D66
Voorzitter, ik wil beginnen met de minister-president te feliciteren.
Enkele weken geleden heeft hij een eredoctoraat ontvangen aan een
Hongaarse universiteit. Niet het doctoraat als zodanig is opmerkelijk,
maar wel de reden van verkrijging. De minister-president kreeg het
vanwege zijn niet aflatende inzet om in de internationale politiek de
christelijke waarden en normen uit te dragen. Dat in een land uit de
vroegere Donaumonarchie daarbij niet gesproken wordt van de
joods-christelijke traditie is bijna vanzelfsprekend te noemen, maar
ik twijfel er niet aan of in zijn dankwoord heeft de
minister-president die omissie wel hersteld. De gebeurtenis doet
denken aan de bijbelse uitspraak dat profeten in eigen land geen
aanzien genieten.
Voorzitter, ik heb bij een vorige beschouwing opgemerkt dat hoewel
dergelijke accenten voor mijn partij niet nodig zijn, ik er bepaald
ook geen messen over wil trekken als daarnaast andere waarden, zoals
de humanistische, eveneens betrokken worden. Beseffend wat erkenning
van zijn inzet op dit terrein voor de minister-president persoonlijk
betekent, zijn mijn felicitaties ook oprecht gemeend.
Dat ik desalniettemin ook een beklemmend gevoel heb, heeft een andere
oorzaak. Het beleid van de regering is naar de smaak van mijn fractie
veel te veel in zichzelf gekeerd en dan is de verdienste van de
minister-president op het terrein van de normen en waarden in
internationaal verband niet iets dat dit gevoel weg neemt. Er zijn
enkele activiteiten op het terrein van de vredesoperaties en er is ook
op het terrein van de ontwikkelingshulp beweging. Maar er gaat geen
leiding uit van het kabinet waar het gaat de bewustwording bij de
bevolking te versterken, dat in onze samenleving in zichzelf gekeerde
naties zich niet meer staande kunnen houden.
In tegendeel. Heel sluipend ontstaat het beeld van een boze
buitenwereld. Er is de niet terechte suggestie dat terrorisme wordt
geïmporteerd. Drugsproblematiek wordt veelal verbonden met onze
overzeese gebiedsdelen maar Nederland is de belangrijkste exporteur
van extacy pillen. De Europese Unie is te duur en te bureaucratisch.
De werkelijke cijfers laten een ander beeld zien. Maar dat wordt niet
gecommuniceerd en verzwegen wordt ook welke geweldige inkomstenbron de
Europese interne markt voor een exporterend land als Nederland is.
En het kabinet schuurt gevaarlijk langs artikel 1 van de Grondwet. Ze
kan dat doen in de wetenschap dat er een sentiment is in onze
samenleving die daar op dit moment geen probleem in ziet. Nu wordt
voluit toegegeven dat het lastig regeren is. Er zijn figuren in onze
maatschappij waar tegen niet fel genoeg kan worden opgetreden. Ook
mijn fractie ziet dat. Maar het gaat om de maatvoering en vooral om de
sfeer waarin beleid wordt gepresenteerd. Sommigen zijn van oordeel dat
het ontstaat door gebrek aan leiderschap. Maar een belangrijker factor
is gebrek aan visie.
Die visie is er wel op het terrein van de sociaal-economische aspecten
en de zorg. En daar ligt, naast de aandacht voor onderwijs,
bestuurlijke vernieuwing en duurzame ontwikkeling, de reden dat D66
verantwoordelijkheid nam om op dat terrein de 21e eeuw met perspectief
- niet in de laatste plaats voor jongeren - in te gaan.
Dat ging niet zonder pijn omdat onze opvattingen over de rechtstaat en
hoe om te gaan met het vreemdelingenbeleid onvoldoende is terug te
vinden in het beleid. Die ingebouwde spanning is er en die zal zo nu
en dan ook wel naar buiten komen. Daar is niets mis mee en hoort tot
de eigen ruimte die partijen en bewindspersonen behoren te hebben.
Zeker wanneer dat betrekking heeft op beleid na deze regeerperiode.
Voorzitter, het kabinet is halverwege de rit en er is in de eerste
periode een indrukwekkend wetgevend programma afgewerkt. Lof daarvoor.
