Time : 12:08:47 PM
Date : Thursday, September 29, 2005
Sender Name: Bureau fédéral du Plan
Lokalisatie en delokalisatie van de bedrijfsactiviteiten : analyse van de besluitvormingsfactoren
Op vraag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Agoria heeft
het Federaal Planbureau een studie gemaakt omtrent de determinanten
die een rol spelen in internationale lokalisatiebeslissingen door
bedrijven. Op basis van de literatuur werd een inventaris gemaakt van
de determinanten van internationale lokalisatie, die vervolgens werd
voorgelegd aan een panel van ondernemers uit de Agoriasectoren. De
gesprekken met de ondernemers hadden tot doel een zekere orde van
belangrijkheid aan de determinanten toe te kennen en de bevindingen
uit de literatuurstudie te vervolledigen met elementen uit een meer
bedrijfsmatige invalshoek. In het panel waren zowel grote
(multinationale) ondernemingen als KMO's vertegenwoordigd. Het
merendeel van de Agoria-ondernemingen is actief in de verwerkende
nijverheid (metaal, machinebouw, elektronica, automobiel...), hoewel
ook een aantal Agoria-bedrijven te situeren zijn in de dienstensector
(ICT, industriële automatisering...). Hoewel door die samenstelling
gemikt werd op een zekere mate van representativiteit, moet men zich
hoeden voor te vergaande veralgemeningen van de conclusies van die
panelgesprekken.
Globalisatie en delokalisatie
In de context van voortschrijdende internationalisatie en
globalisatie zijn ondernemingen hun productie gedurende de voorbije
decennia steeds meer op wereldschaal gaan organiseren. Onder invloed
van grondige wijzigingen in de economische omgevingsfactoren
(technologische ontwikkelingen, met name op het vlak van ICT, opkomst
van nieuwe economieën en opening van product- en kapitaalmarkten) is
dit proces sedert de jaren 90 in een duidelijke stroomversnelling
terecht gekomen. Die toenemende globalisatie heeft er toe geleid dat
een groeiend aantal segmenten van de productieketen in aanmerking
komt voor delokalisatie, waaronder ook steeds meer
dienstenactiviteiten (zoals boekhouding, facturering, diensten na
verkoop) en zelfs activiteiten inzake onderzoek- en ontwikkeling
(O&O), die traditioneel vrij sterk verankerd waren. Bovendien is de
waaier van mogelijke bestemmingen (Midden- en Oost-Europa, China,
India...) sterk uitgebreid en is delokalisatie niet langer een zaak
van grote (multinationale) ondernemingen alleen, maar ook van
kleinere ondernemingen.
Activiteiten die in aanmerking komen voor delokalisatie kunnen
uitbesteed worden aan niet verwante buitenlandse ondernemingen of
kunnen ondergebracht worden in buitenlandse vestigingen van het
moederbedrijf. Naast de klassieke vorm van delokalisatie, nl. het
stopzetten van een bestaande economische activiteit en verhuis naar
het buitenland, blijken zich in de praktijk ook meer sluipende vormen
van delokalisatie voor te doen. Immers, ondernemingen gaan op zoek
naar sterke groeimarkten en opteren ervoor om niet in België, maar in
het buitenland te investeren. Die gederfde uitbreiding van de
nationale productiecapaciteit kan inderdaad gezien worden als een
verlies voor België (een zogenaamde opportuniteitskost). Aangezien
men bovendien vaststelt dat op die nieuwe markten vaak overcapaciteit
wordt opgebouwd, kan dit op termijn zelfs aanleiding geven tot een
effectieve afbouw van productiecapaciteit in België.
Ondanks de onmiskenbare toename van het risico op delokalisaties
geven de beschikbare studies aan dat klassieke delokalisaties tot
dusver al bij al beperkt zijn gebleven. Tijdens de paneldiscussies
werd evenwel door een aantal ondernemers gesteld dat het fenomeen in
de Agoriasectoren recent aan belang gewonnen heeft. Vergeten we ten
slotte ook niet dat het meten van delokalisaties, wegens het
ontbreken van statistieken die op directe wijze bedrijfsbeslissingen
inzake lokalisering registreren, een zeer omstreden kwestie is.
