Nederlandse Vereniging van Journalisten

Speech van Kees Schaepman zoals hij die 25 november hield bij de Raad voor de Rechtspraak
(28-11-2005)

Toen het weekblad Privé, nu alweer vele jaren geleden, als eerste Nederlands roddelblad furore begon te maken, werd dat begeleid door de slagzin: "Privé opent deuren die voor anderen gesloten blijven".

Ik haal die zinnen aan omdat ik, eerlijk gezegd, destijds jaloers was op Privé.

Niet jaloers op het niveau van de journalistiek dat daar in de kolommen bedreven werd. Wel jaloers op dat mission statement.

Want dat is natuurlijk wat iedere rechtgeaarde journalist het liefst doet: deuren openen. Liefst deuren die voor anderen gesloten bleven, want van een scoop zijn we niet vies. Maar toch vooral en allereerst: deuren die anders gesloten zouden blijven. Want zoals ondergeschiktheid de ziel is van de militaire dienst, zo is het streven naar openbaarheid de ziel van de journalistiek. Desnoods door een voet tussen de deur te zetten. Het is bekend dat wie een stuk in de openbaarheid wil brengen er het best aan doet er het stempel geheim op te zetten en het vervolgens te laten rondslingeren in de nabijheid van een journalist. Vertrouwelijke stukken, geheime kongsi's en gesloten deuren trekken ons aan zoals een hond vlooien aantrekt.

Het journalistieke belang kan natuurlijk in strijd komen met andere, op zichzelf legitieme, belangen.

Laat ik iets opbiechten, hoewel ik besef dat een dergelijk bekentenis bloedlink is in het bijzijn van magistraten. Ook ik laat soms andere belangen zwaarder wegen dan openbaarheid. De openbaarheid, de openbaarheid en niets dan de openbaarheid, dat is mijn adagium. Maar ik zondig daar soms tegen, ik maak afwegingen. Wat dat betreft ben ik net een fatsoenlijke burger, wat mij misschien siert als mens maar wat meestal geen compliment is voor een journalist.

Laat ik, om te verduidelijken wat ik bedoel, een voorbeeld geven om aan te geven wat het verschil is tussen uw moraal en de onze, de journalistieke moraal. Ik heb vele cursussen aan jonge, beginnende journalisten gegeven. En ik heb ze vaak voorgehouden dat stelen een kwalijke praktijk is. Maar niet altijd. En zeker niet voor journalisten. Een journalist die de verleiding weerstaat om een geheim stuk in zijn aktetas te laten verdwijnen is weliswaar een lovenswaardig mens, maar voor zijn vak deugt hij niet. En voor mij, als journalist, zijn rondslingerende brieven er om gelezen te worden, ook als zij niet aan mij geadresseerd zijn.

Maar ondanks die in uw ogen wellicht verwerpelijke moraal, vertel ik aankomende verslaggevers ook dat niet alles wat rimpels in de vijver van de samenleving kan veroorzaken om die reden zondermeer publicabel is. "Publish and be damned" geldt niet onverkort onder alle omstandigheden. Soms, heel soms, respecteren ook journalisten gesloten deuren, althans in beginsel. Ik zeg die laatste twee woorden er nadrukkelijk bij: in beginsel. Waar openbaarheid direct mensenlevens in gevaar kan brengen, bijvoorbeeld in een gijzelingszaak, wijkt het humanitaire belang voor het professionele belang van de journalist. Maar dat argument kan ook misbruikt worden door autoriteiten die zaken buiten de publiciteit willen houden. Ik herinner mij een aanvaring met een voorlichter van het ministerie van Defensie die ik ooit had. Het speelde tijdens de oorlog in Bosnië-Herzegovina. Daar zaten Nederlandse waarnemers die gevaarlijk werk verrichtten. In tegenstelling tot collega's uit andere landen beschikten ze niet over kogelwerende vesten. Dat wil zeggen: die vesten waren er wel, maar als gevolg van logistieke incompetentie waren ze in Zagreb in een opslag blijven liggen. Toen ik daarover met het ministerie belde, werd mij verzekerd dat het in orde gebracht zou worden. Een week later waren de vesten nog altijd niet ter bestemder plekke gearriveerd. Dus belde ik weer met defensie. Dat had twee gevolgen. Allereerst werd de jacht geopend op mijn bron. En ten tweede begon de betreffende voorlichter mij steeds scherper verwijten te maken. Hoe haalde ik het in mijn hoofd hierover te publiceren? Zo bracht ik het leven van de niet door kogelwerende vesten beschermde Nederlandse militairen immers in gevaar! Ondertussen lagen de vesten nog steeds in een loods in Zagreb.

