De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
3 oktober WDB 2005-0471M
2005
Onderwerp
Motie over een marktconform rentetarief van het
Kamerlid Bakker c.s., Kamerstukken II, 2004/05,
29 767, nr. 51
Bij de behandeling van het Belastingplan 2005 is
door het Kamerlid Bakker c.s. een motie
ingediend. Met deze motie is de regering
gevraagd te onderzoeken of door een
heffingsrente op basis van marktconforme
rentetarieven en het gelijkstellen van de
invorderingrente aan de te betalen heffingsrente
ongewenste gedragseffecten teniet kunnen worden
gedaan. Voorts is verzocht om de budgettaire
consequenties hiervan in kaart te brengen en de
extra belastingontvangsten van de hiervoor
geschetste maatregel in te zetten voor de
verdere modernisering van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969.
In deze brief informeer ik u over de resultaten
van dit onderzoek.
Het onderzoek: een analyse
De regelingen betreffende de heffingsrente en
invorderingsrente zijn ingevoerd in 1987 .
Deze regelingen zijn van toepassing op
belastingen, premies volks- en
werknemersverzekeringen en de toeslagen op grond
van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen. Het stelsel van de renteregelingen
zal hierna worden behandeld in het kader van de
rijksbelastingen. Hetgeen hierover wordt
opgemerkt geldt in grote lijnen ook voor de
toeslagen en premies volks- en
werknemersverzekeringen.
De regeling van de heffingsrente strekt ertoe
dat in het kader van de regeling van
belastingaanslagen aan belastingplichtige
enkelvoudige rente wordt vergoed, dan wel
berekend, indien de belastingaanslag leidt tot
een teruggaaf van belasting respectievelijk tot
een te betalen bedrag. Heffingsrente wordt
berekend tot en met de dag van de dagtekening
van de belastingaanslag. Het regime van de
heffingsrente is alleen van toepassing op de in
artikel 30f van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen genoemde rijksbelastingen .
De regeling van de invorderingsrente heeft de
strekking om enkelvoudige rente in rekening te
brengen over te laat betaalde belasting en te
vergoeden over door de ontvanger terug te
betalen bedragen. De invorderingsrente wordt
berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag
na de vervaldag van de voor de belastingaanslag
geldende enige of laatste betalingstermijn. In
tegenstelling tot de heffingsrente geldt de
regeling voor de invorderingsrente voor alle
rijksbelastingen.
Het percentage van de invorderingsrente is in de
huidige regeling gelijk aan het percentage van
de heffingsrente en wordt telkens per kwartaal
vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage
is gekoppeld aan de door de Europese Centrale
Bank voor basisfinancieringstransacties
toegepaste interestvoet, of zo dit lager is, het
gemiddelde rendement van enkele aan de Euronext
effectenbeurs genoteerde staatsleningen. Het op
deze wijze bepaalde rentepercentage wordt
vervolgens verhoogd met een wettelijk
opslagpercentage. Bij het Belastingplan 2005 is
op initiatief van de Tweede Kamer dit
opslagpercentage verhoogd van 1,5 naar 3 .
Voor het jaar 2005 is het door de
Belastingdienst gehanteerde rentepercentage
uitgekomen op 5, ter vergelijking, voor het jaar
2004 lag dit percentage op 3,5.
Op grond van artikel 27a van de Invorderingswet
1990 kan een betalingskorting worden verleend.
Deze korting geldt voor belastingaanslagen die
een te innen bedrag behelzen en in meer dan één
termijn invorderbaar zijn. De regeling heeft als
doel belastingplichtigen te stimuleren
(voorlopige) aanslagen in één keer te betalen.
De korting wordt verleend aan de
belastingschuldige die ten minste het bedrag van
de belastingaanslag minus het bedrag van de te
verlenen korting betaalt voor de eerste
betalingstermijn van de aanslag. De
betalingskorting wordt vastgesteld op grond van
het percentage dat geldt voor de
invorderingsrente.