Determinanten van internationale lokalisatie
Bedrijfsbeslissingen i.v.m. de lokalisatie van economische
activiteiten worden beïnvloed door talrijke factoren die onder meer
te maken hebben met de kost, de kwaliteit en de beschikbaarheid van
arbeid, met elementen van logistieke aard, met de contacten tussen
ondernemingen en overheid en met meer subjectieve en zelfs emotionele
overwegingen. Op basis van de gesprekken met de Agoria-ondernemers
kon een zekere rangorde aan de determinanten worden toegekend. Het is
van belang hierbij op te merken dat lokalisatiebeslissingen vrij
complex zijn en altijd beïnvloed worden door een combinatie van
factoren.
Belang van de determinanten van internationale lokalisatie
(Agoriapanel)
Zeer belangrijk
Loonkost per uur/loonkost per product
Kwalitatieve arbeidsgebonden aspecten
Socio-economische stabiliteit
Aanwezige infrastructuur
Nabijheid (nieuwe) afzetmarkten
Gemiddeld belangrijk
Fiscaliteit (andere dan op arbeid)
ICT-ontwikkeling
Nabijheid leveranciers en grondstoffen
Relatie overheid - ondernemingen
Douanetarieven en internationale handelsquota
Imago van de regio
Weinig belangrijk
Nabijheid concurrenten
Nationaliteit aandeelhouders
Historische band
Overheidscontracten
Bron: FPB, Agoria.
Zonder uitzondering werden alle determinanten die te maken hebben met
de factor arbeid door het panel als zeer belangrijk gecatalogeerd.
Het gaat hier niet alleen om de loonkosten (per uur en per product),
maar evenzeer om kwalitatieve arbeidsgebonden aspecten zoals
know-how, opleidingsniveau, flexibiliteit en motivatie.
Het is genoegzaam bekend dat België een land is met hoge loonkosten:
de uurloonkosten voor arbeiders in de Belgische verwerkende
nijverheid behoren tot de hoogste van de EU; momenteel is enkel in
Denemarken en (voormalig West-)Duitsland de uurloonkost hoger,
terwijl in Finland een gelijkaardig niveau als in België wordt
waargenomen. Verschillende panelleden spraken hun bezorgdheid uit
omtrent de impact van de bijzonder strikte loonafspraken die in de
Duitse industrie voor de komende jaren zijn gemaakt. In de vier
voornaamste nieuwe EU-lidstaten (Polen, Tsjechië, Hongarije en
Slovakije) bedraagt de uurloonkost in de industrie minder dan 20% van
het Belgische niveau, in de Baltische staten ongeveer 10% en in
Roemenië en Bulgarije 5%.
Vaak wordt aangevoerd dat onze hoge loonkosten (deels) gecompenseerd
worden door een hogere (gemiddelde) productiviteit. Uit de ervaringen
van de panelleden blijkt echter dat het verhuizen van economische
activiteiten meestal gepaard gaat met een overheveling van
technologie, wat bijvoorbeeld betekent dat van meet af aan een zelfde
(of in bepaalde gevallen zelfs moderner) machinepark wordt gebruikt
als in België. Dit heeft als gevolg dat vrij snel na de opstart
dezelfde (of een hogere) productiviteit wordt bereikt dan in België,
waardoor de verschillen inzake uurloonkosten van arbeiders zich
finaal ook weerspiegelen in de loonkosten per product.
Een meer kapitaalintensieve (machines en uitrustingsgoederen)
productie kan ondernemingen aanzetten te blijven waar ze gevestigd
zijn, zelfs indien zich elders interessante opportuniteiten voordoen.
Uit de paneldiscussies is evenwel gebleken dat het belang van het
argument van de 'sunk costs' (althans wat fysiek kapitaal betreft)
niet mag overdreven worden. Machineparken en productielijnen zijn
tegenwoordig bijzonder mobiel en vrij probleemloos te verplaatsen.
Hiermee samenhangend blijkt ook dat de tijdshorizon die bij
locatiekeuzes in aanmerking wordt genomen erg kort is. In de
Agoriabranches is de levensduur van een vestiging in de meeste
gevallen minder dan 10 jaar. In de automobielsector hangt de
levensduur van een productie-eenheid samen met de levenscyclus van
een model, die amper 5 tot 6 jaar bedraagt.
Wat de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel
(opleiding en know-how) betreft, scoort België traditioneel goed.
