Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Landelijk Handhavingsprogramma 2005

Interventiestrategie
Bouw- en sloopafval
(BSA)

LOM 2005 4

Landelijk Handhavingsprogramma 2005

Interventiestrategie
Bouw- en sloopafval
(BSA)

Vastgesteld op 4 juli 2005 door
het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving (BLOM) LOM-projectgroep Sleutelbedrijven BSA
Projectleider:

Albertien Paardekooper,
VROM-Inspectie Noord-West, Haarlem
Projectondersteuning: MMG Advies, Den Haag
Juli 2005
LOM-Secretariaat, Den Haag LOM 2005 4

Inhoud

Managementsamenvatting 3
1 Inleiding 5
1.1 Aanleiding, afbakening, definitie en enige kwantitatieve gegevens 6
1.2 Doel van het onderzoek 8
1.3 De onderzoeksvragen 8
1.4 Werkwijze 8
1.5 Leeswijzer 9
2 De BSA-keten 11
2.1 Hoe ziet de keten eruit en hoe werkt de keten? 12
2.2 Wet- en regelgeving, toezicht en handhaving 13
2.3 Het juridisch kader en de praktijk 13
2.4 Redenen voor het al dan niet naleven van de wet- en regelgeving 22
2.5 Verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de BSA-keten 25
2.6 Conclusies ketenbeschrijving 25
3 Risicomomenten in de BSA-keten 27
3.1 Risicomoment 1 ­ slopen en bouwen 28
3.2 Risicomoment 2 ­ sorteren 28
3.3 Risicomoment 3 ­ export 29
4 Aanpak risicomomenten BSA-keten 31
4.1 Aanpak risicomoment 1 ­ slopen en bouwen 32
4.2 Aanpak risicomoment 2 ­ sorteren 38
4.3 Voortgangsbewaking en bijsturing 42
5 Implementatie 43
5.1 Planning implementatie 44
5.2 Sturing implementatie 45 Bijlage 1 Projectgroep en agendacommissie 48 Bijlage 2 Relevante literatuur en stukken 49 Bijlage 3 Beleid en regelgeving BSA-keten 50 Bijlage 4 De BSA-keten in detail 52 Bijlage 5 Slakkenwol 58 Bijlage 6
Samenvatting rapport Overtredingen en motieven in de bouw- en sloopafvalketen 61 Bijlage 7 Bestaande handhavingsmogelijkheden sorteerinrichtingen 64
2 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Management-
samenvatting

De LOM-projectgroep bouw- en sloopafval (verder: BSA) heeft in de tweede helft van 2004 en de eerste helft van 2005 onderzoek gedaan aan de BSA-keten. Op basis van dit onderzoek onderkent de projectgroep drie risicomomenten in de BSA-keten, dat wil zeggen momenten waarop het risico het grootst is dat wet- en regelgeving niet wordt nageleefd dan wel momenten die bepalend zijn voor de mogelijke milieu- en/of volksgezondheidseffecten van de BSA-keten. De drie risicomomenten zijn:

1 Bouwen en slopen, vanwege (a) het risico voor het milieu en de volksgezondheid dat gevaarlijke stoffen in de (her te gebruiken) BSA-stroom terechtkomen en (b) het risico dat afvalscheiding aan de bron in onvoldoende mate plaatsvindt om de beleidsdoelen op het vlak van duurzaamheid (zoveel mogelijk inzet van secundaire in plaats van primaire grondstoffen) mede te bewerkstelligen.

2 Sorteren, omdat de sorteerinrichtingen in de gelegenheid zijn om de BSA-stroom niet goed te sorteren of sortering achterwege te laten, waardoor (a) eventuele gevaarlijke stoffen opnieuw onvoldoende of niet uit de BSA-stroom worden verwijderd en (b) het hergebruik van BSA opnieuw wordt bemoeilijkt.

3 Export, omdat (a) er onder de noemer `niet herbruikbaar BSA' ook andere afvalstoffen de grens over blijken te gaan waaronder grof huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval en (b) er aanwijzingen zijn dat het geëxporteerde afval in het buitenland niet wordt verwerkt, zoals gedacht en beleidsmatig gezien toegestaan, maar wordt gestort, hetgeen niet beleidsconform is.
De LOM-projectgroep werkte voor risicomoment 1 en risicomoment 2 een aanpak uit op strategisch (wat willen we bereiken?), tactisch (hoe kunnen we dat bereiken?) en operationeel niveau (wie moet dan wat doen?). Voor risicomoment 3 vindt de projectgroep dat besluitvorming moet plaatsvinden over de aanbevelingen die zullen voortkomen uit het op dit specifieke risicomoment gerichte BSA-project 2004 van de VROM-Inspectie (rapport: `Residu over de grens'). De projectgroep beveelt het management van de VROM-Inspectie aan om deze besluitvorming en de implementatie van de aanbevelingen, vanuit de ketengedachte, in het bredere LOM-kader te plaatsen.
Voor risicomoment 1 wil de projectgroep inzetten op BSA-scheiding aan de bron en op het voorafgaand aan sloop selectief verwijderen en afvoeren van in het sloopwerk aanwezige schadelijke stoffen (asbest, slakkenwol, teerhoudend dakleer, etc.). Dit vooral door: (a) het benutten van de mogelijkheden van de bouw- en/of sloopvergunning in combinatie met gericht toezicht op de naleving van die vergunning, (b) gerichte communicatie en (c) ketenhandhaving. Voor risicomoment 2 wil de projectgroep inzetten op een zo volledig mogelijke scheiding door sorteerinrichtingen, zowel wat de herbruikbare fracties betreft als ook wat de bij risicomoment
1 genoemde schadelijke stoffen betreft. De projectgroep vindt hiervoor nodig: (a) gerichte handhaving van een specifieke groep van sorteerinrichtingen (die met een algemene kennisgeving voor uitvoer), (b) aangepaste wet- en regelgeving, (c) ketenhandhaving en (d) overleg met de branche over zelfreiniging.
Voor de bij risicomoment 1 en 2 genoemde maatregelen (a), (b), (c) en (d) definieerde de projectgroep een actieprogramma met concrete activiteiten voor 2005 en 2006. De projectgroep heeft per actie aangegeven wie daarvoor de meest voor de hand liggende uitvoerende actor is. Tevens zijn de benodigde capaciteit en de te verwachten kosten indicatief geraamd. Om een goede implementatie van het actieprogramma te verzekeren stelt de projectgroep voor de verantwoordelijkheid hiervoor te leggen bij de VNG-vertegenwoordiger in het ALOM en de IPO-vertegenwoordiger in het ALOM in overleg met de Inspecteur-generaal van de VROM- Inspectie en bijgestaan door een implementatiemanager voor de dagelijkse coördinatie. Voor het implementeren van het actieprogramma met betrekking tot risicomoment 1, beveelt de projectgroep nadrukkelijk nauwe afstemming met het asbestproject van het LOM aan.
4 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


