Vreemdelingenbeleid komt onvoldoende tegemoet aan specifieke belangen
van minderjarige vluchtelingen
Promotie jurist Goos Cardol
Aan het eind van de jaren negentig kwamen er steeds meer alleenstaande
minderjarige asielzoekers naar Nederland, beter bekend onder de
afkorting ama. Op grond van het Internationaal Verdrag van de Rechten
van het Kind, waaraan ook Nederland is gebonden, moeten deze jeugdige
vluchtelingen in staat worden gesteld zich adequaat te kunnen
ontwikkelen. Daarvoor zijn (bijzondere) voorzieningen nodig. Dat wordt
echter door het vreemdelingenbeleid niet waargemaakt, stelt Goos
Cardol in zijn proefschrift.
De helft van alle vluchtelingen die over de wereld zwerven is kind of
adolescent. Geschat wordt dat van de totale groep
vluchtelingenkinderen twee à vijf procent niet wordt begeleid door de
ouder of wettelijke vertegenwoordiger.
Ook Nederland heeft te maken (gehad) met deze vreemdelingen. Dat
betrof Hongaarse kinderen (rond de Eerste Wereldoorlog), joodse
kinderen (Tweede Wereldoorlog) en later kinderen die de oorlogen in
Korea en Vietnam waren ontvlucht. Op dit moment komen alleenstaande
minderjarige asielzoekers (ama's) vooral uit Angola (29 procent),
Sierra Leone, Guinee, China, Afghanistan en Somalië. Hun aantal neemt
de laatste jaren wel weer wat af: in het piekjaar 2000 zochten 6.700
ama's hun toevlucht tot Nederland (vijftien procent van het totale
aantal vluchtelingen), in 2003 waren dat er nog 1.200 (negen procent).
Eén ding hebben deze minderjarigen gemeen: ze moeten in staat worden
gesteld zich adequaat te kunnen ontwikkelen, hetgeen is neergelegd als
belangrijk recht in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van
het Kind. Maar maakt Nederland dat wel waar? Is dit recht voldoende
ingebed in nationale wet- en regelgeving met betrekking tot
alleenstaande minderjarige vreemdelingen? Dat is een belangrijke vraag
omdat een substantieel deel van de vreemdelingen minderjarig is én
omdat gedurende de minderjarigheid tal van vaardigheden worden
ontwikkeld die uiteindelijk bepalend zijn voor de wijze waarop de
minderjarige in het leven staat. Bovendien missen alleenstaande
minderjarige vreemdelingen de voor hen zo belangrijke ondersteuning en
begeleiding van hun ouder(s), waardoor er op hun schouders extra
ontwikkelingstaken rusten.
Cardol concludeert dat het recht op ontwikkeling niet de eerste
overweging is geweest bij het vormgeven van het Nederlandse
vreemdelingenbeleid. Dat heeft tot gevolg gehad dat de minderjarige
niet in eerste instantie wordt benaderd als minderjarige met recht op
bescherming, maar dat de minderjarige vooral wordt gezien als
vreemdeling, veelal een vreemdeling met oneigenlijke vluchtmotieven.
Pas in tweede instantie is er aandacht voor de persoon van de
minderjarige.
Volgens Cardol zou niet de definitie van het Vluchtelingenverdrag
bepalend moeten zijn voor de toelating van de alleenstaande
minderjarige vreemdelingen, maar beoordeeld zou moeten worden in
hoeverre de schending van een of meer mensenrechten moet leiden tot
het al dan niet verlenen van een verblijfsstatus. Daarmee wordt
alleenstaande minderjarige vreemdelingen meer recht gedaan en kan
beter rekening worden gehouden met de leeftijd en de ontwikkeling van
de alleenstaande minderjarige vreemdeling. Met de huidige regelgeving
moeten alleenstaande minderjarige vreemdelingen een volwassen
prestatie leveren onder condities die zijn toegesneden op volwassenen
en onvoldoende rekening houden met het aspect van minderjarigheid.
Ook stelt Cardol dat het Nederlandse ama-beleid en het beleid ten
aanzien van illegaal in Nederland verblijvende alleenstaande
minderjarigen moeten worden aangepast, wil dit beleid in voldoende
mate tegemoet komen aan de ontwikkelingsbehoeften van alleenstaande
minderjarige vreemdelingen.
Mr. Goos Cardol (1954, Kaatsheuvel) studeerde tussen 1989 en 1998
Nederlands recht aan de Open Universiteit Nederland. In 2002 startte
hij met zijn promotieonderzoek. Sinds 1992 werkt Cardol bij de Raad
voor de Kinderbescherming; momenteel als stafjurist op het
hoofdkantoor. Ook doceert hij het vak jeugdrecht aan de Fontys
Hogescholen te Tilburg. Tussen 1978 en 1992 was hij in verschillende
functies werkzaam in de jeugdhulpverlening. Cardol is ook redactielid
van het Tijdschrift Rechten voor het Kind.
Noot voor de pers
Goos Cardol promoveert woensdag 5 oktober om 16.15 uur in de aula van
de Universiteit van Tilburg (Warandelaan 2, Tilburg) op het
proefschrift Ontheemd, vreemd en minderjarig. Het recht op
ontwikkeling van de alleenstaande minderjarige vreemdeling in
(inter)nationale wet- en regelgeving. Promotoren zijn prof.mr. P.
Vlaardingerbroek en prof.dr. A.M. van Kalmthout.
Het proefschrift wordt uitgegeven door Wolf Legal Publishers (ISBN 90
5850 111 6) en kost euro 35,-.
Journalisten kunnen een exemplaar van het proefschrift opvragen bij de
afdeling Voorlichting en Externe Betrekkingen van de UvT, tel: 013 466
2000, e-mail: persberichtuvt@uvt.nl.
Goos Cardol is bereikbaar op telefoon 073 613 8586 of 06 4894 5684,
e-mail: gcardol@xs4all.nl.
Persberichten van de UvT staan ook op Internet:
www.uvt.nl/persberichten/. Informatie over deskundigen van de UvT,
zie: www.uvt.nl/webwijs/.
Universiteit van Tilburg