Rechtbank Leeuwarden


Uitspraken over zoutwinning

Op 27 september 2005 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Leeuwarden, sector bestuursrecht, uitspraak gedaan inzake drie beroepen van de actiegroep "Laat het zout maar zitten".

In de eerste plaats heeft de actiegroep beroep aangetekend tegen de verlening van de concessie "Barradeel II" aan Frisia Zout BV te Harlingen. In de tweede zaak is het beroep gericht tegen het besluit van de minister van Economische Zaken om het ontginningsplan goed te keuren. De derde zaak handelt over de goedkeuring van het plan voor het uitvoeren van een gedevieerde (schuine) boring.

De concessie

Het voornaamste argument van de actiegroep was dat de minister niet bevoegd was om de concessie te verlenen, mede omdat Napoleon ten tijde van het opstellen van de Mijnwet 1810 zout geschrapt zou hebben van de lijst met delfstoffen die onder deze wet vallen. De rechtbank heeft dit argument verworpen. Volgens de rechters is de opsomming in de wet niet-limitatief en kan uit het systeem van de wet worden opgemaakt dat zout er ook onder kan worden begrepen. Voor de verlening van de concessie zijn verder geen wettelijke beletselen. Evenmin is sprake van een inbreuk op de rechten van de bodemeigenaren, zoals van de kant van de actiegroep was aangevoerd.

De goedkeuring van het ontginningsplan

Volgens de rechtbank heeft de minister voor deze beslissing ten onrechte geen milieu-effectrapport (MER) nodig geacht. Het MER dat er wel is, is opgesteld voor de milieuvergunning. Op basis van deskundigenrapporten komt de rechtbank tot de conclusie dat dit MER wel alle relevante informatie bevat. De minister heeft op twee andere punten eveneens onzorgvuldig gehandeld. Zo heeft hij volgens de rechtbank de goedkeuring voor het ontginningsplan niet kunnen verlenen, zonder in de voorschriften waarborgen in te bouwen voor het geval de waterhuishoudkundige maatregelen de bodemdaling niet kunnen bijhouden. Want alleen onder die omstandigheden is de kans op schade aanvaardbaar klein, zo blijkt uit de diverse deskundigenrapporten. Verder heeft de minister niet goed kunnen motiveren waarom Frisia slechts 2000 euro per maand in het schadefonds hoeft te storten. De minister is volgens de rechters hierbij van een te beperkt schadebegrip uitgegaan. Hij heeft namelijk alleen het oog gehad op schade aan gebouwen, terwijl er volgens de rechtbank geen goede argumenten voor zijn om voorbij te gaan aan bijvoorbeeld de waardedaling van landbouwgronden. Vanwege de ernst van deze gebreken in de besluitvorming heeft de rechtbank de goedkeuring van het ontginningsplan geschorst totdat de minister opnieuw op het bezwaarschrift van de actiegroep heeft beslist, met inachtneming van de uitspraak.

De gedevieerde boring

In deze zaak ging het vooral om de vraag of voor de boring vanaf de bestaande locatie bij Wijnaldum naar het zout dat zich bevindt onder het concessiegebied Barradeel II, een MER nodig is. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. In dit geval moet -anders dan bij de goedkeuring van het ontginningsplan- de boring los worden gezien van de winning van het zout.

In alle drie de zaken heeft de minister volgens de rechtbank de ontvankelijkheid van de verschillende burgers en rechtspersonen die samen de actiegroep "Laat het zout maar zitten" vormen, ten onrechte niet individueel beoordeeld. De rechtbank heeft dit alsnog gedaan. In de zaken over de verlening van de concessie en de gedevieerde boring leidt dit tot een gedeeltelijke vernietiging op formele gronden met veroordeling van de minister in de proceskosten.

LJ Nummers

AU3453
AU3454
AU3455

Bron: Rechtbank Leeuwarden Datum actualiteit: 28 september 2005 Naar boven