De Nederlandse Bank
Speech president Wellink over 'Groots en meeslepend leven. Niet doen,
voorspelbaarheid is het devies'
Speech
Datum 22/11/2005
Locatie De Rode Hoed te Amsterdam
Spreker Dr. A.H.E.M. Wellink, President De Nederlandsche Bank
Organisatie leeg DNB
Toespraak van dr. Nout Wellink, president van de Nederlandsche Bank,
uitgesproken tijdens het symposium Vertrouwen, cement van de
samenleving en aanjager van een gezonde economie.
Welkom bij dit symposium over vertrouwen. Verheugend dat u onze
uitnodiging hebt geaccepteerd. Na mijn inleiding is het woord aan Paul
Scheffer. Hij signaleert het verlies van de balans. Een slecht
vooruitzicht. Ik hoop dat hij ook de brenger is van goed nieuws en ons
vertelt waar de balans kan worden teruggevonden. We sluiten het
inhoudelijke deel van de middag af met een paneldiscussie. Welkom ook
aan de deelnemers daaraan: Marcel van Dam, Roderick Munsters, Frits
Bolkestein en Henriëtte Prast.
Groots en meeslepend leven. In een tijd waarin zo'n beetje alles wordt
opgeleukt, klinkt het als een eerste levensbehoefte. Hoe verleidelijk
ook, mijn advies is: doe het niet. Wees degelijk, betrouwbaar en
voorspelbaar. Dat betaalt zich uiteindelijk dubbel en dwars terug in
een goede reputatie en een hoog vertrouwen onder uw relaties. In alle
bescheidenheid: dat bewijzen de onderzoeken die DNB heeft verricht
naar de eigen reputatie en naar vertrouwen.
"Geld is vertrouwen. Ik handel in vertrouwen", zei Wim Duisenberg.
Geld is inderdaad gestold vertrouwen. En dan hebben we het niet alleen
over geld dat je in de hand kunt houden, maar ook over geld dat is
toevertrouwd aan financiële instellingen en markten. Voor DNB is
vertrouwen een sleutelwoord. Ons werk bestaat uit het creëren ervan.
Door toezicht te houden op de financiële instellingen, bij te dragen
aan een goed functionerend betalingsverkeer en in ECB-verband monetair
beleid te voeren, proberen we een gezond vertrouwen van de burger te
bewerkstelligen in de stabiliteit van het financiële stelsel,
soliditeit en integriteit van financiële instellingen en de waarde van
de munt. Dit bevordert een soepele werking van de economie en draagt
bij aan onze welvaart.
In de aanloop naar dit symposium hebben we onderzoek gedaan naar
verschillende typen vertrouwen en de samenhang daartussen. Dat is
gebeurd mede aan de hand van de uitkomsten van een meting onder het
publiek in de zomer van dit jaar. Mijn inleiding is gebaseerd op de
uitkomsten van dat onderzoek, uitgevoerd door DNB-ers Henriëtte Prast
en Robert Mosch, samen met de Tilburgse hoogleraar Fred van Raaij, en
zij bestaat uit twee delen. Als eerste ga ik in op enige feitelijke
resultaten van het onderzoek - hoe hoog is het vertrouwen? - en een
aantal achtergrondanalyses - waar hangt het vertrouwen vanaf? Het
tweede deel van mijn betoog bouwt voort op deze resultaten, maar is
beschouwender van aard. Ik richt me dan op de vraag waarom het
vertrouwen in sommige instituties hoger is dan in andere en welke
lessen daaruit te trekken zijn.
Allereerst ga ik dus in op de uitkomsten van het onderzoek. Ik geef u
drie feitelijke bevindingen en daarna vier dwarsverbanden.
* Het vertrouwen tussen mensen, ook wel sociaal vertrouwen genoemd,
is hoog in Nederland. Het is in de afgelopen 25 jaar flink
gestegen, van rond 45 procent in 1981 naar bijna 70 procent in
2005. Daarmee is het sociaal vertrouwen in Nederland zowel in
historisch als internationaal opzicht hoog.
* Het vertrouwen in instituties geeft een gemengd beeld te zien. In
sommige instituties bestaat blijvend veel vertrouwen, in andere
instituties is een opvallende daling van het vertrouwen zichtbaar.
