Lijst Pim Fortuyn
Kamervragen over de faciliteiten voor bedrijfsopvolging
Den Haag,24/11/2005 - Antwoorden naar aanleiding van schriftelijke
vragen van het lid Van As over de faciliteiten voor bedrijfsopvolging
(ingezonden 14 september 2005).
Antwoorden naar aanleiding van schriftelijke vragen van het lid Van As
(LPF) over de faciliteiten voor bedrijfsopvolging (ingezonden 14
september 2005).
1
Hebt u de column «Bedrijfsopvolgingsfaciliteit: het ene bedrijfspand
is het andere niet» van M.J. Hoogeveen gelezen?
Ja.
2 Deelt u de mening van schrijver een medewerker van de
Belastingdienst dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet
moet worden aangepast? Zo ja, bent u bereid deze aanpassing op te
nemen in het Belastingplan 2006? Zo neen, waarom niet, gelet op de
aangevoerde argumenten?
4 Bent u voornemens de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in andere wetten
bijvoorbeeld de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer en de Wet
inkomstenbelasting 2001 aan te passen? Zo ja, op welke termijn? Zo
neen, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten
moeten worden aangepast niet. Vorig jaar is de rapportage
Bedrijfsoverdracht, continuïteit door fiscaliteit aan de Tweede Kamer
toegezonden . In deze rapportage, zijn de knelpunten in de
inkomstenbelasting en het successierecht, die een rol spelen bij
bedrijfsoverdrachten geïnventariseerd. Aan de hand daarvan is een
zestal aanbevelingen opgenomen. De drie aanbevelingen die wetgeving
vergden, zijn opgenomen in het Belastingplan 2005. In de Tweede Kamer
zijn er bij de behandeling van het Belastingplan 2005, door amendering
nog enkele wijzigingen op de voorstellen aangebracht. De fiscale
knelpunten in de inkomstenbelasting en de successiewet bij
bedrijfsoverdrachten zijn daarmee voor het gros weggenomen.
Dit neemt niet weg dat, zoals door de auteur gesignaleerd, zich in de
praktijk wel eens situaties kunnen voordoen die op het eerste gezicht
niet evenwichtig lijken. Zo kan zich bij de toepassing van de
Successiewet 1956 inderdaad een verschil in fiscale behandeling
voordoen bij bedrijfspanden al naar gelang voor de inkomstenbelasting
of vennootschapsbelasting, deze tot het ondernemingsvermogen, het
resultaatsvermogen of tot het vermogen van een vennootschap behoren.
Hierover kan ik opmerken dat het zo is dat verschillen in
civielrechtelijke vormgeving kunnen leiden tot verschillende fiscale
uitkomsten. Dat is tot op zekere hoogte onvermijdelijk. Zolang de
ondernemer daar bij de voorbereiding van de bedrijfsopvolging
redelijkerwijs op kan inspelen is er ook geen sprake van een knelpunt.
In de column wordt daar overigens ook een voorbeeld van gegeven. Onder
het kopje Ter beschikking gesteld vermogen wordt geadviseerd dat, in
de geschetste casus een pand beter via de BV kan worden aangeschaft
dan in privé.
Ik acht de in de column naar voren gebrachte verschillen echter niet
dusdanig zwaarwegend dat zij aanpassing behoeven. De door de auteur
aangehaalde punten zijn overigens ook niet in de kamerbehandeling als
knelpunt naar voren gebracht.
Daarnaast brengen de door de auteur voorgestelde maatregelen ook weer
onvolkomenheden en afbakeningsproblemen met zich. Een voorbeeld van
een afbakeningsprobleem dat het in de column aangedragen alternatief
met zich brengt, is de volgende casus. De heer X is installateur. Hij
heeft een belang van 5% in een holding die op haar beurt een belang
heeft van 60% in een werkmaatschappij waarin het installatiebedrijf is
ondergebracht. De holding bestuurt de werkmaatschappij. Onder de
bestaande regeling wordt de werkmaatschappij geconsolideerd met de
holding en komen de aandelen van de heer X in aanmerking voor de
faciliteiten bij bedrijfsopvolging. In de column wordt voorgesteld om
bij de vraag of sprake is van ondernemingsvermogen aan te sluiten bij
een (on)middellijk bezit van 5% in de werkmaatschappij, al dan niet
gekoppeld aan een beleidseis. In geschetste casus heeft de heer X een
middellijk belang van 3% in de werkmaatschappij (5% van 60%). De
aandelen van de heer X zouden dus, in het voorstel dat wordt gedaan in
de column, niet voor faciliteiten in aanmerking komen. Indien de
onderneming in de holding zou zijn ondergebracht zouden de aandelen
van de heer X in het voorstel dat wordt gedaan in de column weer wel
voor faciliteiten in aanmerking komen (evenals onder de bestaande
regelgeving). Dat de aandelen van de heer X in de geschetste casus
niet voor faciliteiten in aanmerking zouden komen acht ik overigens
onwenselijk.
De auteur vraagt voorts aandacht voor de toepassing van de
bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de successiewet op alle bedrijfspanden
die onder de werking van de terbeschikkingstellingsregeling.
Onverkorte toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit zou, zoals
aangegeven in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2002
IV , in dergelijke gevallen tot ongerijmde gevolgen leiden. Ingeval
de faciliteit voor slechts een aantal terbeschikkingstellingssituaties
opengesteld zou worden, zou dit tot zeer complexe wetgeving leiden,
die in de praktijk grotendeels onnodig is. Een ondernemer heeft het
immers in het overgrote deel van de gevallen in eigen hand om te
zorgen dat een vermogensbestanddeel niet onder de
terbeschikkingstellingsregeling valt maar tot het vermogen van de
vennootschap, dan wel tot zijn ondernemingsvermogen behoort.
Wat betreft de bedrijfsopvolging en de Wet op belastingen van
rechtsverkeer, is naar aanleiding van de motie Slob een tweetal
wetswijzigingen (vermindering kapitalisatie-eis bij inbreng en
verruiming vrijstelling bij bedrijfsoverdracht in familiesfeer)
uitgewerkt welke zijn opgenomen in het Belastingplan 2006. Verdere
aanpassingen worden op dit moment niet opportuun geacht.
3 Kunt u een indicatie geven van de budgettaire derving of opbrengst
als de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet in de door
schrijver gewenste zin zou worden aangepast?
De door de auteur gedane suggesties voor aanpassing van de
bedrijfsopvolgingsfaciliteit bevatten zowel elementen die tot een
budgettaire opbrengst als die tot een budgettaire derving zouden
kunnen leiden. Een uitspraak over het per saldo te verwachten
budgettaire effect kan pas worden gedaan nadat duidelijkheid bestaat
over de precieze vormgeving van eventuele maatregelen. Zoals
opgemerkt, ben ik echter niet voornemens de wetgeving in de door de
auteur gesuggereerde zin aan te passen.
_______________________
Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 18 augustus 2005,
uitgave 33/2005/1045.
Kamerstukken II, 2003-2004, 28 607, nr. 66.
Kamerstukken II, 2001-2002, 28015, nr. 3, blz. 41-42
Kamerstukken II, 2003-2004, 28 607, nr. 4