Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: TRCJZ/2005/3245
datum: 22-11-2005
onderwerp: Dierenmishandeling

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u mede namens de minister van Justitie het antwoord toekomen op de vragen van het lid Eerdmans (LPF) en op de vragen van het lid Vos (Groenlinks) over dierenmishandeling.

A. Antwoord op de vragen van het lid Eerdmans, nummer 2050601700.


1. Bent u bekend met het bericht 'Dieren in de knel'?1

Ja.


2. Wat is uw oordeel over de schokkende cijfers en de toename van het aantal gevallen van dierenmishandeling die de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming presenteert in zijn jaarverslag?

Vooropgesteld dat ik elk geval van dierenmishandeling er één te veel vind, kan op basis van het jaarverslag van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een toename van het aantal gevallen van dierenmishandeling. Wel kan worden geconstateerd dat met de invoering van het meldnummer dierenmishandeling het aantal meldingen is toegenomen. Een reden voor deze toename kan de grotere bekendheid van het landelijk meldnummer zijn. Zoals in het antwoord op vraag A5 staat, is slechts een deel van de meldingen aanleiding voor daadwerkelijke controle en wordt in een nog geringer deel van de gevallen een strafbaar feit geconstateerd.


3. Bent u van mening dat van mensen die dieren houden, verwacht mag worden dat zij op diervriendelijke wijze met hun dieren omgaan?

Ja, net zoals van mensen mag worden verwacht dat zij op een mensvriendelijke wijze met elkaar omgaan. Hierbij wil ik wel graag aangeven dat degene die een dier houdt zelf de eerste verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van dit dier. Het is immers de burger en niet de overheid die dieren houdt.


4. Wat bent u van plan te doen om deze slechte ontwikkeling te keren?

Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 2 kan ik niet tot de conclusie komen dat er sprake is van een slechte danwel goede ontwikkeling. Overigens is goede zorg voor met name gezelschapsdieren naar mijn mening niet afdwingbaar met wetten en regels. De artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (Gwwd), die het verbod van dierenmishandeling en het verbod dieren de nodige verzorging te onthouden bevatten, bieden een vangnet ter voorkoming van excessen.


5. Hoeveel van de 3300 meldingen per maand worden opgevolgd door vervolging of andere wijze van afdoening door het Openbaar Ministerie wegens dierenmishandeling dan wel verwaarlozing van dieren?

De meldingen die bij de LID binnenkomen worden door deze dienst beoordeeld en zonodig gaat men ter plaatse op onderzoek uit. Dit laatste gebeurde in 2004 ruim 5000 keer. Veelal wordt geconstateerd dat er geen strafbare feiten zijn of worden gepleegd. In een beperkt aantal gevallen is daarvan wel sprake en wordt proces-verbaal opgemaakt voor de artikelen 36 en 37 van de Gwwd. Navraag bij het Openbaar Ministerie (OM) heeft geleerd dat in 2004 in het systeem COMPAS 122 processen-verbaal afkomstig van de LID voor dierenmishandeling en dierenverwaarlozing zijn ingeschreven. Deze zijn als volgt afgedaan: · dagvaarding: 54
· transactie: 49
· sepot 16
· nog geen beslissing 3

In 2004 heeft de rechter 43 veroordelingen uitgesproken en één schuldigverklaring zonder oplegging van straf. In vier zaken volgde vrijspraak en in één zaak werd de dagvaarding nietig verklaard. In vijf zaken is door de rechter nog geen uitspraak gedaan.

B. Antwoord op de vragen van het lid Vos, nummer 2050601710.


1
Kent u het bericht 'Dieren in de knel'?

Ja.


2
Hoe verklaart u het dat de inspectiedienst van de dierenbescherming, die zich volgens afspraak met uw ministerie vooral bezighoudt met gezelschapsdieren, in de praktijk steeds meer moet optreden vanwege verwaarloosde landbouwdieren terwijl dit eigenlijk de taak is van de Algemene Inspectiedienst (AID)? Is de AID hier wel voldoende alert op?

Zoals ik u onlangs naar aanleiding van Kamervragen ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling heb laten weten, zijn er werkafspraken tussen de AID en de LID gemaakt. Over taakafbakening geldt als hoofdregel dat de AID primair de klachten en meldingen over landbouwhuisdieren in behandeling neemt en de LID de klachten en meldingen over gezelschapsdieren. Bij twijfelgevallen, bijvoorbeeld iemand die in het buitengebied een paar kippen of schapen houdt, vindt afstemming plaats tussen de LID en de AID. Dit leidt ertoe dat de LID ook optreedt vanwege verwaarloosde landbouwhuisdieren, die hobbymatig gehouden worden. Daarnaast vervullen de diensten voor elkaar over en weer een achtervangfunctie. Heeft een dienst op dat moment onvoldoende capaciteit om de klacht of melding in onderzoek te nemen heeft de zaak een spoedeisend karakter, dan kan de dienst die de klacht of melding heeft ontvangen aan de andere dienst vragen om deze in onderzoek te nemen. Zowel de LID als de AID nemen de afhandeling van klachten en meldingen van verwaarlozingszaken zeer serieus gezien het belang van het welzijn van dieren.