Het huidige door de Belastingdienst gehanteerde
percentage ligt hoger dan de rente die door de
markt wordt vergoed op bijvoorbeeld een
internetspaarrekening of een
ondernemersdeposito. Voor beide spaarvormen ligt
het percentage rond de 2 à 3. Dit percentage is
afhankelijk van een aantal factoren zoals:
inleg, mate waarin over het tegoed kan worden
beschikt en de periode waarover het tegoed
uitstaat. Het rentepercentage voor een
doorlopend krediet ligt op dit moment rond de 6.
Ook hier geldt dat dit percentage afhankelijk is
van diverse factoren zoals kredietlimiet en
zekerheidstelling. De wettelijke rente voor
handelstransacties ligt thans rond de 9 procent.
Voor transacties met consumenten geldt het
lagere tarief van 4 procent .
Belastingplichtigen kunnen op verschillende
wijzen gebruik maken van deze verschillen. In de
eerste plaats zal de calculerende
belastingplichtige met spaargeld, gezien de
lagere rentevergoeding op een spaarrekening,
genegen kunnen zijn een (te) hoge voorlopige
aanslag te vragen en deze volledig te betalen.
Hoewel dit een positief effect heeft op de
kasopbrengsten van het Rijk wordt uiteindelijk
het teveel betaalde bedrag door Belastingdienst
terugbetaald waarbij rente wordt vergoed; een
zogenaamd spaareffect treedt dan op. In de
tweede plaats kan de belastingplichtige met
schulden besluiten om later zijn
belastingschulden te betalen. Bij de afweging
tussen betaling aan andere handelscrediteuren -
die een hoge rente in rekening brengen - dan wel
aan de fiscus, laat de belastingplichtige de
balans doorslaan in de richting van de andere
crediteur.
Het onderzoek: de praktijkcijfers
Onderzoek binnen de Belastingdienst heeft
uitgewezen dat er als gevolg van de huidige
rentepercentages een tweetal effecten optreden.
In de eerste plaats zijn er positieve
kaseffecten bij de belastingontvangsten. Over
februari 2005 is voor de vennootschapsbelasting
een fors hoger kasbedrag ontvangen, omdat veel
ondernemingen hun voorlopige aanslag 2005 in één
keer betalen in plaats van in termijnen. Daarbij
maken ze gebruik van de betalingskorting. De
hoogte van de betalingskorting heeft daarbij
zeker een rol gespeeld. Deze korting is immers
gerelateerd aan de op dit moment relatief hoge
invorderingsrente van 5 procent. Ter
vergelijking: in februari 2005 werden 28.000
betalingen met betalingskorting geconstateerd
voor een totaal bedrag van 2 miljard euro; in
dezelfde maand in 2004 waren dit 22.000
betalingen voor een bedrag van 1,1 miljard euro.
Daarnaast is het bedrag van de
betalingsachterstand op aanslagen
vennootschapsbelasting van het lopende
belastingjaar op dit moment fors lager dan in
2004: 0,4 miljard dit jaar ten opzichte van 0,6
miljard vorig jaar. Door deze effecten zal de
Belastingdienst een groter deel van de
transactieopbrengst eerder innen. In de tweede
plaats zijn er aanwijzingen voor het zogenoemde
spaareffect in de belastingheffing. In 2005 is,
in vergelijking met 2004, duidelijk minder
bezwaar aangetekend tegen voorlopige aanslagen
vennootschapsbelasting. Tot en met september
2005 ligt het bedrag aan verminderingen van
voorlopige aanslagen naar aanleiding van
bezwaarschriften 1,1 miljard euro lager dan over
dezelfde periode in 2004. De veronderstelling
hierbij is dat de belastingplichtige geen
bezwaar maakt tegen de te hoge voorlopige
aanslag, de aanslag betaalt en vervolgens wacht
op de definitieve aanslagregeling. Bij de
definitieve vaststelling van de aanslag ontvangt
de belastingplichtige het teveel betaalde dan
terug met rente. Ook dit leidt op korte termijn
tot een positief kaseffect. Op de langere
termijn zal dit laatstgenoemde positieve
kaseffect echter vrijwel geheel of meer dan
geheel worden teniet gedaan, omdat in latere
jaren lagere aanslagen en hogere verminderingen
zullen volgen. Deze verminderingen worden
vergoed tegen het relatief hoge rentepercentage
van 5. Dit percentage ligt aanmerkelijk hoger
dan de rente die wordt vergoed op een
staatslening . Hoe deze effecten zich exact
verdelen over de jaren, laat zich echter
moeilijk kwantificeren.