1 Inleiding


1.1

Aanleiding, afbakening, definitie en
enige kwantitatieve gegevens
Aanleiding
De aanleiding voor de uitvoering van dit project is het Landelijk Handhavingsprogramma
2005 (LHP 2005) van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM). Hierin is het project `Ketenhandhaving sleutelbedrijven' één van de vier projecten die in 2004 en de eerste helft van
2005 uitgevoerd zijn.
Aanvankelijk was de scope van het project vrij breed, te weten `Sleutelbedrijven gerelateerd aan afval'. De projectleider van de VROM-Inspectie (VI) heeft het project, na een eerste brainstormsessie in juni 2004, toegespitst op de keten bouw- en sloopafval (BSA). Dit gebeurde vooruitlopend op de vorming van de projectgroep en in nauw overleg met de opdrachtgever en ketentrekker vanuit het ALOM, de plv. Inspecteur-generaal van de VI. De keuze voor de BSA-keten is als volgt ­ in volgorde van belangrijkheid ­ gemotiveerd:
· Vermeende fraude en vermeende grootschalige overtreding van de regels, onder andere naar aanleiding van onderzoek dat in opdracht van deze projectgroep door de directie Bestuurszaken van het ministerie van VROM is uitgevoerd.

· Sociale aspecten, vooral de kans op normvervaging indien de overheid fraude en overtreding van de regels binnen een branche of keten ongemoeid zou laten.
· Volksgezondheidsrisico's die zich kunnen voordoen indien gevaarlijke stoffen bij sloop, zoals asbest en slakkenwol, niet (goed) selectief worden verwijderd, waardoor de BSA-stroom daarmee verontreinigd raakt.

· De indruk dat ons afval massaal en niet (geheel) beleidsconform (= meer dan 50% nuttige toepassing) naar Duitsland wordt getransporteerd.
· De politieke aandacht voor BSA als gevolg van de voorgaande punten.
· Een economisch goed functionerende afvalmarkt, met een gelijk speelveld voor de daarop actief zijnde bedrijven, zodat `nette' bedrijven daarvan geen nadeel ondervinden ten opzichte van hun concurrenten die het minder nauw nemen.
· Betrokkenheid van de meeste ALOM-partners in de keten. Deze redenen heeft de projectgroep niet allemaal spijkerhard kunnen onderbouwen. Desondanks is er genoeg overgebleven: de projectgroep heeft drie aan te pakken risicomomenten in de BSA- keten geïdentificeerd waarbij bovenstaande redenen een rol spelen. Rondom (1) bouwen en slopen, (2) sorteren en (3) de export van afval:

· is er gelegenheid om regels te overtreden en zijn er diverse aanwijzingen (uit andere onderzoeken, literatuur en enkele in het kader van dit project verrichte veldonderzoeken) dat dit ook gebeurt; alleen de schaal waarop is niet volledig in beeld. Uitvoering van de aanpak die in dit rapport is opgenomen kan dit beeld mede aanvullen.
· is er kans op normvervaging indien de genoemde gelegenheden voor overtreding niet worden afgedekt (bijvoorbeeld via aangepaste regelgeving, zoals in dit rapport bij de aanpak van het probleem wordt bepleit) en indien begane overtredingen niet worden geconstateerd noch worden bestraft.

· doen zich volksgezondheidsrisico's voor, omdat gevaarlijke stoffen bij sloop niet altijd selectief worden verwijderd. Uit onbekendheid (het radioactieve slakkenwol is een voorbeeld) of om kosten uit te sparen (zie in dit verband bijvoorbeeld de resultaten van het LOM-project Asbest).

· vinden er afvaltransporten plaats naar Duitsland die niet (geheel) beleidsconform zijn (zie onder andere de resultaten van het BSA-project 2004 van de VROM-Inspectie).
· is een goed functionerende afvalmarkt van belang, zodat `goede' bedrijven geen concur- rentienadelen ondervinden.

