Uitspraken over zoutwinning
Leeuwarden, 29 september 2005 - Op 27 september 2005 heeft de
meervoudige kamer van de rechtbank Leeuwarden, sector bestuursrecht,
uitspraak gedaan inzake drie beroepen van de actiegroep "Laat het zout
maar zitten".
In de eerste plaats heeft de actiegroep beroep aangetekend tegen de
verlening van de concessie "Barradeel II" aan Frisia Zout BV te
Harlingen. In de tweede zaak is het beroep gericht tegen het besluit
van de minister van Economische Zaken om het ontginningsplan goed te
keuren. De derde zaak handelt over de goedkeuring van het plan voor
het uitvoeren van een gedevieerde (schuine) boring.
De concessie
Het voornaamste argument van de actiegroep was dat de minister niet
bevoegd was om de concessie te verlenen, mede omdat Napoleon ten tijde
van het opstellen van de Mijnwet 1810 zout geschrapt zou hebben van de
lijst met delfstoffen die onder deze wet vallen. De rechtbank heeft
dit argument verworpen. Volgens de rechters is de opsomming in de wet
niet-limitatief en kan uit het systeem van de wet worden opgemaakt dat
zout er ook onder kan worden begrepen. Voor de verlening van de
concessie zijn verder geen wettelijke beletselen. Evenmin is sprake
van een inbreuk op de rechten van de bodemeigenaren, zoals van de kant
van de actiegroep was aangevoerd.
De goedkeuring van het ontginningsplan
Volgens de rechtbank heeft de minister voor deze beslissing ten
onrechte geen milieu-effectrapport (MER) nodig geacht. Het MER dat er
wel is, is opgesteld voor de milieuvergunning. Op basis van
deskundigenrapporten komt de rechtbank tot de conclusie dat dit MER
wel alle relevante informatie bevat. De minister heeft op twee andere
punten eveneens onzorgvuldig gehandeld. Zo heeft hij volgens de
rechtbank de goedkeuring voor het ontginningsplan niet kunnen
verlenen, zonder in de voorschriften waarborgen in te bouwen voor het
geval de waterhuishoudkundige maatregelen de bodemdaling niet kunnen
bijhouden. Want alleen onder die omstandigheden is de kans op schade
aanvaardbaar klein, zo blijkt uit de diverse deskundigenrapporten.
Verder heeft de minister niet goed kunnen motiveren waarom Frisia
slechts 2000 euro per maand in het schadefonds hoeft te storten. De
minister is volgens de rechters hierbij van een te beperkt
schadebegrip uitgegaan. Hij heeft namelijk alleen het oog gehad op
schade aan gebouwen, terwijl er volgens de rechtbank geen goede
argumenten voor zijn om voorbij te gaan aan bijvoorbeeld de
waardedaling van landbouwgronden. Vanwege de ernst van deze gebreken
in de besluitvorming heeft de rechtbank de goedkeuring van het
ontginningsplan geschorst totdat de minister opnieuw op het
bezwaarschrift van de actiegroep heeft beslist, met inachtneming van
de uitspraak.
De gedevieerde boring
In deze zaak ging het vooral om de vraag of voor de boring vanaf de
bestaande locatie bij Wijnaldum naar het zout dat zich bevindt onder
het concessiegebied Barradeel II, een MER nodig is. De rechtbank heeft
deze vraag ontkennend beantwoord. In dit geval moet -anders dan bij de
goedkeuring van het ontginningsplan- de boring los worden gezien van
de winning van het zout.
In alle drie de zaken heeft de minister volgens de rechtbank de
ontvankelijkheid van de verschillende burgers en rechtspersonen die
samen de actiegroep "Laat het zout maar zitten" vormen, ten onrechte
niet individueel beoordeeld. De rechtbank heeft dit alsnog gedaan. In
de zaken over de verlening van de concessie en de gedevieerde boring
leidt dit tot een gedeeltelijke vernietiging op formele gronden met
veroordeling van de minister in de proceskosten.
LJ Nummers
AU3453
AU3454
AU3455
Bron: Rechtbank Leeuwarden
Datum actualiteit: 28 september 2005 Naar boven
Gerechtelijke organisatie