Voor de inkomstenbelasting zijn er (nog) geen
bijzondere signalen die wijzen op een
verandering in de kasopbrengsten, weliswaar is
ook hier een stijging bij de betalingen met
betalingskorting, maar deze is veel minder sterk
dan bij de vennootschapsbelasting. Ook zijn er
(nog) geen aanwijzingen in de inkomstenbelasting
voor het zogenoemde spaargedrag.
Het hanteren van marktconforme rentepercentages
De resultaten van het onderzoek binnen de
Belastingdienst wijzen op spaargedrag van
belastingplichtigen in de
vennootschapsbelasting, waarbij de overheid een
rente vergoedt die substantieel hoger is dan het
rendement van de recent uitgegeven
staatsleningen. Een reactie hierop zou kunnen
zijn het hanteren van marktconforme
rentepercentages. Hieronder wordt in dit verband
verstaan dat de in rekening te brengen rente op
een hoger percentage wordt vastgesteld dan de te
vergoeden rente (rente-écart). Aldus wordt
aansluiting gezocht bij een benadering die
gebruikelijk is in het maatschappelijke verkeer.
Hierbij moet worden opgemerkt dat in 1993 bij de
Tweede Kamer een wetsvoorstel is ingediend
waarvan de strekking vergelijkbaar was met de
onderhavige motie Bakker c.s. Uit onderzoek was
indertijd gebleken dat belastingplichtigen hun
geld langer dan noodzakelijk bij de fiscus
lieten staan om op deze manier een hoge
rentevergoeding (de wettelijke rente was toen 11
tot 12 procent) te kunnen ontvangen. Voorgesteld
werd de in rekening te brengen heffings- en
invorderingsrente 3 procentpunt hoger te laten
zijn dan het rentepercentage voor de te
vergoeden heffings- en invorderingsrente. Met
dit wetsvoorstel werd beoogd een verhoogde
opbrengst te realiseren alsmede ongewenste
gedragseffecten tegen te gaan. De Raad van State
heeft ten aanzien van dit wetsvoorstel negatief
geadviseerd: "niet zenden aan de Tweede
Kamer" . De Raad achtte het onder andere
principieel onjuist dat met twee maten werd
gemeten en dat er geen reden aanwezig was om,
zoals bij banken algemeen gebruikelijk is,
verschil in debet- en creditrente te hanteren
teneinde de kosten (met inbegrip van salarissen)
daaruit te kunnen betalen. Ook een meerderheid
van de Tweede Kamer was tegen het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel is uiteindelijk na een daartoe
strekkende en breed gedragen motie uit de Tweede
Kamer ingetrokken .
Zou worden gekozen voor het hanteren van
marktconforme rentepercentages dan is dit niet
goed denkbaar zonder een zogenoemde
verfijningsregeling.
Het hanteren van een rente-écart kan namelijk in
bepaalde situaties onevenwichtig zijn. Hierbij
kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties
waarbij over eenzelfde periode en over eenzelfde
grondslag door de Belastingdienst eerst rente
tegen het hoge percentage in rekening is
gebracht terwijl later over dezelfde periode en
grondslag rente tegen het lagere percentage
wordt vergoed (in de bijlage is een voorbeeld
opgenomen). Deze onevenwichtigheden kunnen
worden weggenomen door een verfijningsregeling
toe te passen; bij het in 1993 ingediende
wetsvoorstel tot rentedifferentiatie is ook
uitgegaan van een verfijningsregeling. Wel moet
bij het hanteren van een verfijningsregeling er
rekening mee worden gehouden dat dit de extra
belastingontvangsten drukt, omdat de
uitvoeringssystemen hiervoor moeten worden
aangepast, en extra kosten met zich brengt die
incidenteel en structureel worden geraamd op ¤ 2
miljoen per jaar (automatiserings- en
archiveringskosten). Een nadeel van een
dergelijke regeling is ook dat de
uitvoeringspraktijk door een dergelijke regeling
complexer wordt. Vanwege de hiervoor bedoelde
aanpassingen van uitvoeringssystemen kan een
dergelijke regeling niet eerder ingaan dan op 1
januari 2008.