· is de betrokkenheid van de meeste ALOM-partners gewenst, hetgeen onder andere blijkt uit de in dit rapport opgenomen aanpak en operationele acties.
6 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Afbakening

In het project is gekeken naar de BSA-stroom die vrijkomt bij het bouwen en slopen van gebouwen. Voor deze afbakening is gekozen, omdat bij deze keten álle partners betrokken zijn en omdat het project zonder deze afbakening te omvangrijk zou worden voor de projectgroep om het met de gegeven capaciteit adequaat af te ronden. Deze afbakening betekent dat in het project niet expliciet aandacht is besteed aan het Bouwstoffen- besluit en BSA uit de wegenbouw. Wat betreft het Bouwstoffenbesluit is in het project wel geconstateerd, dat de huidige ophanging van dit besluit aan de Wet bodembescherming betekent, dat thans alleen de toepassers van secundaire bouwstoffen kunnen worden aangesproken op de kwaliteit daarvan en niet de leveranciers, waaronder de sorteerinrichtingen die in dit onderzoek onderwerp van studie zijn geweest. De projectgroep acht in dit verband de aanstaande fundamentele herziening van het Bouwstoffenbesluit van groot belang, met name wat de daarbij voorziene uitbreiding betreft van het normadressaat naar de leveranciers van secundaire materialen en naar de (onder)aannemers die secundaire bouwstoffen toepassen. Definitie BSA
BSA staat in sectorplan 13 van het LAP. Het LAP is het Landelijk Afvalbeheerplan voor de periode
2002-2012. Volgens sectorplan 13 is BSA afval dat vrijkomt bij het bouwen, renoveren en slopen van gebouwen, bouwwerken en wegen.
Volgens het LAP bestaat BSA voor meer dan 90% uit enkele grote deelstromen van steenachtig materiaal, te weten: beton, (teerhoudend) asfalt en metselwerk (metselbaksteen, kalkzandsteen, betonsteen). De resterende 10% bestaat uit een groot aantal kleine deelstromen, zoals: gips en cellenbeton, bitumineus dakafval, teermastiek en dakgrind, houtafval, asbest en asbesthoudend materiaal, vlakglas en metalen. De kleine deelstromen zijn met name afkomstig van woningen en utiliteitsbouw.
In de NEN 5880 (afval en afvalverwijdering, algemene termen en definities) staat de volgende definitie voor BSA: afvalstoffen bestaande uit:

· bouwafval (bouwafval 4.16: afvalstoffen die vrijkomen bij het bouwen en onderhouden van gebouwen en andere bouwwerken en wegen);

· renovatieafval (renovatieafval 4.41: afvalstoffen die vrijkomen bij renovatie van gebouwen en andere bouwwerken en wegen. Renovatieafval bestaat uit zowel bouw- als sloopafval);
· sloopafval (sloopafval 4.48: afvalstoffen die vrijkomen bij het slopen van gebouwen en andere bouwwerken en wegen).
Enige kwantitatieve gegevens over BSA
Het totaal aan afval uit de bouwnijverheid was in het jaar 2003 25,4 Mton (bron: AOO). Dit totaal heeft betrekking op de bouwnijverheid inclusief de wegenbouw, de bouwmaterialen- industrie en het grof huishoudelijk afval. De hoeveelheid BSA afkomstig van enkel de woning- en utiliteitsbouw bedroeg in 2003 19,1 Mton. Hierop is dit rapport gericht. Figuur 1.1 is een schematische samenvatting van het voorgaande.
Inleiding 7

Figuur 1.1 BSA in stromen


90% Grote deelstromen Hergebruik NL (steenachtig) Bouw en sloop BSA
van gebouwen

10% Kleine deelstromen Hergebruik (divers) Residu
1.2 Doel van het onderzoek
De doelen van het onderzoek zijn de volgende:

· Inzicht verkrijgen in de BSA-keten en met name in de risicomomenten daarin.
· Het mogelijk maken en stimuleren van het ketengericht samenwerken van de diverse betrokken bestuurs- en strafrechtelijke instanties op het vlak van de BSA-keten, teneinde de risicomomenten in deze keten aan te pakken.

1.3 De onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen die leidend waren voor het onderzoek zijn de volgende:
1 Hoe ziet de keten er uit?

2 Welke wet- en regelgeving is van kracht en welke ontwikkelingen vinden daar plaats?
3 Hoe zijn het toezicht en de handhaving nu geregeld?
4 Hoe ziet het juridisch kader er uit en wat is de praktijk?
5 Wat zijn redenen voor bedrijven om de regels juist wel of juist niet na te leven?
6 Wat zijn de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de keten?
7 Wat zijn de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de keten?
8 Welke risicomomenten kunnen er op basis van voorgaande punten in de keten worden onderkend?

9 Hoe kunnen de risicomomenten in de keten worden ondervangen of aangepakt op strategisch, tactisch en operationeel niveau?

10 Wat is de rol van ketenhandhaving en ­ als er een (prominente) rol is ­ hoe ziet dan de interventiestrategie voor ketenhandhaving er uit?
1.4 Werkwijze
Dit project is uitgevoerd door een projectgroep met vertegenwoordigers van de VI, het IPO, het OM, de politie, de VNG en de Belastingdienst (zie bijlage 1). Tevens was er een agendacommissie bestaande uit leden van het IPO, de VNG, de VI, de beleidsdirectie Stoffen, Afval en Straling (SAS) van het ministerie van VROM en het LOM-Secretariaat (zie bijlage 1). De projectgroep pakte de in paragraaf 1.3 opgenomen onderzoeksvragen aan met bureaustudie in een herhalend proces: ter zake deskundige projectgroepleden werkten onderdelen van de problematiek uit, waarna het resultaat daarvan werd besproken in de projectgroep en het resultaat vervolgens werd aangepast, waarna het weer werd besproken, enzovoorts. Daarnaast verrichtten projectgroepleden enkele veldonderzoeken: met behulp van een gestructureerde
8 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

checklist bezochten zij verschillende sloop- en bouwlocaties, om het zicht op de BSA-stroom en -keten te vergroten. Voor het kunnen beantwoorden van onderzoeksvraag 1 maakte de projectgroep voor wat de laatste schakels van de keten betreft gebruik van de resultaten van het project `BSA-project 2004', dat in dezelfde periode als het onderhavige LOM-project is uitgevoerd door de VROM-Inspectie (het rapport `Residu over de grens' is het resultaat van dit project). Voor het kunnen beantwoorden van onderzoeksvraag 5 deed KPMG een kort onderzoek waarin zij een aantal bedrijven interviewden1.