Nu komt het aan op de uitvoering in de tweede helft. Ik kom daarover
te spreken maar niet dan nadat ik stil heb gestaan bij twee
gebeurtenissen uit de eerste periode: de afstemming van het Europees
Grondwettelijk Verdrag en de problemen die bij de bestuurlijke
vernieuwing zijn ontstaan.
Wij spreken nog met de minister en de staatssecretaris van
Buitenlandse Zaken over De Staat van de Europese Unie, maar niettemin
horen enkele opmerkingen ook thuis in de Algemene Beschouwingen. Want
na het nee is de vraag: hoe nu verder? Het kabinet dient bij de
beantwoording het voortouw te nemen. Stellen we voor het
grondwettelijk verdrag in delen op te knippen en de meest urgente
aspecten als daar zijn de start van een gemeenschappelijk buitenlands
beleid, een gemeenschappelijk defensiebeleid, een gemeenschappelijk
vrede en veiligheidsbeleid te ratificeren? Beperken we ons tot de
wijziging van de besluitvormingsprocedures? Of kiezen we voor een
volledige pas op de plaats totdat er zicht is op de sociale
ontwikkeling van Europa? Ik vraag de MP in zijn antwoord hier enige
duidelijkheid over te verschaffen.
Evident is dat er inzake Europa een behoorlijk informatieachterstand
is bij de burgers, bij bedrijven en bij politici. Het is bekend, de
minister van economische zaken wijst daar bij voortduring op, dat
Nederland bij alle besluiten uit Brussel aan tafel zit. Maar het
parlement wordt zich dat vaak veel te laat bewust. Debatten vinden
plaats op momenten dat beslissingen eigenlijk al een feit zijn. Dat
moet anders. De regering heeft daarbij ook een belangrijke taak.
Op het moment van indiening van voorstellen door de Europese Commissie
zou zij bijvoorbeeld kunnen verzoeken om een gedachtewisseling met de
Kamer als voorbereiding op het innemen van een standpunt. Het zou goed
zijn als dat te zijner tijd een gedachtewisseling met de Staten
Generaal zou kunnen zijn, de Verenigde Vergadering dus, maar dat zal
nog wel even duren. Het zou een mooie bijdrage zijn aan bestuurlijke
vernieuwing als een grondwetswijziging wordt voorbereid waarbij het
ratificeren van Europese Verdragen door de Verenigde Vergadering kan
gebeuren. Het trekt aandacht en daardoor wordt de burger via de media
beter op de hoogte gebracht. Het kan door de Verenigde Vergadering
omdat de bevoegdheid van beide Kamers niet verschilt. Immers
amendementsrecht is niet aan de orde. Wil de MP eens op deze gedachten
reageren?
Als het voorgaande zou worden gerealiseerd dan kan ook zinvol
invulling worden gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel. De
bovenstaande idee is in de wandeling wel het Deense model gaan heten.
Aanvankelijk werd daar sceptisch over gedaan omdat het tenminste tot
grote vertraging zou leiden. In de praktijk is dat meegevallen en als
de opiniepeilingen juist zijn, blijkt dat in Denemarken juist een
beter begrip en steun voor Europa is ontstaan.
Voorzitter, het hoofdstuk bestuurlijke vernieuwing is met de komst van
minister Pechtold na het betreurenswaardige aftreden van De Graaf een
nieuwe fase ingegaan. Nu de P.v.d.A. en Groen Links in deze Kamer
hebben uitgesproken dat het kiezen van de eigen burgemeester nog niet
nationaal aan de burger kan worden toevertrouwd maar dat lokaal dient
te worden bezien of dat kan, dan wel of de lokale vertegenwoordigers
die taak beter zelf kunnen vervullen, blijft uiteraard de gekozen
burgemeester nog op de agenda staan.
Daarnaast is de ervaring met het referendum er een die duidelijk maakt
dat ook dit instrument een kader behoeft. Er zal de komende periode
voldoende gelegenheid zijn om met de regering over de bestuurlijke
vernieuwing aan de hand van concrete voorstellen (bijvoorbeeld het
burgerservicenummer dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan
verbetering van de communicatie van de burger met de gehele overheid
op zowel nationaal als lokaal niveau) van gedachten te wisselen.