Eerst het slechte nieuws: het vertrouwen in het parlement, de
Europese Unie, de euro en de sociale zekerheid is dalend. Slechts
één op de drie Nederlanders zegt in 2005 tamelijk veel, dan wel
heel veel vertrouwen in het parlement te hebben. Maar liefst 20
procent zegt helemaal geen vertrouwen in het parlement te hebben,
een viervoudiging sinds 2000. Minder dan 30 procent heeft
vertrouwen in de Europese Unie. De euro kan op het vertrouwen
rekenen van ongeveer 40 procent van de mensen, net zoals de
sociale zekerheid. Het percentage Nederlanders dat overigens zegt
heel veel of tamelijk veel vertrouwen te hebben in de sociale
zekerheid nam af van ongeveer 60 procent in 2000 naar zo'n 25
procent in de zomer van 2005.
* Het goede nieuws is dat het vertrouwen in een aantal andere
instituties - waaronder DNB en financiële instellingen - relatief
hoog is. Zo'n 80% van de Nederlanders geeft aan heel veel of
tamelijk veel vertrouwen te hebben in DNB. Een grote meerderheid
van de bevolking heeft er volledig of overwegend vertrouwen in dat
hun eigen bank (94%), eigen levensverzekeraar (93%) of eigen
pensioenfonds (74%) te allen tijde in staat is hun geld uit te
betalen. Ook met het vertrouwen in de deskundigheid en integriteit
van financiële bestuurders (8% van de ondervraagden is negatief)
is het goed gesteld, althans beter dan met dat in de integriteit
van het bedrijfsleven (18% negatief). Zo'n één op de vijf
Nederlanders heeft geen vertrouwen in de integriteit van het
bedrijfsleven, maar ondanks alle bedrijfsschandalen is dit
vertrouwen nog altijd groter dan dat in het parlement.
Ik laat dit even voor wat het is en ga door op enige dwarsverbanden
tussen verschillende vormen van vertrouwen die uit nadere analyses
voortkomen. Hierbij moet ik één waarschuwing vooraf geven. Uit de
econometrische analyses zijn wel statistisch significante verbanden
tussen bepaalde grootheden af te leiden, maar de causale richting
niet. Mede omdat het gaat om een analyse "heet van de naald" is nader
onderzoek noodzakelijk om met definitieve conclusies te komen. Bij de
interpretatie van de resultaten is dus enige voorzichtigheid geboden.
Overigens is in alle regressies gecorrigeerd voor factoren die
verschillende vormen van vertrouwen mogelijk gelijktijdig beïnvloeden,
zoals leeftijd, geslacht, inkomen, opleiding en of een persoon een
optimistisch of pessimistisch karakter heeft. Ik noem nu eerst vier
dwarsverbanden, daarna ga ik in op een bredere interpretatie.
1 Het onderzoek toont een positief verband tussen intermenselijk
vertrouwen en vertrouwen in instituties; mensen die positief
antwoorden op de vraag of de meeste mensen te vertrouwen zijn, hebben
ook meer vertrouwen in het parlement, in DNB, de integriteit van het
bedrijfsleven, de bestuurders van financiële instellingen en de euro.
De causaliteit is hier waarschijnlijk tweezijdig. Mensen met meer
algemeen vertrouwen in mensen hebben waarschijnlijk ook meer
vertrouwen in organisaties, omdat die immers ook voor een groot deel
uit mensen bestaan. Omgekeerd kan het zo zijn, dat mensen met veel
vertrouwen in de werking van instituties, het idee hebben dat deze
instituties de mogelijkheden voor onbetrouwbaar gedrag bij andere
mensen beperken, zodat de meeste mensen inderdaad te vertrouwen zijn.
2 Uit de studie blijkt een positief verband tussen vertrouwen in
instituties en consumentenvertrouwen; mensen die meer vertrouwen
hebben in de deskundigheid en integriteit van bestuurders van
financiële instellingen, in de integriteit van het bedrijfsleven en in
het parlement, hebben ook meer vertrouwen in de economische situatie
in Nederland. Ook hier loopt het verband waarschijnlijk twee kanten
op. Enerzijds is aannemelijk dat mensen die van mening zijn dat het
bestuur van (financiële) ondernemingen en landszaken in goede handen
is, ook geneigd zijn gunstig te denken over de economische situatie in
het land. Anderzijds zal het vertrouwen in instituties niet ongevoelig
zijn voor de conjuncturele situatie en het consumentenvertrouwen, al
lijken sommige instituties hier meer onder te lijden dan andere.