Door een aantal panelleden werd in dit verband ook verwezen naar het
belang van de kennis van meerdere talen. Die gunstige uitgangspositie
mag evenwel geen reden zijn om op zijn lauweren te rusten, want
België ondervindt op dit vlak in toenemende mate concurrentie van een
aantal opkomende economieën (China, India). Vaak geciteerde
pijnpunten zijn de beschikbaarheid in België van geschikte ingenieurs
en het secundair technisch en beroepsonderwijs, dat te weinig bekwame
en gemotiveerde arbeidskrachten aflevert. Flexibiliteit van de factor
arbeid heeft in deze context te maken met de mogelijkheid om in te
spelen op schommelingen in het productievolume. In dit verband
ervaren de panelleden het systeem van tijdelijke werkloosheid en de
Belgische interimsector als belangrijke troeven, terwijl de hoge
lasten op overuren als een belemmering worden gezien.
Andere (niet-arbeidsgebonden) factoren die als zeer belangrijk werden
aangemerkt, zijn socio-economische stabiliteit en de aanwezigheid van
de nodige infrastructuur tegen een betaalbare gebruikskost. Wat de
eerste factor betreft kan België in vergelijking met de opkomende
economieën bogen op een evenwichtig economisch beleid, een stabiele
wisselkoersomgeving en een harmonieus sociaal klimaat. Qua
infrastructuur vormen de havens een belangrijke troef voor de
lokalisatie van industriële activiteiten. Een aantal panelleden wezen
er tevens op dat de hoogte van de transportkosten een rol speelt in
de keuze van het land waar industriële activiteiten gelokaliseerd
worden. Van de recente stijging van de energieprijzen wordt niet
verwacht dat ze het fenomeen van de delokalisaties zullen afremmen,
maar er kan dus wel een invloed van uitgaan op de keuze van de
bestemming (ten nadele van verre bestemmingen). Een laatste factor
die als zeer belangrijk werd bestempeld bij het nemen van
lokalisatiebeslissingen is het inspelen op de opening van nieuwe
markten (Midden- en Oost-Europa, China,...). Die markten zijn in
vergelijking met de West-Europese aantrekkelijk omdat ze nieuw, groot
in omvang en snelgroeiend zijn.
Determinanten van de lokalisatie van O&O-activiteiten
Binnen de waaier van economische activiteiten die in aanmerking komen
om gedelokaliseerd te worden, nemen O&O-activiteiten een bijzondere
plaats in. Immers, omdat ze van invloed zijn op de innovatiekracht
van een land, hebben ze een impact op de competitiviteit en de
potentiële groei van een economie. Omwille van hun belang en
specificiteit werd in de studie afzonderlijk ingezoomd op de
determinanten van de lokalisatie van O&O-activiteiten.
Belang van de determinanten van de lokalisatie van O&O-activiteiten
(Agoriapanel)
Zeer belangrijk
Kost en beschikbaarheid van O&O-personeel
Mogelijkheden van netwerken met universiteiten en onderzoekscentra,
klanten en leveranciers
Gemiddeld belangrijk
Kennis van de markt
Historische vestiging van O&O-activiteiten
Weinig belangrijk
Beschikbaarheid van overheidssteun
Mogelijkheden inzake risicokapitaal (venture capital)
Kwaliteit van de infrastructuur
Beschikbaarheid en kwaliteit van spitstechnologie
Bron: FPB, Agoria.
Uit de gesprekken met de ondernemers is gebleken dat de delokalisatie
van onderzoeksactiviteiten op een andere manier en op basis van
andere motieven gebeurt afhankelijk van de grootte van de onderneming
en naargelang van de markten waarop de onderneming actief is.
Primo, middelgrote ondernemingen met een kleine O&O-afdeling zijn er
doorgaans niet voor te vinden hun onderzoeksactiviteiten zonder meer
naar het buitenland te verhuizen. Die ondernemingen overwegen vaak
wel de mogelijkheden van een uitbesteding of het openen van nieuwe
onderzoekscentra met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten
of een aanpassing van bestaande om ze conform te maken aan de wensen
van lokale markten. Die optie hangt samen met de toegenomen rol van
de klant in de O&O-activiteiten van ondernemingen. Verder wordt de
bekommernis om het fundamenteel onderzoek in België te houden
verantwoord door de vrees om de controle over de technologie die
eigen is aan de onderneming te verliezen en door de 'sunk costs'
(verloren kosten) die voortspruiten uit het kenniskapitaal dat
Belgische onderzoekers vergaard hebben. Bovendien biedt een
lokalisatie in België voordelen in termen van gekwalificeerd
personeel, centrale geografische ligging, kwaliteit van de
communicatie- en transportinfrastructuur, mogelijke
samenwerkingsvormen met universiteiten en publieke onderzoekscentra
en, in mindere mate, stimuli vanwege de overheid. De relatief hoge
loonkost is evenwel een handicap die eerder een rem is op de grootte
van het onderzoekscentrum dan een reden om tot stopzetting over te
gaan.