Voor vandaag zou ik me willen beperken tot iets waarop de regering
merkwaardigerwijs nog niet gereageerd heeft. Ik doel op de voorstellen
van de Holland Acht: de vier commissarissen van de randstadprovincies
en de burgemeesters van de vier grote steden. De kern van het betoog
van die groep is duidelijk: teveel bestuurlijke drukte, veroorzaakt
door een te veel aan bestuursorganen. Toen ik in 1970 in de
Gemeenteraad werd gekozen, was een centrale doelstelling van vrijwel
alle politieke partijen het voorkomen van een vierde bestuurslaag. We
kunnen constateren dat dit niet is gelukt. Terecht werd in een
hoofdredactioneel commentaar in de NRC gesteld dat de wildgroei in
bestuursorganen mede is veroorzaakt doordat een democratisch tekort
bestaat in de klassieke bestuursorganen ( gemeente en provincie) die
worden geleid door benoemde bestuurders in plaats van gekozen
bestuurders. Het probleem van de bestuurlijke overdaad werkt zoals
voldoende kan worden aangetoond verlammend en is daardoor een
belemmering voor een geleidelijke economische groei van onze randstad.
Een voorbeeld dat mij onlangs ter ore kwam, is de urgente knelsituatie
waarin een bedrijf als Hoogovens is verwikkeld, bij de aanvraag voor
een noodzakelijke uitbreiding. Tenminste vier bestuursorganen gaan
daarover en spreken elkaar niet zelden tegen. Het kan daarom niet zo
zijn dat de regering aan de oproep van de Holland Acht geen aandacht
geeft. De MP kan vandaag in zijn beantwoording een begin maken met een
serieuze reactie op de hartenkreet uit het lokaal en midden bestuur en
- niet in de laatste plaats- uit het bedrijfsleven. Ik nodig hem daar
nadrukkelijk toe uit.
Voorzitter, zoals gesteld zal het tweede deel van de regeerperiode van
dit kabinet in het teken dienen te staan van de uitvoering van hetgeen
in de eerste periode in wetgeving is vastgelegd. Dat is een geweldige
uitdaging. Sinds het bekende rapport van de Algemene Rekenkamer
waaruit blijkt dat uitvoering van beleid bepaald onvoldoende is, heeft
deze Kamer zich met de problematiek van een adequate uitvoering
uitvoerig bezig gehouden. In de debatten die in deze zaal gevoerd zijn
bijvoorbeeld over de wijzigingen in de zorg is aarzeling uitgesproken
over de datum van invoering van de wetgeving. Dat is gedaan uit
bezorgdheid dat er voor een zorgvuldige invoering te weinig tijd wordt
gegeven. Hetzelfde geldt voor wetgeving inzake het sociaal beleid. Het
probleem dat we hierbij zien, zit hem vooral in het gegeven dat de
overheid zich heel afhankelijk maakt van een reeks van spelers en
daarbij in feite onvoldoende instrumenten behoudt om de regie te
kunnen voeren. Die verantwoordelijkheid van de regievoering dient de
overheid te behouden en daar zien we tekorten in ontstaan: bij het
openbaar vervoer, bij de energievoorziening om een enkel voorbeeld te
noemen.
Daar waar de overheid de regie wel heeft, zien we vaak nog een andere
ontwikkeling. Onder het makkelijk in de mond liggend motto dat
besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burger dient plaats te vinden
en daarom bij voorkeur bij de lokale overheid ( een stelling waar mijn
fractie wel wat op heeft af te dingen) wordt nogal wat bevoegdheid
overgeheveld naar de lagere Overheid. Maar terecht wordt de vraag
gesteld of de instrumenten om beleid te voeren ook wel worden
meegegeven. Het antwoord daarop is vaak: nee. We kunnen het eens zijn
over het invalide instrument van de OZB.
Maar het had de regering gesierd als het voorstel tot afschaffing
gepaard was gegaan met een visie op het lokale bestuur: de
bevoegdheden, de omvang van dat lokale bestuur, de eigen financiële
ruimte om beleid te voeren naast taken in medebewind, die eigenlijk
naar het oordeel van mijn fractie tot een minimum zouden moeten worden
teruggebracht. Nu dit ontbreekt, maakt mijn fractie zich zorgen over
de sfeer die is ontstaan tussen de diverse bestuurslagen. Graag een
reactie van de MP.
Voorzitter, hoewel dit kabinet niet is gestart met het motto: werk,
werk, werk, is aandacht voor de werkgelegenheid niettemin een majeur
punt van aandacht. Terecht zet het kabinet in op deelname van ouder
wordende werknemers en van vrouwen. Terecht ook is het thema van een
beetje langer werken, het terugdringen van ziekte en
arbeidsongeschiktheid op de agenda geplaatst. Maar de regering heeft
dan ook de plicht alles uit de kast te halen om werkgelegenheid te
scheppen. Want op dit moment is de werkeloosheid licht stijgend en
daarmee komt de doelstelling onder spanning te staan. Hoewel het
bekend is dat dit probleem zich over enige jaren vanzelf zal oplossen,
is het niet aanvaardbaar het vraagstuk daarom maar op zijn beloop te
laten. Bekend is, dat onderwijs en zorg straks duizenden mensen moeten
opnemen om enigszins de kwaliteit van het huidige aanbod te kunnen
bestendigen. Waarom dan daar niet nu beleid op gevoerd? Bijvoorbeeld
door nu tijdelijk financiële mogelijkheden te scheppen om meer
personeel in die sectoren te laten instromen. Nu het de schijn heeft
dat in 2006 meer financiële ruimte aanwezig is, zou mijn fractie de
voorkeur hebben om ook geld daaraan te besteden en niet alleen in
algehele lastenverlichting. Hetzelfde pleidooi kan gehouden worden
voor de politie. Met als resultaat: versterking van het
veiligheidsgevoel.
Voorzitter, tot het moeilijkste ambt van minister behoort in de ogen
van mijn fractie het werk op het gebied van de ontwikkelingshulp en
van integratie. Bij ontwikkelingshulp omdat je zo direct
geconfronteerd wordt met de schrijnende situaties in grote delen van
de wereld. Hulp is nodig bij natuurrampen, bij hongersnood. En we
prijzen de regering dat daar ook aandacht voor is. Bovendien wordt de
meer structurele hulp meer dan voorheen geconcentreerd waardoor het
effectiever is, en daarenboven aan strikte voorwaarden gebonden die er
op den duur toe kunnen leiden minder afhankelijk van hulp te worden.
Deze lijn verdient stevige steun en de MP heeft er zorg voor te dragen
dat de eenheid van beleid in die zin duidelijk naar buiten wordt
gebracht dat bijvoorbeeld de opvattingen over het Europees
landbouwbeleid daarmee in overeenstemming is en ook ter bestemde
plaatse worden uitgedragen. Immers, in zo`n situatie is het pas echt
onwenselijk als de regering geen eenheid van beleid uitstraalt.
Bij integratiebeleid zijn schrijnende situaties aan onze voordeur waar
te nemen. Opmerkelijk is dat volgens de laatste cijfers Nederland het
enige land in de Eurozone is dat geen migratieoverschot heeft. Dat
noopt tot bescheidenheid als het gaat om aan de bevolking duidelijk te
maken dat er voor echte politieke vluchtelingen hier altijd een opvang
zal zijn. Ook mijn fractie is voor een strikt toelatingsbeleid. Dat is
te rechtvaardigen als je het dichtst bevolkte land van Europa bent.
Maar het kan bekend zijn dat wij royaler zouden willen zijn met het
beleid waar het gaat om mensen die hier al jaren zijn. Geen minister
heeft meer gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om mensen
een verblijfsvergunning te geven dan de huidige bewindsvrouw. Maar
juist dat maakt duidelijk dat een generaal pardon voor de 26000 mensen
waar het over ging en die in de praktijk hoogstens nog 18000 omvat een
veel verstandiger beleidslijn is.
Geaccepteerd door de bevolking, geen burgerlijke ongehoorzaamheid die
door de overheid zelf wordt uitgelokt omdat in de beleving van velen
onredelijk beleid wordt gevoerd. En geen situaties waar onderwijzers
petities overhandigen om er tenminste zorg voor te dragen dat kinderen
niet uit de klas worden gehaald om er nooit meer in terug te keren.
Hetgeen immers ook een onuitwisbare indruk is voor degenen die in de
klas blijven. Dat zou enige jaren geleden tot een golf van
verontwaardiging hebben geleid. Het meest beklemmend is nu, dat er
nauwelijks aandacht voor is.
Voorzitter, met andere woorden, en dan keer ik terug naar het begin
van mijn beschouwing: voor een kersverse eredoctor in normen en
waarden is er ook werk aan de winkel in eigen huis en in het uitdragen
van een beleid dat op dat punt glansrijk de toets der kritiek kan
doorstaan. Zover is het nu, helaas, nog niet.
22-11-2005 22:42