3 Er bestaat een verband tussen enerzijds het vertrouwen in het
parlement en anderzijds het vertrouwen in andere instituties, zoals
DNB, financiële instellingen en euro. Nederlanders associëren DNB en
haar taakgebieden blijkbaar met de politiek. Dat is verrassend, omdat
DNB op afstand staat van de politiek. Wat betreft het monetaire beleid
en het betalingsverkeer is er een volledige onafhankelijkheid, voor de
toezichttaak heeft DNB de status van zelfstandig bestuursorgaan. De
associatie met de politiek bestaat mogelijk omdat de taken van DNB
duidelijk een maatschappelijk karakter hebben en het publieke belang
dienen. Een tweede oorzaak ligt wellicht in de recente politieke
discussie over de rol van toezichthouders en meer in het algemeen
zelfstandige bestuursorganen. Dit verklaart overigens de op het eerste
gezicht opvallende combinatie van een hoog vertrouwen in DNB en een
laag vertrouwen in de euro. Uit nadere analyse blijkt het vertrouwen
in de euro meer samen te hangen met het vertrouwen in het parlement
dan met het vertrouwen in DNB. De euro wordt blijkbaar meer als een
politiek fenomeen dan als een verschijningsvorm van onafhankelijk
monetair beleid ervaren. En dat komt het vertrouwen erin niet ten
goede.
4 Tenslotte laat de studie een positief verband zien tussen vertrouwen
in financiële instellingen en bestuurders van financiële instellingen
enerzijds en vertrouwen in DNB en kennis over toezichttaken van DNB
anderzijds. Wij interpreteren dit als een positief effect van het door
DNB uitgevoerde toezicht op de financiële sector.
Deze bevindingen bevestigen het beeld dat het SCP onlangs schetste in
het rapport "De Sociale Staat van Nederland 2005": met mij gaat het
goed, met ons gaat het slecht. Weliswaar is het consumentenvertrouwen
laag, maar de eigen financiële situatie wordt structureel beter
beoordeeld dan de economische situatie van het land. Het
intermenselijke vertrouwen is relatief hoog, wellicht omdat dit
samenhangt met tevredenheid over de eigen leefsituatie of het gevoel
gelukkig te zijn in het leven. Daarentegen is het vertrouwen relatief
laag in politiek verwante instituties als parlement, Europese Unie,
sociale zekerheid en euro. Dit dalende vertrouwen in de politiek wijst
wellicht ook meer algemeen op een afnemend vertrouwen in het
functioneren van de samenleving en grotere, abstracte verbanden.
Dit is een zorgelijke ontwikkeling, allereerst omdat de effectiviteit
van organisaties direct wordt beïnvloed door hun gepercipieerde
betrouwbaarheid. Polariserend gesteld: bij veel vertrouwen in de
overheid wordt haar beleid welhaast een self-fulfilling prophecy, maar
als de overheid het vertrouwen niet herwint, bestaat het gevaar dat
mensen het heft in eigen hand nemen, waardoor zelfs het systeem van
representatieve democratie onder vuur kan komen liggen. Ten tweede is
dit een zorgelijke ontwikkeling, omdat uit het onderzoek blijkt dat er
allerlei dwarsverbanden bestaan tussen de verschillende vormen van
vertrouwen. In economisch jargon heet het dat betrouwbaarheid externe
effecten heeft. Wanneer het vertrouwen in de ene institutie teloor
gaat, brengt dit negatieve repercussies met zich mee op het vertrouwen
in andere instituties, mensen en de economische situatie. Een laag
vertrouwen in politiek heeft dan zijn weerslag op het vertrouwen in
het economische tij en ook op het vertrouwen in bijvoorbeeld DNB. Dit
maakt dat wij wellicht kwetsbaarder zijn dan we dachten. Het
vertrouwen in (onafhankelijke) instituties voor monetair beleid en
financieel toezicht kan worden ondergraven door de politiek, wat een
verantwoordelijkheid voor de overheid impliceert hiermee prudent om te
gaan.
De politiek lijkt zich overigens volledig bewust te zijn van haar
vertrouwensprobleem. Zo zei premier Balkenende op Prinsjesdag 2005 in
een toelichting op de Troonrede, dat de omslag in de toon daarvan voor
een deel te maken heeft met `de zoektocht van het kabinet naar meer
vertrouwen'. De vraag is echter of een omslag in toon voldoende is of
dat ook andere middelen voor organisaties openstaan om vertrouwen op
te bouwen. Ter illustratie neem ik een voorbeeld dichtbij huis:
monetair beleid.