Budgettaire effecten
Ik begrijp uit de motie dat onder marktconforme
rentetarieven wordt verstaan: het niet langer
gebruiken van een uniform percentage voor door
de Belastingdienst te vergoeden rente en in
rekening te brengen rente, maar
gedifferentieerde rentepercentages te laten
gelden, waarbij voor de bij de
belastingplichtige in rekening te brengen
heffingsrente een hoger percentage geldt dan
voor de door de Belastingdienst te vergoeden
heffingsrente alsmede voor de in rekening te
brengen en de te vergoeden invorderingsrente. In
onderstaande tabel is het voorgaande uitgewerkt.
in rekening te vergoeden
te brengen rente
rente
heffingsrente 5 4
invorderingsrente 4 4
Tabel 1: Voorbeeld bij een rente-écart van één
procentpunt
Door uitvoering te geven aan de motie kan
spaargedrag van belastingplichtigen tegen worden
gegaan. Hierbij is het ook denkbaar dat, anders
dan dat in tabel 1 is aangegeven en door de
motie is gevraagd, de in rekening te brengen
invorderingsrente wordt gesteld op 5%.
Voor de raming van de budgettaire consequenties
van de motie wordt uitgegaan van de toepassing
van een verfijningsregeling. Uitgaande van het
huidige rentepercentage van 5 dat aan
heffingsrente in rekening wordt gebracht en een
rente-écart van 1 procentpunt, komt de aan de
belastingplichtige in rekening te brengen en te
vergoeden invorderingsrente en te vergoeden
heffingsrente uit op 4 procent. De budgettaire
effecten voor de jaren 2008 tot en met 2013,
exclusief de extra uitvoeringskosten die
samenhangen met een verfijningsregeling, zijn
weergegeven in de onderstaande tabel.
2008 2009 2010 2011 2012 2013
Budgettair 5 16 33 43 54 69
belang per
1%-punt
rente-écart
Tabel 2: Extra opbrengsten per jaar in miljoenen
euro (rijksbelastingen en premies volks- en
werknemersverzekeringen)
Omdat rente veelal over langere periodes wordt
berekend, doet zich het structureel budgettaire
effect pas vanaf 2013 voor.
Per procentpunt dat de te vergoeden rente lager
wordt gesteld nemen de extra inkomsten met een
factor 1 toe ten opzichte van de in de tabel
gepresenteerde cijfers.
Conclusie
Onderzoek binnen de Belastingdienst heeft
uitgewezen dat er als gevolg van de huidige
relatief hoge rentepercentages mogelijk twee
effecten zich voordoen bij de
vennootschapsbelasting, te weten het zogenoemde
spaareffect en positieve kaseffecten. Het
hanteren van marktconforme rentetarieven kan het
spaareffect verminderen, en de opbrengsten die
gemoeid zijn met het hanteren van een
rente-écart zouden kunnen worden ingezet voor de
modernisering van de vennootschapsbelasting. Een
dergelijke renteregeling is technisch mogelijk
in combinatie met een verfijningsregeling. Die
verfijningsregeling is evenwel gecompliceerd en
zal extra kosten met zich brengen. De
budgettaire effecten van een aanpassing van de
tarieven voor de heffings- en invorderingsrente
voor alle belastingen zouden vooral bedrijven
raken, maar ook burgers. In het verleden is een
dergelijke maatregel voorgesteld, maar na
kritiek van de Raad van State en de Tweede Kamer
is het voorstel destijds ingetrokken.
Indien nu wel voor een dergelijke maatregel zou
worden gekozen voor alle belastingen, zou het
geheel inzetten van de opbrengst daarvan voor de
modernisering van de vennootschapsbelasting,
leiden tot een lastenverzwaring bij burgers.
Ik vertrouw erop dat het bovenstaande een goede
basis is voor een nadere gedachtewisseling.
De Staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.G. Wijn
Bijlage
De Verfijningsregeling
Een verfijningsregeling komt er in het kort
gezegd op neer dat indien de Belastingdienst
eerst rente tegen het hoge percentage in
rekening heeft gebracht, terwijl later over
dezelfde periode en grondslag rente wordt
vergoed, voor de te vergoeden rente voor die
periode en voor die grondslag het (hoge)
percentage van de eerder in rekening gebrachte
rente geldt. In het volgende voorbeeld is dit
uitgewerkt. Hierbij wordt uitgegaan van de
percentages zoals die zijn weergeven in tabel 1.
Een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting
van ¤ 100.000 over het belastingjaar 2007 wordt
opgelegd met dagtekening 31 oktober 2007. Deze
aanslag wordt niet betaald. De definitieve
aanslag wordt met dagtekening 31 december 2009
vastgesteld. Aangezien in 2007 verlies is
geleden, bedraagt de verschuldigde
vennootschapsbelasting nihil. Met de aanslag
wordt verrekend de reeds opgelegde voorlopige
aanslag. Het saldo van de aanslagen geeft dan
een negatief bedrag van ¤ 100.000.
De in rekening te brengen heffingsrente bij de
voorlopige aanslag bedraagt (het tijdvak loopt
van 1 juli 2007 en eindigt 4 maanden later op 31
oktober 2007; de dag dat de aanslag wordt
vastgesteld) 4/12 x 5% x ¤ 100.000 = ¤ 1.667. De
aanslag wordt niet betaald de in rekening te
brengen invorderingsrente bij de voorlopige
aanslag bedraagt: 24/12 x 4% x ¤ 100.000 = ¤
8.000. Na het vaststellen van de definitieve
aanslag en verrekening met de voorlopige
aanslag, wordt de ingevolge artikel 30g, eerste
lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
heffingsrente vergoed voor een bedrag van ¤
10.000 (30/12 x 4% x 100.000). Over een
gedeelte van dit tijdvak, namelijk van 1 juli
2007 tot 31 oktober 2007, is echter reeds
heffingsrente in rekening gebracht, berekend
naar het hoge tarief. De berekening van de te
vergoeden heffingsrente zou zonder
verfijningsregeling geschieden naar het lage
rentetarief. Met betrekking tot dezelfde
belastingaanslag over dezelfde periode en over
dezelfde grondslag zou dit een onbillijkheid
opleveren.
Het tijdvak waarover de te vergoeden
heffingsrente wordt berekend, wordt gesplitst in
een tijdvak 1 juli 2007 tot 31 oktober 2007
waarover wel, en een tijdvak 1 november 2007 tot
31 december 2009 waarover niet eerder
heffingsrente in rekening is gebracht. Over het
eerste deel wordt dan alsnog een hoge rente
vergoed, over het tweede deel alleen de lage
rente.
---
Wet van 26 maart 1987, tot berekening van
rente inzake belastingen en premies
volksverzekeringen, Stb. 120.
Voor de aanslagbelastingen gaat het hier om
de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
en
de vennootschapsbelasting. Wat de
aangiftebelastingen betreft wordt de
heffingsrente toegepast bij
de loonbelasting, de omzetbelasting, de
overdrachtsbelasting, de belasting van
personenauto's en
motorrijwielen, de accijns, de
verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en
van pruimtabak en
snuiftabak en diverse belastingen op
milieugrondslag.
Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 58
Artikel 6:120 BW
De op dinsdag 10 mei 2005 heropende
driejarige staatslening heeft een coupon van
2,5% en loopt
tot 15 januari 2008. De gemiddelde koers van
de uitgifte was 100,28 met een bijbehorend
gemiddeld rendement van 2,388%.
Kamerstukken II 1993/94, 23 411, nrs. 1-2
Kamerstukken II 1993/94, 23 411, B, blz. 5
Kamerstukken II 1993/94, 23 411, nr. 4
Een belastingaanslag is invorderbaar twee
maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
De periode waarover de invorderingsrente
wordt berekend begint dan ook op 31 december
2007
en eindigt op 31 december 2009.
Ministerie van Financiën