3
Waarop baseert u uw standpunt dat de geconstateerde overtredingen niet het topje van de ijsberg zijn, terwijl de interdepartementale werkgroep dierenwelzijn dit in haar rapport niet op voorhand uitsluit?

In het rapport van de werkgroep dierenwelzijn waar u aan refereert staat letterlijk het volgende: 'Vanwege het private karakter van dierenleed lijkt het de werkgroep niet op voorhand uitgesloten dat het hier om het topje van de ijsberg gaat'. In het antwoord op de Kamervragen ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat mij geen signalen bekend zijn die erop duiden dat de geconstateerde overtredingen daadwerkelijk slechts het topje van de ijsberg zijn. Dit betreft een feitelijke constatering, geen standpunt over de veronderstelling van de werkgroep.


4
Hoeveel van de 238 processen-verbaal die de inspectiedienst van de dierenbescherming in 2004 (met 13,8 fte) heeft opgemaakt, hebben geleid tot een veroordeling? Hoe verklaart u het aantal sepots?

In mijn antwoord op vraag A5 heb ik aangegeven hoe de 122 processen-verbaal, die in 2004 door de LID zijn opgemaakt voor het overtreden van de artikelen 36 en 37 van de Gwwd, zijn afgedaan.

In het jaarrapport van de LID staat aangegeven dat deze dienst in 2004 238 processen-verbaal heeft opgemaakt. Daarvan zijn 169 processen-verbaal opgemaakt op grond van de artikelen 36 en 37 van de Gwwd. Dat is meer dan de 122 processen-verbaal die voor deze strafbare feiten in 2004 bij het OM zijn ingeschreven. Dit verschil is onder meer te verklaren doordat niet elk proces-verbaal dat is opgemaakt ook in hetzelfde jaar wordt ingeschreven in COMPAS. Ook komt het voor dat een proces-verbaal niet alleen is opgemaakt voor dierenmishandeling en/of dierenverwaarlozing, maar ook voor een of meerdere andere strafbare feiten en het onder die feiten is ingeschreven in COMPAS.

In antwoord op uw vraag naar een verklaring van het aantal sepots kan ik u mededelen dat gelet op de diverse aard van de (voorwaardelijk) geseponeerde zaken er op basis van de in het systeem COMPAS opgenomen informatie geen verklaring kan worden gegeven. Mogelijk kan dat wel na het onderzoeken van de desbetreffende dossiers. Omdat dit tijdrovend en arbeidsintensief is, is mijn ambtgenoot van Justitie niet voornemens dit aan het OM te verzoeken.


5
Hoeveel processen-verbaal en hoeveel veroordelingen zijn er in een vergelijkbare periode gevolgd uit het optreden van de AID (met een dubbel aantal fte's, namelijk 28)? Hoe verklaart u het aantal sepots?

In 2004 zijn bij het OM 39 door de AID opgemaakte processen-verbaal voor overtreding van de artikelen 36 en 37 van de Gwwd ingeschreven. De afdoening van deze processen-verbaal was als volgt:
* dagvaarding 10

* transactie 19

* sepot 10

In 2004 heeft de rechter 5 veroordelingen uitgesproken. In één zaak volgde vrijspraak en in vier zaken is door de rechter nog geen uitspraak gedaan. Overigens is 28 fte bij de AID beschikbaar voor het totale beleidsterrein dierenwelzijn. Naast verwaarlozing en mishandeling (de artikelen 36 en 37 van de Gwwd) vallen daar onder meer de handhaving van het dierenvervoer, het Varkensbesluit, Kalverenbesluit, Legkippenbesluit 2003, het Honden- en kattenbesluit 1999 en de Regeling agressieve dieren onder.

In antwoord op uw vraag naar een verklaring van het aantal sepots verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag B4.


6
Deelt u het standpunt dat er te weinig menskracht bij de inspectiediensten aanwezig is, zowel bij uw dienst als bij de dienst van de dierenbescherming, om alle gevallen van dierenmishandeling adequaat op te sporen en te vervolgen? Zo neen, waarom niet?

Nee. In mijn antwoord op vraag B2 heb ik aangegeven dat er werkafspraken tussen AID en LID zijn gemaakt. Daarbij is het nimmer zo dat gevallen tussen wal en schip raken. Wat betreft de AID geldt dat ik in het jaarplan op basis van ervaringscijfers een aantal uren reserveer voor de afhandeling van klachten op het terrein van verwaarlozing en mishandeling. Wanneer blijkt dat deze uren niet toereikend zijn, wordt in onderling overleg bepaald ten koste waarvan de inzet voor de afhandeling van de klachten gaat. Het is dus niet zo dat overschrijding van het aantal uren leidt tot het niet afhandelen van een klacht.


7
Bent u bereid extra middelen beschikbaar te stellen om het aantal opsporingsambtenaren die dierenmishandeling moeten opsporen ('dierenpolitie') te verhogen, zowel bij de AID als bij de inspectiedienst van de dierenbescherming? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Gezien het antwoord op vraag B6, is er voor mij op dit moment geen reden extra handhavingscapaciteit vrij te maken voor de afhandeling van klachten.


8
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling?

Vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming was het niet mogelijk om voor dit tijdstip tot een beantwoording te komen. Dit heb ik u reeds gemeld middels een brief d.d. 18 oktober 2005 (TRCJZ/2005/3163).

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


1 Telegraaf, 17 oktober jl.