1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komen de antwoorden op de onderzoeksvragen 1 tot en met 6 aan de orde. Beschreven staat: hoe de keten eruit ziet, welke wet- en regelgeving er op de keten van toepassing is en wat de ontwikkelingen daarin zijn, hoe toezicht en handhaving thans plaatsvinden en hoe het juridisch kader en de jurisprudentie eruit zien, welke redenen bedrijven geven om de regels al dan niet na te leven en welke ontwikkelingen er ten aanzien van de keten in het algemeen spelen.

In hoofdstuk 3 komt het antwoord op onderzoeksvraag 7 aan de orde. Beschreven staat welke risicomomenten de projectgroep in de keten onderkent, gegeven de integrale beschrijving van de keten in hoofdstuk 2.
In hoofdstuk 4 staat onderzoeksvraag 8 centraal. De gestelde doelen ten aanzien van de in hoofstuk 3 beschreven risicomomenten worden beschreven (strategisch niveau) en aangegeven wordt hoe de projectgroep denkt dat deze doelen tactisch (maatregelen en instrumenten) en operationeel (uit te voeren activiteiten) kunnen worden bereikt. In een vervolgrapport zal onderzoeksvraag 9 centraal staan. De rol van ketenhandhaving zal daarin, op basis van deze rapportage, nader worden geduid en de toe te passen interventiestrategie voor ketenhandhaving zal erin beschreven staan. Het maken van genoemd vervolgrapport maakt als actiepunt deel uit van het in hoofdstuk 4 opgenomen actieprogramma. De direct benutte literatuur is opgenomen in voetnoten bij de tekst. Relevante literatuur en stukken die niet expliciet zijn vermeld in voetnoten bij de tekst, zijn opgenomen in bijlage 2.


1 Opgemerkt wordt dat de Branchevereniging Recycling Breken en Sorteren medewerking aan dit onderzoek heeft geweigerd.
Inleiding 9


10 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


2 De BSA-keten


2.1 Hoe ziet de keten eruit en hoe werkt de keten?

In deze paragraaf staat de eerste onderzoeksvraag centraal. Beschreven staat hoe de BSA-keten eruit ziet en hoe deze keten werkt. Figuur 2.1 bevat een vereenvoudigde schematische weergave van de BSA-keten.
Figuur 2.1 De BSA-keten, vereenvoudigd en schematisch weergegeven Slopen Bouwen Diverse fracties: Breker op locatie puin, karton, plastics, restafval Diverse fracties:
asbest, puin, metalen,
hout, restafval
Afgifte Transporteur/ Inzamelaar Overslag/ grove voorsortering Afvalverwerker, sorteerinrichting, puinbreker, eindverwerker Productie/ Residu hergebruik
Stort/AVI Export In de keten, zoals afgebeeld in figuur 2.1, is een onderscheid gemaakt tussen afval dat bij nieuwbouw (bouwen) vrijkomt en afval dat bij slopen vrijkomt (renovatie- of sloopafval; in dit rapport zal verder de term sloopafval worden gehanteerd). Dit onderscheid is aangebracht, omdat
12 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

de stromen die vrijkomen verschillen qua samenstelling. In sloopafval kunnen zich bijvoorbeeld asbest of andere gevaarlijke afvalstoffen bevinden, terwijl de kans daarop bij bouwafval veel minder groot is, omdat zich daarin veel minder gevaarlijke afvalstoffen bevinden.


2.2 Wet- en regelgeving, toezicht en handhaving Ter beantwoording van de tweede en derde onderzoeksvraag (betreffende de van kracht zijnde regelgeving en toezicht en handhaving op dit moment) stelde de projectgroep twee uitgebreide overzichten op. Kortheidshalve wordt daarnaar op deze plaats verwezen. Het overzicht van beleid en regelgeving met betrekking tot de keten is opgenomen in bijlage 3. Bijlage 3 is nog redelijk algemeen. Bijlage 4 is een nadere toespitsing in de vorm van een uitgebreid schematisch overzicht van de schakels van de keten, waarbij de van kracht zijnde wet- en regelgeving per schakel van de keten is gespecificeerd. Daarbij is tevens aangegeven welke overtredingen denkbaar zijn, wie bevoegd gezag is, et cetera. Het schematisch overzicht van bijlage 4 wordt in de rest van dit hoofdstuk en met name in paragraaf 2.3 gevolgd.

2.3 Het juridisch kader en de praktijk
In deze paragraaf komt onderzoeksvraag 4 aan de orde. Per schakel van de keten wordt het juridisch kader voor toezicht en handhaving beschreven, alsmede wat de praktijk is.
2.3.1 Slopen: juridisch kader
Voor het slopen van bouwwerken, standplaatsen of woonwagens is een op grond van de Woningwet een vergunning nodig (regels hiervoor zijn in de Bouwverordening vastgelegd), indien er meer dan 10 m3 sloopafval vrijkomt, of wanneer bij het slopen asbest vrijkomt. Echter, er is geen sloopvergunning vereist voor het slopen van:

· Gelijmde vloerbedekking die asbest bevat.

· Gelijmde vloertegels die asbest bevatten.