Secundo, de onderzoekscentra van multinationale ondernemingen (MNO's)
daarentegen blijken meer te lijden onder de fiscale druk, die de
uitbetaalde lonen minder aantrekkelijk maakt voor buitenlandse
vorsers. Nochtans is die aantrekkingskracht van levensbelang
aangezien de Belgische markt, en zelfs de Europese, onvoldoende groot
is als pool om de nodige specialisten te rekruteren. Grote
ondernemingen ondervinden ook de nadelen van de geringe dimensie van
ons land. Die beperkt immers de mogelijkheden van een samenwerking
met universiteiten op heel gespecialiseerde domeinen en vormt een
hinderpaal voor een publieke organisatie van een technologisch
omgevingskader aangepast aan de noden van die ondernemingen. Andere
handicap voor ons land is het tekort aan technologische spin-offs en
startups, die een andere optie vormen voor grote ondernemingen om hun
innovatiecapaciteit te vergroten.
Tertio, ondernemingen die actief zijn in opkomende economieën, en in
het bijzonder in China, zien zich soms verplicht daar een deel van
hun O&O-activiteiten in te planten, hetzij onder invloed van
beslissingen van lokale autoriteiten, hetzij omwille van de
specifieke normen en standaarden van het betrokken land. In eerste
instantie gaat het hier gewoonlijk niet om een delokalisatie in enge
zin, aangezien het Belgische onderzoekscentrum over het algemeen
blijft voortbestaan. Indien de buitenlandse onderzoeksafdeling
rendabeler is of beter afgestemd blijkt op de ontwikkeling van
producten die beantwoorden aan de buitenlandse vraag is een
stopzetting van het Belgische centrum op termijn evenwel niet uit te
sluiten. In het geval van grote multinationale groepen kan de opening
van een onderzoekscentrum in een opkomende economie de aanzet vormen
tot een reorganisatie van de O&O-activiteiten op wereldschaal, wat,
bij de creatie van een unieke afdeling voor Europa, Belgische centra
in concurrentie kan brengen met centra van andere Europese landen.
Tot besluit
Snel wijzigende comparatieve voordelen op wereldvlak maken de
delokalisatie van een aantal economische activiteiten onvermijdelijk.
Het is duidelijk dat België, op korte en zelfs op middellange
termijn, voor een aantal producten onmogelijk kan optornen tegen
opkomende economieën in Centraal en Oost-Europa en Azië (China,
India). Het is echter van levensbelang dat België een aantrekkelijke
regio blijft in vergelijking met westerse economieën met een
gelijkaardig niveau van economische ontwikkeling. De lijst van
motieven waardoor ondernemingen zich laten leiden bij internationale
lokalisatiebeslissingen geeft aan op welke terreinen kan ingespeeld
worden om die attractiviteit te verhogen. Bovenaan dat lijstje
prijken het niveau van de loonkosten en de beschikbaarheid van
flexibele en gemotiveerde arbeidskrachten die een passende opleiding
hebben genoten. Ook een degelijke infrastructuur, een stevige
binnenlandse vraag en een stabiel socio-economisch klimaat worden
hoog ingeschat. Bovendien is het van belang dat de Belgische economie
zich concentreert op activiteiten die in overeenstemming zijn met
zijn troeven. Zonder twijfel vallen O&O-activiteiten binnen die
categorie. In het ontwikkelen van een ondernemingsvriendelijk klimaat
is niet alleen een belangrijke taak weggelegd voor de overheid, maar
evenzeer voor de sociale partners en voor elke individuele werkgever
en werknemer.
De Working Paper "Determinanten van internationale lokalisatie, met
toepassing op de Agoriabranches" kan geraadpleegd en gedownload
worden op de site www.plan.be
Meer informatie
Bart Hertveldt (NL)
tél.: 02/507.74.32
e-mail: bh@plan.be
Chantal Kegels (FR)
tél.: 02/507.74.30
e-mail: ck@plan.be