To report or not to report - dat blijft een ingewikkelde kwestie. Ook omdat er risico's vastzitten aan een journalistieke terughoudendheid. Risico's die voor niet-journalisten misschien niet meteen duidelijk zijn, dat denk ik tenminste altijd als mensen mij steeds opnieuw vragen of je nu werkelijk alles maar in de krant moet zetten of de ether in moet slingeren. Mijn tegenvraag is dan: wat zijn de consequenties als journalisten uit andere dan puur journalistieke overwegingen zaken uit de publiciteit houden?

Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen ervaring - weer een bekentenis. Over het wangedrag van Winnie Mandela gingen al jarenlang geruchten. Toch werden die niet nader onderzocht en werd er niet over gepubliceerd door verslaggevers, onder wie ikzelf, die wel op de hoogte waren van die geruchten. Verblind door de inzet van de goede zaak, zal ik maar zeggen. Zo zijn er meer voorbeelden van journalistiek falen, en daardoor het onnodig lang voortduren van wantoestanden, doordat verslaggevers niet wilden geloven wat zij waarnamen of bang waren voor de schade die zij zouden kunnen aanrichten met de publicatie van onwelkome feiten.

De Nederlandse journalistiek heeft overigens, in vergelijking met omringende landen, nog altijd een reputatie op te houden als het gaat om terughoudendheid bij publicaties over strafzaken. De media publiceren in beginsel geen namen of adressen van verdachten en plaatsen ook geen herkenbare foto's van hen. Er is dan ook, alweer in vergelijking met enkele omringende landen, met name het Verenigd Koninkrijk, weinig regelgeving nodig om de verslaggeving aan banden te leggen. Zelfregulering werkt goed in dit land. Wij hebben een Raad voor de Journalistiek die klachten tegen media en journalisten behandelt en die de betroffenen zonodig vermanend op de vingers tikt. En dat vinden die betroffenen niet leuk, kan ik u verzekeren. De NVJ is een warm pleitbezorger voor die zelfregulering, al moet dat natuurlijk niet leiden tot al te grote gedweeheid, zoals in de jaren vijftig, toen journalisten, in de woorden van Henk Hofland, zich gedroegen als de pantoffelhelden van de publieke opinie.

Deze lange aanloop heb ik nodig om bedeesd te erkennen dat wij, journalisten, fiere ridders van de Open Deur, er in beginsel geen probleem mee hebben dat jeugdstrafzittingen in beginsel achter gesloten deuren plaatsvinden.

Ik gebruik met opzet in deze ene zin tot twee keer toe een term die ik ook eerder in mijn verhaal al gebruikte: in beginsel.

Ik herhaal het nog maar een keer: wij hebben er in beginsel geen probleem mee dat jeugdstrafzittingen in beginsel achter gesloten deuren plaatsvinden.

Daarbij wil ik allereerst opmerken dat het hier, ook in de ogen van de wetgever, uitdrukkelijk om een uitzondering gaat. Dat openbaarheid van de rechtspraak de regel moet zijn, is gelukkig onomstreden.

In zeer specifieke gevallen is het voor mij en mijn beroepsgenoten dus acceptabel, ja zelfs begrijpelijk, dat er een uitzondering op de algemene regel wordt gemaakt.

Daar laat ik onmiddellijk op volgen: tenzij - maar dat vermoedde u natuurlijk al.

Want soms moet ook hier de openbaarheid prevaleren. Daarin heeft de wetgever gelukkig voorzien. U kent ongetwijfeld allen beter dan ik de regeling van bijzondere toegang die is neergelegd in artikel 495 b lid
1 van het Wetboek van Strafvordering: 'De voorzitter van de rechtbank kan tot bijwoning van de besloten terechtzitting bijzondere toegang verlenen".

De vragen die dan onmiddellijk opdoemen zijn: wanneer wordt die bijzondere toegang verleend, aan wie wordt er toegang verleend en door wie?