Kern van het monetaire beleid is dat het gericht is op
voorspelbaarheid. Op drie manieren wordt aan die voorspelbaarheid
vormgegeven. Ten eerste wordt een duidelijke doelstelling
geformuleerd, bijvoorbeeld een stabiele prijsontwikkeling op
middellange termijn. Ten tweede wordt de monetaire besluitvorming op
organisatorische afstand van de politiek geplaatst, bijvoorbeeld in de
vorm van onafhankelijke centrale banken; in dit verband is ook de
opmerking van Duisenberg te plaatsen: "Ik hoor de politici wel maar ik
luister niet". En ten derde worden de verwachtingen van de financiële
markten secuur "gemanaged". In het monetaire beleid vinden geen
verrassingen plaats. Monetaire autoriteiten hebben zich de gewoonte
aangeleerd heel voorzichtig en precies te communiceren of eventuele
aanpassingen in het rentebeleid aanstaande zijn. De aanpassingen zelf
gaan ook meestal in kleine stapjes van niet meer dan een kwart of half
procentpunt.
Ik bezie nu of de hiervoor geschetste drie elementen van de
voorspelbaarheidstrategie toepasbaar zijn op de politiek. Ten eerste,
de duidelijke doelstelling. Dat is lastig, want de politiek heeft
gelijktijdige doelen op velerlei terrein. Dit neemt de mogelijkheid
echter niet weg om een overkoepelende visie te formuleren waaraan je
als regering herkenbaar bent en waarin individuele beleidsmaatregelen
passen. Ten tweede, op afstand van de politiek. De politiek kan
natuurlijk niet op afstand van zichzelf staan, maar bepaalde taken kan
zij wel op afstand brengen, bijvoorbeeld in de vorm van ZBO's of het
privatiseren van overheidsbedrijven. Het komt de voorspelbaarheid ten
goede, als de overheid die instellingen dan ook daadwerkelijk durft
los te laten en niet bij elk incident in de kramp schiet en de
zeggenschapsdiscussie heropent. Naast het op afstand brengen van
bepaalde taken, kan de politiek bovendien afstand doen van een aantal
karakteristieken die de politiek soms eigen lijken, maar die het
vertrouwen ondermijnen. Ik denk dan vooral aan het incidentgedreven
reageren op de waan van de dag, in plaats van politiek te bedrijven
met een focus op de middellange termijn en de grote lijnen. Het derde
element van de voorspelbaarheidsstrategie betreft het
verwachtingenmanagement.
Met betrekking tot verwachtingenmanagement schreef Fred Bakker,
hoofdredacteur van het Financieele Dagblad, over het gebrek aan
vertrouwen dat de burger heeft in instituties en bestuurlijke elites
als reactie op de technocratische verklaringen die achtereenvolgende
kabinetten gebruikten om de noodzakelijke herstructureringen te
duiden. Hij ziet zo langzamerhand een vicieuze cirkel ontstaan waarbij
de burger zich misleid voelt, de bestuurder op zijn beurt vindt dat de
burger niet luistert, de toon paternalistischer wordt en de burger het
gevoel krijgt betutteld te worden.
Oud-minister Hans Dijkstal gebruikt de term "misleiding" niet
expliciet, maar pleitte onlangs in de Volkskrant in dit verband wel
voor een overheid die minder grote beloften doet en daarmee meer
vertrouwen opwekt. Grote diepe veranderingen maken de burger zeker op
korte termijn onzeker en wantrouwend, al is aan structurele
veranderingen niet altijd te ontkomen. Dijkstal ziet twee kloven.
De eerste is de communicatiekloof: de overheid weet maar niet voor het
voetlicht te brengen waar het echt om draait. Dit sluit aan op de
heldere boodschap waarover ik het net had. De verwachtingenkloof is de
tweede: de kloof tussen gewekte en nagekomen verwachtingen.
Daar zou Dijkstal wel eens de kern van het probleem kunnen raken.
Achterliggende oorzaak, of zelfs probleem, is de mogelijkheid voor de
overheid om, zolang het niet om zuiver contractuele relaties gaat,
regels te veranderen. Private partijen kunnen dat niet en zijn
gebonden aan wat zij hebben beloofd en afgesproken. Regels veranderen
is evenwel nodig om beleid te kunnen maken en te kunnen inspelen op
veranderende omstandigheden. Er moet echter worden opgepast, dat
gewekte verwachtingen niet worden beschaamd. Om terug te komen op het
eerder gegeven voorbeeld. Ook het rentebeleid wordt nu en dan
bijgesteld, maar met kleine stapjes in doorgaans dezelfde richting en
helder van tevoren aangekondigd.