· Geschroefde bouwmaterialen die hechtgebonden asbest bevatten (voor zover deze bouw- materialen aan de buitenzijde zijn toegepast geldt een maximum van 35 m2). De gemeente is verantwoordelijk voor het verlenen van sloopvergunningen. Tevens dient zij zorg te dragen voor het toezicht en de handhaving van de voorschiften die verbonden zijn aan deze vergunning. Ook indien er geen sloopvergunning is vereist, dient de gemeente in kennis te worden gesteld van het voornemen tot slopen door het doen van een zogenoemde sloopmelding. In de sloopvergunning kan de gemeente de verplichting opnemen om afvalstromen gescheiden te houden.
In de model bouwverordening van de VNG staat dat op de sloopplaats het sloopafval tenminste gescheiden dient te worden in een fractie asbest, een fractie gevaarlijk afval en een fractie overig afval. Verder staat vermeld dat de voorschriften over het sloopafval eisen kunnen bevatten omtrent het selectief slopen. Voor asbest zijn diverse aanvullende voorschriften gesteld. Indien geen sloopvergunning vereist is noch een melding, wat het geval is als er minder dan 10 m3 sloopafval vrijkomt, dan dienen de volgende fracties apart gehouden te worden: gevaarlijke afvalstoffen (conform hoofdstuk 17 van de EURAL2), steenachtig sloopafval (exclusief gips), bitumeuze en teerhoudende dakbedekking, met PAK´s verontreinigde materialen, asfalt, dakgrind en overig afval.

2 De Eural is de Europese afvalstoffenlijst. De Eural is op 8 mei 2002 in werking getreden. In de Eural benoemt de Europese Commissie afvalstoffen en bepaalt zij wanneer een afvalstof gevaarlijk is. De BSA-keten 13

Opgemerkt wordt, dat het hierdoor lijkt alsof er conform de model bouwverordening van de VNG meer gescheiden moet worden indien er geen sloopvergunning vereist is dan in het geval dat wel het geval is. Dit is een inconsistentie in de model bouwverordening. Het verdient aanbeveling, vanwege duidelijkheid en proportionaliteit, dat de VNG actie onderneemt om deze inconsistentie uit de model bouwverordening te halen. Overigens hebben sommige gemeenten deze inconsequentie niet overgenomen.
Op grond van artikel 18.2 Wm, lid 2 onder b, heeft de gemeente de taak om toezicht te houden op de naleving van artikel 10.37 Wm buiten inrichtingen. Tijdens sloopwerkzaamheden is de gemeente dus bevoegd om te controleren of de sloopaannemer het sloopafval daadwerkelijk afgeeft aan een erkende inzamelaar of inrichting. Op grond van dit artikel geldt het verbod op het zich ontdoen door afgifte van afvalstoffen aan niet-vergunninghouders. Het afval dient afgegeven te worden aan een erkende inzamelaar of vergunninghouder (dat wil zeggen: een inzamelaar die op de VIHB-lijst3 staat) of beschikt over een Wm-vergunning of aan een inrichting die beschikt over een milieuvergunning op grond waarvan het betreffende afval geaccepteerd mag worden.
In sommige provinciale milieuverordeningen waren verplichtingen opgenomen met betrekking tot het gescheiden houden van afvalstoffen. Sinds de wijziging van de Wet Milieubeheer van 8 mei 2002 mag dit niet meer.
Gecertificeerde slopers zijn verplicht te slopen volgens de Beoordelingsrichtlijn voor het proces- certificaat slopen, BSC-007 van de Stichting Beheer Certificatie regeling om hun certificaat niet kwijt te raken. De certificeringsinstantie ziet hier in principe op toe. Bij de inzet van een mobiele breker op de slooplocatie zelf is het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval van kracht. Op grond van dit besluit mag op de slooplocatie geen van elders aangevoerd bouw- en sloopafval worden gebroken. Er mag gedurende maximaal drie maanden puin gebroken worden op een slooplocatie. Verder dient er een registratie te worden bijgehouden en dient er een weging van het te breken afval plaats te vinden. Tevens is voorgeschreven dat binnen vijf dagen na beëindiging van de activiteiten alle sporen van het mobiel puinbreken, inclusief de bijbehorende opslagfaciliteiten, verwijderd moeten zijn. De overige voorschriften hebben geen betrekking op de verwijdering van BSA. De gemeente is bevoegd voor de handhaving van dit besluit.

2.3.2 Slopen: praktijk
Tijdens het veldonderzoek is tijdens verschillende bezoeken aan locaties gebleken hoe divers stromen kunnen lopen en hoe moeilijk deze soms te volgen zijn. Zoals uit het bezoek aan een locatie in het zuiden van het land blijkt, wordt er in sommige gevallen gewerkt met veel onderaannemers. Dit maakt het kunnen volgen van de afvalstromen extra lastig.
Bij het slopen van een gebouw is het risico aanwezig dat gevaarlijke stoffen zoals asbest, dakleer en/ of lood tussen het BSA terechtkomen. Een minder bekend risico is dat zich slakkenwol tussen het BSA kan bevinden, hetgeen onder de Kernenergiewet valt. Voor meer informatie over slakkenwol wordt verwezen naar bijlage 5. Tevens is het van belang dat dakleer er tussenuit gehaald wordt, omdat dat niet meer teruggevonden wordt als het tussen de steenachtige fractie terechtkomt en via een puinbreker verwerkt wordt. Uit de in het kader van dit onderzoek uitgevoerde bezoeken
3 VIHB-lijst: Registratie van Vervoerders, Inzamelaars, Handelaars en Bemiddelaars (VIHB) van afvalstoffen. Voor bedrijven die zich in Nederland bezighouden met het inzamelen, vervoeren verhandelen of bemiddelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen is vermelding op een landelijke lijst verplicht. Dit is een gevolg van het Besluit inzamelen afvalstoffen (BIA) en de Regeling vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen (RIA) die op 1 mei
2004 in werking zijn getreden. De VIHB-lijst is via de NIWO-website te raadplegen.
14 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

