Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Bommel, Karimi en Koenders over mensenrechten in Israël. Deze vragen werden ingezonden op 16 december 2005 met kenmerk 2050605050.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden van Bommel (SP), Karimi (GroenLinks) en Koenders (PvdA) over mensenrechten in Israël.
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de parallelle rapportage inzake Israël's mensenrechtenbeleid, opgesteld door het Euro-Mediterranean Human Rights Network? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Deelt u de voornaamste feiten uit deze rapportage met betrekking tot ernstige schendingen van de mensenrechten? Indien neen, waarom niet?
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de conclusies van het rapport, mede in het licht van uw besluit de situatie met betrekking tot de mensenrechten elk halfjaar te monitoren? Waarom bieden de van toepassing zijnde passages in uw eigen mensenrechtenrapportage in dat licht geen inzicht in de aard, de omvang en de impact van door de staat Israël veroorzaakte mensenrechtenschendingen? 2)
Antwoord
De Nederlandse regering maakt zich zorgen over kwesties als de afscheidingsbarrière, nederzettingen, buitengerechtelijke dodingen, de positie van de Arabische minderheid in Israël etc. en heeft uw Kamer herhaaldelijk hierover geïnformeerd. Genoemde onderwerpen komen tevens aan de orde in de regiobrede rapportage van de regering van 23 november jl. De gedetailleerde informatie in het, specifiek op Israël gerichte, rapport van het Euro-Mediterranean Human Rights Network (EMHRN) bevestigt de Nederlandse zorgen.
Onder Nederlands voorzitterschap heeft de Europese Unie in 2004 besloten om alle dialogen waarin de mensenrechten aan de orde worden gesteld halfjaarlijks te monitoren. De Europese Commissie dient nu iedere zes maanden een bijgewerkt overzicht op te stellen. De Nederlandse regering is van mening dat dit instrument, alsmede contributies van het maatschappelijk middenveld als de onderhavige, een belangrijke bijdrage kan leveren aan het EU-beleid inzake mensenrechten, ook vis-à-vis Israël.
Vraag 4
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat als gevolg van "de bijzondere situatie met betrekking tot het vredesproces in het Midden-Oosten voor zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit geen aparte subcomités voor de mensenrechten onder de associatieakkoorden zijn voorzien"? 3)
Antwoord
De EU heeft tijdens de onderhandelingen met Israël over het Actieplan in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENP), dat een nadere uitwerking vormt van het associatieakkoord, ingezet op een apart subcomité voor mensenrechten. Nederland heeft zich hier destijds als Voorzitter van de Unie sterk voor gemaakt. Echter, Israël wenste niet in te stemmen met een dergelijk subcomité, mede vanwege de conflictsituatie waarin het land zich bevindt. Vervolgens is ook geen subcomité ingesteld voor de Palestijnse Autoriteit. Zoals reeds eerder aangegeven aan uw Kamer, maakt het thema mensenrechten echter volwaardig en integraal onderdeel uit van de politieke dialoog met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit.
Vraag 5
Deelt u de mening dat ondersteuning van het vredesproces door de Europese Unie en Nederland op gespannen voet staat met het effectief en op korte termijn bevorderen van het respect voor de mensenrechten door de conflictpartijen, vooral door de bezettende mogendheid Israël? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord
Ik deel geenszins uw opvatting dat ondersteuning van het vredesproces op gespannen voet staat met het bevorderen van het respect voor mensenrechten door de conflictpartijen. De Europese Unie speelt een actieve rol bij de internationale pogingen het Israëlisch-Palestijns conflict tot een oplossing te brengen. In dat kader spreekt de EU partijen met grote regelmaat aan op hun verplichtingen. Nadrukkelijk komen hierbij ook mensenrechtenkwesties aan de orde; zoals hierboven reeds gesteld maken mensenrechten een integraal en volwaardig onderdeel uit van de politieke dialoog met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit.
Vraag 6
Waarom voorziet het actieplan voor Israël, niet in concrete actie ter bevordering van de naleving van het internationale recht en het respect van de mensenrechten? Kunt u uw antwoord toelichten in het licht van het feit dat het actieplan voor de Palestijnse Autoriteit, die onder de omstandigheden van een bezetting moet functioneren, wel voorziet in specifieke en veelzijdige actie ten aanzien van het internationale recht en de mensenrechten?
Antwoord
Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld, zijn de Actieplannen in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid tot stand gekomen in onderhandelingen tussen de EU en de verschillende ENP-partners, dienden partners met de tekst te kunnen instemmen en reflecteren de plannen de specifieke situatie van elk individueel land. Ik ben van oordeel dat het Actieplan met Israël voldoende aanknopingspunten bezit voor een substantieel mensenrechtenbeleid t.o.v. dit land. Het Actieplan met de Palestijnse Autoriteit is deels een reflectie van het -ook door de Palestijnse Autoriteit onderschreven- feit dat structurele hervormingen van het Palestijnse bestuur van het grootste belang zijn; goed bestuur- en mensenrechtenkwesties maken daarvan een integraal onderdeel uit.
1) Israel's Human Rights Behaviour, July 2004-July 2005,
Euro-Mediterranean Human Rights Network (EMHRN), augustus 2005.
2) Kamerstuk 30 300 V, nr. 80, brief van de minister van Buitenlandse Zaken over de mensenrechten in Mediterrane partnerlanden van 23 november 2005
3) Idem. Zie laatste bladzijde van "Operationalisering van mensenrechtenparagrafen in associatieakkoorden".
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken