het voor de zorgvrager
minder moeilijk om een beroep op mensen te doen omdat je deze niet op
kosten jaagt. Een prima voorbeeld van mantelzorgondersteuning.
Een ander voorbeeld is dat mensen die mantelzorgen, gek worden van de
administratieve lasten, het geregel van de zorg zeg maar. Ook dat zou
een mogelijkheid zijn voor gemeenten om te helpen. Het is tenslotte
vreemd dat mensen wel recht hebben op huishoudelijke zorg die ze
wellicht nog zelf kunnen regelen via het informele circuit, maar hulp
bij het invullen van formulieren zoeken ze zelf maar uit.
Belangrijk is dat het document Gebruikelijke Zorg wellicht wel als
richtlijn kan dienen, maar niet één op één wordt overgenomen voor de
indicatiestelling in de WMO. Tenslotte is dat document ontworpen voor
de claimbeoordeling in de AWBZ. Het komt op een aantal punten niet
tegemoet aan de compensatieplicht die ík nu juist aan dit wetvoorstel
wil toevoegen. Daarin is het belangrijk dat erkend wordt dat het
langdurig verlenen van zogenoemde gebruikelijke zorg, kan leiden tot
een participatieachterstand. Deze vaststelling zou gemeenten moeten
dwingen om over te gaan tot het bieden van ondersteuning. Graag hoor
ik hierop uw reactie.
Ter afsluiting het volgende. Mijn fractie stond niet te juichen toen
de contourennota twee jaar geleden uitkwam. Wij voelden aarzeling bij
de omvang van de opdracht aan de gemeente, die we dan samen met de
meerderheid van de Kamer hebben teruggebracht tot overheveling vanuit
de AWBZ van de huishoudelijke hulp. Ook dat hebben we lange tijd een
te grote stap gevonden. Deze zomer vond er een pilot plaats waarin u
zou aantonen dat gemeenten de opdracht aankunnen. De resultaten zijn
niet erg overtuigend. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ze ook niet
overtuigend negatief zijn. De afweging om voor of tegen de WMO te
zijn, moet dus breder worden getrokken. Tenslotte gaat het hier om
veel meer dan alleen hvz. Welke voordelen biedt de WMO? Het eerder
door mij genoemde zorgloket is belangrijk, maar ook de betere
ondersteuning van mantelzorgers, de expliciete opdracht aan gemeenten
om niet alleen beleid te ontwikkelen voor overlastgevende personen,
maar ook voor zogenoemde zorgwekkende zorgmijders. De dwang om
integraal beleid te voeren en om aan de gemeente opdracht te geven dat
er niemand tussen wal en schip terecht komt in ons ingewikkelde
systeem. En tot slot wordt in de WMO voor het eerst vastgelegd welke
voorzieningen een gemeente moet hebben voor het ondersteunen van
jongeren die problemen hebben met opgroeien en ouders die hulp nodig
hebben bij het opvoeden. En last but not least: De opdracht om al die
mensen die met mooie voorzieningen in hun aangepaste huis zitten weg
te kwijnen achter de geraniums, te gaan helpen om mee te doen in de
samenleving.
Wanneer de door mij ingediende amendementen worden aangenomen biedt de
WMO voldoende waarborgen om de hierboven genoemde zaken waar te maken.
Blijft wat ons betreft een groot punt van zorg: Wie gaat dit betalen?
Tot nog toe was er sprake van het overdragen van middelen schoon aan
de haak: Dat wat op 31 december omgaat in de AWBZ zal op 1 januari
gestort worden in het gemeentefonds. Doordat het voor de VVD
vanzelfsprekend is dat de invoeringsdatum 1 januari 2007 moet zijn
vraag ik u welke peildatum gebruikt gaat worden, die van 2005 of van
2006? Wat voor de VVD staat vast dat het realiseren van de WMO
uiteindelijk niet mag leiden tot bezuinigingen op de AWBZ.
Met aanname van de door mij ingediende amendementen, en met een
degelijke geruststelling van de stas op het als laatste genoemde
financieringspunt, zal de VVD de invoering van de WMO positief
beoordelen.
VVD