Bij bijzondere toegang gaat het met name om gevallen die veel publicitaire aandacht hebben getrokken, aldus de Memorie van Toelichting destijds, begin jaren negentig. Dat criterium verbaast mij: zaken waar journalisten veel over publiceren zouden openbaar gemaakt moeten worden - het is een logica die zichzelf in de staart bijt. De mate van maatschappelijke beroering die door een zaak wordt veroorzaakt, of veroorzaakt zou kunnen worden, lijkt mij een beter criterium.

Er is meer dat mij verbaast in de Memorie van Toelichting.

Ik citeer: 'Bijzondere toelating (kan) worden verleend aan personen waarvan bekend is dat zij over de terechtzitting in de pers publiceren op een wijze dat de belangen van de jeugdige niet, althans niet meer dan strikt nodig is, in het geding komen.
Ik begrijp dat de rechtbank dus journalisten de maat moet nemen. En dat geeft mij, zacht uitgedrukt, een onprettig gevoel.

Nog voor de regeling voor bijzondere toelating van kracht was, werd in april 2001, omdat de zaak veel beroering in de samenleving veroorzaakte, één enkele ANP- verslaggever door de Arrondissementsrechtbank Utrecht uitverkoren om de rechtszitting bij te wonen tegen de 14-jarige Viresch K. die werd verdacht van de moord op zijn buurmeisje Yasmina Habchi.

De NVJ en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteur tekenden onmiddellijk protest aan.

Dan doe je eens iets voor de openbaarheid, is het nog niet genoeg, zal president Brouwer van de Rechtbank Utrecht destijds wel gedacht hebben. Op sombere momenten vraag ik me wel eens af of al onze protesten tegen inbreuken op onze vrijheid van nieuwsgaring niet averechts werken - ik besef dat we bij velen een naam hebben verworven als rupsje-nooit-genoeg. Maar we gaan moedig door. Zeker in dit soort gevallen. Want ik meen dat die keus destijds om slechts één verslaggever toe te laten ook de rechterlijke macht in een onmogelijk parket bracht. De onafhankelijke rechterlijke macht is in mijn ogen zo ongeveer de laatste instantie die zou moeten uitmaken welke media of welke verslaggevers al dan niet bij rechtszittingen aanwezig mogen zijn. En vraagt u het ook niet aan ons, want de Nederlandse Vereniging van Journalisten voelt er ook niets voor om de rol van selecteur op zich te nemen. Wij pleitten er destijds, in 2001, voor om in gevallen waarin bijzondere toegang wordt verleend aan journalisten daarbij voortaan geen onderscheid meer te maken. Zittingen zouden ook gevolgd kunnen worden vanuit een andere zaal, voorzien van videoapparatuur. Voor de mogelijk belemmerende werking die van de zichtbare aanwezigheid van de pers op een jeugdige verdachte zou kunnen uitgaan, hoeft in dat geval niet te worden gevreesd. Ik sta nog altijd volledig achter dat pleidooi. In voorkomende gevallen zouden dan wel harde afspraken vooraf gemaakt kunnen worden over wat wel en wat niet gepubliceerd kan worden - daarover valt met ons vruchtbaarder te praten dan over selectie vooraf van journalisten op basis van de veronderstelde wijze waarop zij eventueel zouden kunnen gaan publiceren.

De hele kwestie werd april vorig jaar opnieuw actueel in de zaak tegen de scholier die werd verdacht van moord op de adjunct-directeur van het Haagse Terra College. Het was voor het eerst dat het wetsartikel dat bijzondere toegang regelt gebruikt werd. Persrechter Elkerbout zei toen, althans zo werd hij aangehaald in het dagblad Trouw: "We willen serieuze pers, maar boulevardpers niet."

En weer protesteerde de NVJ. Wij waren, ik citeer onze brief aan de Haagse Arrondissementsrechtbank, "zeer ongelukkig met dit door u gekozen criterium. Het werkt willekeur in de hand en plaatst u als rechtbank op een stoel, die u niet zou moeten bezetten, te weten als beoordelaar van de kwaliteit van de media".

Wij opperden in diezelfde brief de mogelijkheid van een pool-systeem of een toegangssysteem op grond van het moment van aanmelding.

Het zijn inderdaad mogelijkheden, maar nog steeds geen gelukkige.

Dus pleit ik hier opnieuw voor onze oorspronkelijke suggestie uit 1991: zorg in bijzondere gevallen voor een aparte perszaal van waaruit via een videoverbinding de rechtszaak gevolgd kan worden. Eventueel in combinatie met harde afspraken vooraf met journalisten als voorwaarde voor hun toelating.