op slooplocaties blijkt, dat indien vakkundig eerst het asbest verwijderd wordt, het scheiden van de diverse stromen goed mogelijk is en in dat geval ook door gecertificeerde bedrijven gedaan wordt. In een dergelijk geval blijken hout, puin, metalen en oude materialen via verschillende kanalen afgezet te worden. Mooie oude materialen, zoals oude vloeren, dakbalken en tegels kunnen aan opkopers worden verkocht.
De indruk bestaat dat in het geval van een sloop beter onderzocht wordt door het sloopbedrijf hoe de diverse stromen apart afgezet kunnen worden dan in het geval van nieuwbouw, waardoor de afzet minder geld kost en in het geval van metalen zelfs geld opbrengt. Medio november
2004 bleek de oud-metalen prijs een 20 eurocent per kilo te zijn, wat relatief hoog is; enige jaren terug was de prijs slechts 5 eurocent per kilo volgens mondelinge mededeling van een tussen- handelaar. Dit betekent een verhoging met een factor 4. Tevens blijkt in een dergelijk geval, dat de diverse stromen goed te volgen zijn op papier en soms fysiek, indien het toevallig zo uitkomt dat een vrachtauto vertrekt bij de sloop op het moment van onderzoek. Echter ook is gebleken dat metalen soms helemaal niet goed gescheiden worden. Dit laatste wordt vaak veroorzaakt doordat er haast is met de klus en er in dat geval gekozen wordt voor een snelle afhandeling. Een illustratief voorbeeld hierbij is een casus in Enschede, waaruit blijkt dat een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf zijn certificaat op het spel zet door een opdracht zo snel mogelijk uit te willen voeren en daarbij zelfs geen melding bij de Arbeidsinspectie doet. Navraag naar de reden daarvoor leerde, dat de opdrachtgever een dusdanig grote is dat de asbestverwijderaar deze niet als klant kwijt wil. Tevens vinden we hiervan voorbeelden in het rapport `Wie betaalt bepaalt'4. De drijfveer om alle gesloopte materialen goed en zo goedkoop mogelijk (of met winst) af te zetten is vermoedelijk financieel van aard. Uit het onderzoek dat KPMG voor dit project deed blijkt, dat de afvoer van afval bij een sloopklus circa 10% van de offerte bedraagt. Bij een nieuwbouwproject zal dit eerder ordegrootte 1% zijn. Door alle materialen op de goedkoopste wijze, gescheiden aan te bieden kan de sloper scherp aanbieden.

2.3.3 Bouwen: juridisch
Voor het bouwen is een bouwvergunning vereist. Deze wordt door de gemeente verstrekt. Voor het toezicht en de handhaving tijdens de bouw is de gemeente het bevoegde gezag. Ook in de bouwvergunning kunnen eisen worden gesteld aan het scheiden van afvalstoffen. Hiertoe biedt de model bouwverordening van de VNG de volgende mogelijkheden: het bouwafval moet gescheiden worden in gevaarlijke afvalstoffen (conform hoofdstuk 17 van de EURAL), steenwol (indien > 1m3 per bouwproject) en glaswol (indien > 1 m3 per bouwproject) en overig afval. Tijdens de bouw is de gemeente bevoegd voor het toezicht en de handhaving op de afgifte van vrijkomend bouwafval. Het betreft immers de afgifte van afval buiten een inrichting. Ook hier geldt dat het afval afgegeven dient te worden aan een erkende inzamelaar, bewerker of verwerker. Indien het afval vervoerd wordt door een derde, moet de transporteur op de VIHB- lijst staan.

2.3.4 Bouwen: praktijk
De bouwer heeft in tegenstelling tot de sloper nauwelijks een drijfveer om zich goedkoop te ontdoen van zijn afval. Al het materiaal wordt door de opdrachtgever betaald en datgene wat in het afvalstadium belandt is dus al betaald.
Uit de diverse bezoeken op nieuwbouwlocaties blijkt, dat daar weinig aandacht is voor het scheiden van afvalstoffen. In een aantal gevallen wordt een aantal stromen wel gescheiden,
4 Drs. M.J.J. van den Anker: `Wie betaalt, bepaalt'. Over intermediaire organisaties, milieucriminaliteit, organisatiecriminaliteit en integriteit in het complexe milieuveld. Uitgeverij Elsevier 1999, ISBN 90 5749 386 1. De BSA-keten 15

maar veelal staan er hooguit twee bakken opgesteld: één voor puin en één voor de categorie `overig'. In een enkel geval wordt gevaarlijk afval apart gehouden. Deze stroom is niet zo groot bij nieuwbouw en bestaat dan voornamelijk uit PUR- en kitspuiten, steenwol en verfblikken. De verfblikken worden overigens vaak meegenomen door het schildersbedrijf. Navraag bij de aannemers heeft opgeleverd dat zij weinig zicht hebben op de kosten die zij maken voor de afvoer van hun afval, hetgeen bevestigt dat er bij bouwen weinig drijfveren zijn om zorgvuldig met afval om te gaan. Uit onderzoek in de regio IJmond is op dit vlak wel gebleken, dat het voorkomt dat een sorteerder/afvalverwerker in zijn offerte geen gedifferentieerd tarief aanbiedt, maar slechts één tarief, namelijk de categorie `ongesorteerd BSA'. Slechts indien de ontdoener, in casu het bouwbedrijf, informeert bij concurrenten, wordt er een concurrerende offerte met gedifferentieerde tarieven uitgebracht. Naar verwachting vraagt de bouwonderneming/aan- nemer/onderaannemer daar echter niet naar. Uit diverse mondelinge mededelingen blijkt dat tarieven, zoals geoffreerd door sorteerders/verwerkers van afval, pas aantrekkelijker worden indien een klant van plan is op te stappen of al jaren klant is. De tarieven zijn niet openbaar, zij worden niet openbaar gemaakt bij een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm-vergunning) en ze zijn bijvoorbeeld ook niet via internet op te vragen. Tevens blijkt dat sommige gemeenten precariorechten vragen, indien een aannemer of sloper meer afvalbakken wil plaatsen om en nabij de bouw- of slooplocatie. Dit bevordert het scheiden aan de bron niet. Een ander punt dat aannemers of onderaannemers ter plaatse meldden is dat zij vaak weinig ruimte ter beschikking hebben voor meer containers. Of dit echt het geval is of dat er met goede wil een mouw aan te passen is, blijft hierbij overigens de vraag. In een aantal gevallen is namelijk gebleken dat er wel meer plek beschikbaar was en er toch niet meer dan twee bakken stonden, één voor puin en één voor overig afval.