Kortom, de voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de overheid zou
ermee gebaat zijn, wanneer zij gewekte verwachtingen niet beschaamt.
Dat betekent ten eerste, dat de politiek erop bedacht moet zijn niet
te grote verwachtingen bij de burgers te scheppen. Voorkomen is beter
dan genezen. Ingrijpende, al dan niet noodzakelijke, wijzigingen zijn
niet nodig, wanneer geen maatregelen worden getroffen die, op voorhand
al, niet houdbaar zijn op langere termijn.
Met "gewekte verwachtingen niet beschamen" bedoel ik ten tweede, dat
de overheid voorzichtig dient te zijn met (abrupte) wijzigingen in het
beleid. Veel abrupte wijzigingen kunnen overigens worden voorkomen
door een trendmatig begrotingsbeleid te voeren, dat symmetrisch van
aard is. Het begrotingstekort dat in slechte tijden iets oploopt,
dient in goede tijden om te slaan in een ruim begrotingsoverschot.
Zelfs bij een gezond begrotingsbeleid ontkom je soms echter niet aan
fundamentele wijzigingen in het beleid. Het doorvoeren van ingrijpende
maatregelen op korte termijn is met name nodig wanneer de externe
omstandigheden plots veranderen. Dergelijke veranderingen brengen
echter de verplichting voor de overheid mee om dit uit te leggen, uit
te leggen en uit te leggen.
De grote problemen in Nederland, ook wat betreft sociale zekerheid,
zijn echter al sinds eind jaren 70 bekend, zodat een meer graduele
aanpak hiervan mogelijk zou zijn geweest. Bij dit type problemen dat
je lang van tevoren kunt zien aankomen, dient de overheid als een
standvastig baken in de woelige zee te fungeren, waarop de burgers en
bedrijven hun koers kunnen bepalen. Zo is thans duidelijk dat we
onherroepelijk met een vergrijzingsprobleem worden geconfronteerd. Om
het vertrouwen van de burger te bewaren, dient hier een voorspelbaar
beleid te worden uitgezet dat een einde maakt aan onrust veroorzakende
langlopende discussies. Een voorbeeld van zo'n beleid komt uit de VS,
waar heel behoedzaam en geleidelijk de pensioengerechtigde leeftijd
wordt verhoogd. Over een periode van 20 jaar neemt die in kleine
stappen toe van 65 naar 67 jaar.
De uitvoering van dit beleid startte in 2003, maar werd reeds in 1983
aangekondigd. Deze verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd is
een grote wijziging in het systeem, maar zij wordt zo voorspelbaar en
gradueel ingevoerd, dat er geen onrustgevoelens bij de bevolking
ontstaan.
Cruciaal voor het vertrouwen is dat de overheid op een verantwoorde
manier met de door haar gewekte verwachtingen omgaat, ook als het
beleid bij nader inzien niet juist wordt bevonden of te duur. Kijk met
betrekking tot Nederland bijvoorbeeld naar de aftrek van de
hypotheekrente. Aanpassingen zijn hier geboden, daarover moeten we
eerlijk zijn, maar je kunt de hypotheekrenteaftrek niet afschaffen
zonder geleidelijkheid en compensatie voor de mensen aan wie je het
hebt toegezegd voor de looptijd van hun hypotheek. Het probleem bij
het managen van dit vraagstuk is, dat niemand gelooft dat politici
aldus zullen handelen.
Jaren terug heeft Frits Bolkestein betoogd dat politiek niet saai
genoeg kan zijn, omdat dit een teken van adequaat bestuur is. Als
centraal bankier kan hij met zo'n instelling meteen aan de slag.
Gezien de vertrouwenseffecten geldt dit ook zeker voor de politiek
zelf. Groots en meeslepend leven is het parool van velen. Dames en
heren, doe het niet. Wees voorspelbaar en koester het vertrouwen dat u
daarmee wekt.
Downloads
Download leeg Balansverlies, over de economie en cultuur van
vertrouwen - Paul Scheffer
Download leeg Vertrouwen, Cement van de Samenleving en Aanjager van de
Economie - Henriëtte Prast, Robert Mosch en W. Fred van Raaij