Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
5 oktober WDB 2005-00556
2005
Onderwerp
motie Bussemaker/Verburg (Kamerstukken II
2004/05, 29760, nr. 46)
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van 29 september jl. om, zoals aangekondigd bij
brief van de tweede ondergetekende van 4 juli
jl. (Kamerstukken II 2004/05, 29760, nr. 58), uw
kamer te informeren, berichten wij u bij deze
over de motie Bussemaker/Verburg. Deze motie
verzoekt de regering voor zelfstandigen een
regeling te treffen zodat deze groep evenals
werknemers per 1 januari 2006 kan sparen voor
verlof zoals bedoeld in de levensloopregeling.
Hiervoor zou een vorm van levensloopregeling
voor zelfstandigen in de inkomstenbelasting
geïntroduceerd moeten worden.
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet
aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen
en introductie levensloopregeling is veelvuldig
gesproken over de bezwaren bij een
levensloopregeling voor zelfstandigen. Bij brief
van de staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van 25 mei jl. (Kamerstukken II
2004/05, 28 170, nr. 37) is uw kamer
geïnformeerd over het kabinetsvoornemen om de
motie Bussemaker/Verburg inzake een
levensloopregeling voor zelfstandigen niet uit
te voeren. In de onderhavige brief worden de
belangrijkste overwegingen voor het niet
introduceren van een levensloopregeling voor
zelfstandigen weergegeven. De levensloopregeling
is bedoeld als inkomensvoorziening tijdens
perioden van onbetaald verlof. Verlof is
onlosmakelijk verbonden met de contractueel
overeengekomen arbeidsverplichting van de
werknemer. Bij zelfstandigen is er door het
ontbreken van de relatie werkgever - werknemer
geen contractuele arbeidsverplichting. Hierdoor
kan er naar de mening van het kabinet ook geen
sprake zijn van verlof.
Indien er - ondanks het bovengenoemde argument
dat bij een zelfstandige geen sprake kan zijn
van verlof - toch voor gekozen zou worden om de
levensloopregeling voor zelfstandigen open te
stellen zoals de motie Bussemaker/Verburg
vraagt, zal dit problemen met betrekking tot de
controleerbaarheid en handhaafbaarheid tot
gevolg hebben. Door het ontbreken van de
natuurlijke belangentegenstelling tussen
werkgever en werknemer, is het niet
controleerbaar of in perioden waarin de
zelfstandige minder inkomsten heeft ook
daadwerkelijk verlof is opgenomen. Dat de
inkomsten in een bepaalde periode lager, zijn
hoeft niet te betekenen dat minder is gewerkt,
maar kan evengoed economische oorzaken hebben.
Een levensloopregeling voor zelfstandigen zou
daardoor in de praktijk niet gebruikt hoeven te
worden voor verlof - wat het uitgangspunt is van
de levensloopregeling - maar zou gebruikt kunnen
worden voor een zo gunstig mogelijke verdeling
van inkomen in de tijd.
Voor zover de vraag naar een levensloopregeling
voor zelfstandigen niet zozeer betrekking heeft
op tussentijds verlof, maar op de
levensloopregeling als oudedagsvoorziening, is
het volgende van belang. In de
inkomstenbelasting bestaan voldoende
mogelijkheden voor zelfstandigen om fiscaal
gefacilieerd te sparen voor een
oudedagsvoorziening. Via de fiscale
oudedagsreserve kan jaarlijks een bepaald bedrag
belastingvrij opzij gezet worden. Deze reserve
valt in beginsel vrij bij het einde van
kalenderjaar waarin de onderneming wordt
gestaakt. Dit geldt ook indien de ondernemer op
dat moment nog niet de leeftijd van 65 jaar
heeft bereikt. Deze regeling kan derhalve ook
worden gebruikt voor vervroegde uittreding.
Indien de vrijgevallen reserve wordt omgezet in
een lijfrente, wordt de belastingheffing
uitgesteld en worden de lijfrentetermijnen
belast. De fiscale oudedagsreserve biedt
zelfstandigen daarmee dezelfde mogelijkheden
voor vervroegde uittreding als de
levensloopregeling voor werknemers. Tot slot is
van belang dat aan de openstelling van de
levensloopregeling voor zelfstandigen - mede als
gevolg van de in de vorige alinea genoemde
problemen met betrekking tot de
controleerbaarheid en handhaafbaarheid - forse
budgettaire risico's zijn verbonden.
Zoals door tweede ondergetekende op 25 april jl.
in uw Kamer bij een overleg over de nota 'Nieuwe
Accenten op Werk en inkomen' is gemeld, zal de
gedachte dat de werknemer of zelfstandige zelf
de regisseur is over tijd, werk en inkomen over
de hele loopbaan overigens wel worden meegenomen
in het vervolgtraject op de notitie 'Nieuwe
accenten op werk en inkomen' zoals toegezegd in
de brief terzake van 1 juli jl
(ASEA/AEV/05/46699).
De staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.G. Wijn
De minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
mr. A.J. de Geus
Ministerie van Financiën