Een voordeel van scheiding aan de bron is dat materialen veel schoner blijven dan in het geval zij eerst bij elkaar gegooid worden en daarna weer gescheiden moeten worden. Schonere materialen zijn beter te (her)gebruiken. Geconstateerd is dat er op de bouwplaatsen meerdere bakken stonden, maar dat deze vaak niet alleen gevuld waren met karton of plastics, maar er vaak diverse materialen door elkaar lagen.
De gemeente Enschede geeft na het verlenen van de vergunning, maar voor de start van de uitvoering van de sloop- of bouwwerkzaamheden, voorlichting en dringt daarbij tevens aan op een afvalboekhouding op de bouwlocatie. Dankzij zo'n boekhouding is te volgen waar de (diverse) afvalstromen heen zijn gegaan. De gemeente Enschede is redelijk enthousiast over de behaalde resultaten. Een voordeel is dat de afvalstroom in het begin al in beeld is en daardoor beter te volgen en te handhaven is. Volgens de gemeente Enschede zijn ook de bedrijven positief, omdat zij van tevoren weten waarop zij gecontroleerd zullen worden. Een nadeel kan zijn dat de druk om te ontduiken en illegaal te gaan hiermee ook groter wordt. Het zal niet verbazen dat bepaalde afvalstoffen, indien zij zijn gescheiden, goedkoper afgezet kunnen worden dan indien ze niet gescheiden zijn. Het gaat vooral om puin, metaal, gips en hout. Indien de stroom van deze afvalstoffen voldoende groot is, zal de ontdoener ­ de sloper of de bouwer ­ zich inspannen om deze stromen te scheiden. In de praktijk blijkt dat op een slooplocatie eerder aandacht besteed wordt aan het gescheiden houden van de stromen en dat op een nieuwbouwlocatie voornamelijk puin apart gehouden wordt. Daarom wordt geconcludeerd dat het nuttig is voor het toezicht houden en de handhaving om de stromen BSA uit elkaar te halen en onderscheid te maken in afval dat vrijkomt op de bouwplaats en afval dat vrijkomt bij slopen. Deze scheiding is vervolgens doorgevoerd in de verschillende ketenschema's.
2.3.5
Overdracht door de ontdoener aan een inzamelaar, al dan niet via een transporteur
De ontdoener is verplicht om aan de vervoerder (transporteur of inzamelaar) een begeleidingsbrief te verstrekken (op grond van art.10.37 Wm). De gemeente dient erop toe te zien dat deze verplichting (art. 10.39, lid 1 onder b Wm) wordt nageleefd door de ontdoener. Dikwijls worden de begeleidingsbrieven verzorgd door de inzamelaar of de ontvangende inrichting.
16 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


2.3.6 Transporteur/inzamelaar: juridisch

Het onderstaande heeft betrekking op vervoer binnen Nederland. De ontdoener kan een transporteur inschakelen om het afval te vervoeren naar een inrichting. In dat geval blijft het afval eigendom van de ontdoener tijdens transport. Een ontdoener kan zijn afval ook afgeven aan een inzamelaar. De inzamelaar neemt het afval reeds bij het verlaten van het terrein in eigendom over. Hierin ligt het verschil met een transporteur: een inzamelaar krijgt het afval in eigendom, een transporteur niet.
De vervoerder is verplicht om een begeleidingsbrief tijdens het transport van afval voorhanden te hebben (art. 10.44 lid 1 Wm). Sinds 1 januari 2005 is de regelgeving met betrekking tot de begeleidingsbrieven veranderd. Tevens is een nieuw standaardformulier ingevoerd. De vervoerder kan beschikken over doorslagen van het transportbegeleidingsformulier ten behoeve van zijn eigen administratie.
De provincie is bevoegd om toezicht te houden op deze verplichting. Doorgaans gebeurt de controle hierop tijdens afvaltransportcontroles die de politie en andere instanties organiseren, meestal in het kader van een EVOA-controle5. Overtredingen van artikel 10.44 Wm worden meestal strafrechtelijk afgehandeld.
Bij de ingrijpende wijziging van de Wet milieubeheer is de strafbaarstelling van artikel 10.44, lid
1 Wm in de Wet op de Economische Delicten, per abuis, komen te vervallen. Momenteel wordt volgens informatie van de projectgroep gewerkt aan herstel van deze omissie. In een brief van het College van Procureurs-generaal (Openbaar Ministerie) wordt aangegeven dat, gelet op de jurisprudentie, toch strafrechtelijke vervolging op grond van artikel 10.44, lid 1 Wm mogelijk is.
De controle op de transportformulieren vindt zowel plaats bij provinciale afvalbedrijven die BSA in ontvangst nemen als bij de transporteurs op de weg. Met name indien de afvalmeldingsver- plichtingen worden gecontroleerd, zal tevens gekeken worden naar de transportformulieren (zie verder onder verwerker).
Zoals eerder aangegeven, dient een bedrijf voor het inzamelen en vervoeren van BSA vermeld te staan op de VIHB-lijst. De nadere regels zijn terug te vinden in het Besluit inzamelen afvalstoffen (BIA) en de Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen (RIA). Het toezicht hierop wordt uitgevoerd door het Ministerie van VROM (VROM-Inspectie). Op basis van artikel 10.55, vijfde lid Wm moet een vervoerder, handelaar of bemiddelaar met betrekking tot het vervoeren, handelen of bemiddelen de volgende gegevens registreren: A de naam en het adres van degene:

