Productschap Margarine
29.09.2005
Kamerleden in debat met belanghebbenden over biobrandstoffen
De vaste commissie voor LNV en de commissies voor EZ, Financiën en
VROM heeft gistermiddag (woensdag 28 september 2005) in de Groen van
Prinstererzaal van de Tweede Kamer met enkele belanghebbenden een
rondetafelgesprek over biobrandstoffen gehouden.
Nu de plannen van het kabinet voor wat betreft de stimulering van
biobrandstoffen enigszins vorm hebben gekregen, concentreerde de
discussie zich met name op de aspecten die nog onduidelijk zijn dan
wel verbeterd zouden kunnen worden. In de voorliggende plannen wil het
kabinet bijmenging tot 2% van biodiesel en bio-ethanol in 2006
stimuleren door een gedeeltelijke accijnskorting toe te kennen (zie
voor de details eerder artikel).
Vanaf 1 januari 2007 zullen aanbieders van transportbrandstoffen
worden verplicht een aandeel (in 2007 2%) van hun afzet uit
biobrandstoffen te laten bestaan (door menig spreker overigens
abusievelijk als bijmengplicht aangeduid) - zie ook eerder artikel.
Eerste en tweede generatie
In zijn algemeenheid klonk door dat Nederland in principe over genoeg
hoofd-, bij- en restproducten uit de agrarische industrie beschikt om
aan de EU-streefcijfers te kunnen voldoen. Ook leek een meerderheid
der aanwezigen van mening te zijn dat, zelfs als de zogezegde
tweede-generatie biobrandstoffen meer milieuvoordelen tegen lagere
kosten beloven, dat nog geen reden is om niet van start te gaan met de
eerste-generatie biobrandstoffen, zoals daar zijn biodiesel, PPO,
bio-ethanol en ETBE.
De eerste generatie biobrandstoffen dient niet alleen te helpen bij
het voldoen aan de EU-doelstellingen voor biobrandstoffen de komende
jaren (volgens een der sprekers kan het zelfs minimaal 15 jaar duren
voordat de tweede generatie biobrandstoffen inzetbaar is), zij dient
tevens een vraag te creëren die de introductie van de tweede generatie
mogelijk maakt. Een van de sprekers wees er ook op dat de
beschikbaarheid van fossiele brandstof zo sterk vermindert, dat het
straks geen kwestie wordt van of-of maar van en-en.
Biodiesel en bio-ethanol
Bedrijven met (potentieel) grote investeringsplannen zoals Nedalco
(bio-ethanol) en Cargill (biodiesel) vroegen de leden van de
Kamercommissies grosso modo om er bij de regering op aan te dringen
een meerjarige zekerheid aan investeerders te bieden. Het gaat om
investeringen van vele honderden miljoenen euro's indien aan de
doelstelling van 5,75% biobrandstoffen in 2010 moet worden voldaan en
dit percentage geheel wordt ingevuld in de transportsector.
Deze zekerheid betreft niet alleen de exacte invulling van de
verplichting die vanaf 2007 gaat gelden voor oliemaatschappijen om een
bepaald percentage van hun afzet aan transportbrandstoffen uit
biobrandstoffen te laten bestaan (welke percentages gelden voor de
jaren na 2007, hoelang zal de verplichting gelden) maar ook de
mogelijkheid om de beginnende biobrandstoffensector in Nederland enige
marktbescherming te bieden tegen importen vanuit landen die al veel
langer met biobrandstoffen bezig zijn en daarom zeker in de eerste
jaren een concurrentievoordeel hebben (zoals Brazilië).
Pure Plantaardige Olie (PPO)
(Potentiële) producenten van Pure Plantaardige Olie (PPO) - zoals de
Noord-Nederlandse Oliemolen/Solaroilsystems, de Twentsche
Oliemolen/Energiebureau Overijssel en Carnola - verzochten de
Kamerleden dringend om het Nederlandse beleid meer in lijn te brengen
met de EU-richtlijn inzake stimulering van biobrandstoffen, en PPO
binnen dat beleid als volwaardige biobrandstof aan te merken. In de
huidige plannen geniet PPO geen algehele accijnsvrijstelling als
biobrandstof. Producenten kunnen op projectbasis voor een vaste
hoeveelheid geproduceerde liters vrijstelling aanvragen. De
Noord-Nederlandse Oliemolen en Carnola beschikken reeds over zo'n
vrijstelling, de Twentsche Oliemolen hoopt er eveneens een te krijgen
en wel voor 3 miljoen liter PPO per jaar.
Dezelfde sprekers alsmede vertegenwoordigers van de akkerbouwers
(NLTO, NAV) wezen op de voordelen van kleinschalige PPO-initiatieven
zoals deze in Nederland aan de orde zijn (regionale teelt, verwerking
en afzet): economisch (ondernemers)perspectief voor boeren, lagere
CO2-uitstoot dan bij minerale olie, olierijke perskoeken voor
veevoeder, versterking van de plattelandsstructuur, regionale
werkgelegenheid, duurzame energie vanwege de hernieuwbaarheid van de
gewassen.
Milieu en voeding
Diverse sprekers hielden de aanwezigen voor dat het stimuleringsbeleid
vooral geënt moet zijn op biobrandstoffen die een duidelijk
milieuvoordeel hebben in termen van een duidelijk positieve
energiebalans en/of een aanmerkelijke reductie van CO2- en andere
emissies. Hierbij ontstond wel enige discussie over de bijdrage die de
eerste generatie biobrandstoffen resp. de tweede generatie
biobrandstoffen aan een schoner milieu (kunnen) leveren. Uitkomsten
van studies zijn niet eenduidig en de methodiek en gehanteerde
veronderstellingen in die studies staan soms ter discussie.
Ook waren er vragen over de mogelijkheid van verdringing: telen van
gewassen voor energie in plaats van voor voeding. Hoewel er
ongetwijfeld een omslagpunt ligt waarbij teelt voor energie in verband
met de schaarste (hoge olieprijs) aantrekkelijker wordt dan teelt voor
voeding, waren de meesten van mening dat dit voorlopig nauwelijks aan
de orde is. Ten eerste omdat er nog veel landbouwgrond in de EU braak
ligt waarop energiegewassen kunnen worden geteeld. Ten tweede omdat er
ook oneetbare gewassen (zoals jatropha) voor energie kunnen worden
ingezet op grond die ongeschikt is voor de teelt van voedselgewassen.
Gespreksnotities
Ten behoeve van de discussie met de Kamerleden hadden de deelnemende
organisaties op voorhand gespreknotities ingeleverd waarin zij hun
standpunt m.b.t. biobrandstoffen uiteenzetten.
Hieronder vindt u de gespreksnotities van:
Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA)
Nedalco
Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV)
Stichting Natuur en Milieu
Milieu- en Natuurplanbureau (MNP)
Platform Bio-Energie (PBE)
Solaroilsystems
Carnola
Twentsche Oliemolen
Sluit venster