1 van wie de afvalstoffen afkomstig zijn;
2 aan wie de afvalstoffen worden afgegeven; B de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen (in kg). De geregistreerde gegevens worden tenminste vijf jaar bewaard. In de praktijk gebeurt dit door middel van het bewaren van de transportbegeleidingsformulieren.
5 EVOA: de EEG-verordening nr. 259/93. Op 6 mei 1994 is de `EEG-Verordening betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap' van toepassing geworden. Deze verordening wordt ook wel afgekort als EVOA. De EVOA bevat regels voor het overbrengen van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap. Afhankelijk van de soort afvalstof en de wijze van nuttig toepassen of verwijderen moet er vooraf toestemming verleend zijn voor een grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen. Deze toestemming wordt verleend door de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen. De BSA-keten 17


2.3.7 Transporteur/inzamelaar: praktijk

Transport van BSA van de bouw- of slooplocatie geschiedt deels door vervoerders van de afval- verwerker en deels door vervoerders (transporteurs) die zich inlaten huren. Een tussenstap is in een aantal gevallen het opbulken op een tussenstation en daarna verder vervoeren naar de sorteerinrichting.
Op een op- en overslagstation komen ook andere stromen zoals huishoudelijk afval en bedrijfsafval. Zo'n station biedt daardoor de gelegenheid om diverse afvalstromen ongewenst samen te voegen en als BSA-residu te exporteren. In hoeverre dit daadwerkelijk praktijk is zal moeten blijken uit de definitieve resultaten van het onderzoek van de VROM-Inspectie naar de BSA-stroom bij sorteerinrichtingen, makelaars, tussenpersonen en export naar het buitenland (BSA-project 2004, rapport `Residu over de grens').
2.3.8 Overdracht van het afval door de vervoerder aan een afvalinrichting De vervoerder dient de begeleidingsbrief af te geven aan de afvalinrichting waar hij het afval naar toe brengt (art. 10.44, lid 2 Wm). De ontvangende inrichting voert doorgaans een papieren en fysieke acceptatiecontrole uit. Daarna kan het afval binnen de inrichting gelost worden en vindt de feitelijke overdracht aan de ontvangende inrichting plaats.
2.3.9 Afvalinrichting
De bedrijven waar het BSA naar toe wordt gebracht, vallen meestal onder het bevoegd gezag van de provincie waarin zij gelegen zijn. Uitzonderingen daarop zijn gemeentelijke inrichtingen met een opslagcapaciteit kleiner dan 50 m3 en uiteraard inrichtingen die in het buitenland zijn gevestigd. Met ingang van 28 april 2005 heeft een wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit plaatsgevonden en vallen inrichtingen met een opslagcapaciteit kleiner dan 1.000 m3 onder het bevoegd gezag van de gemeente. Uit het onderzoek van KPMG blijkt dat de bedrijven verwachten dat zij door deze wijziging met minder ervaren inspecteurs te maken gaan krijgen. BSA wordt meestal naar sorteerinrichtingen of puinbrekers afgevoerd. De ontvangende inrichting voert doorgaans een papieren en een visuele acceptatiecontrole uit wanneer de vervoerder het afval aanlevert bij de poort/weegbrug. Daarna kan het afval binnen de inrichting gelost worden. Ontvangende inrichtingen zullen hun acceptatie uitvoeren conform hun aanvraag of de in de Wm-vergunning opgenomen voorschriften. Dit kan conform het gestelde in de Nota Verwerking Verantwoord plaatsvinden, waarbij provincies gemotiveerd mogen afwijken. Indien gevaarlijke afvalstoffen geaccepteerd worden dient niet alleen de acceptatie en verwerking conform de Nota Verwerking Verantwoord plaats te vinden, maar dient het bedrijf tevens te beschikken over een administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Het AV-beleid (acceptatie en verwerkings- beleid) zal naast een papieren en visuele acceptatie ook bemonsteringen bevatten. In de provinciale milieuvergunningen voor afvalinrichtingen zitten onder andere voorschriften

met betrekking tot de ontvangst/acceptatie, de overslag en opslag alsmede de verdere verwerking van het afval. Al deze vergunningvoorschriften en andere wettelijke regels waarvoor de provincie bevoegd gezag is, worden door de provincie gecontroleerd. Zo is de provincie tevens bevoegd voor het toezicht op de meldingen die verricht moeten worden aan het LMA, het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen6.

6 Sinds 1 januari 2005 is het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in werking getreden. Hiermee is een nieuw meldingssysteem ingevoerd. Het nieuwe systeem geldt zowel voor bedrijfsafval als voor gevaarlijk afval. Het besluit stelt regels aan onder andere de ontvangst en afgiftemelding, het gebruik van een afvalstroomnummer en de begeleidingsbrief. Eén en ander betekent dat er sinds 1 januari 2005 één loket bestaat waaraan gemeld moet worden.
18 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Bedrijven die meer dan 1000 m3 BSA in ontvangst nemen (vóór 28 april 2005 meer dan 50 m3) moeten in principe al het afval dat zij in ontvangst nemen maandelijks melden aan het LMA. Uitgezonderd zijn afvalstoffen die op de oranje of rode lijst van de EVOA staan en uit het buitenland worden aangevoerd én afvalstoffen afkomstig van particulieren. Nieuw is dat de bedrijven sinds 1 januari 2005 ook maandelijks moeten melden waar de producten (secundaire afvalstoffen) die de afvalketen verlaten naar toe gaan. Voor alle duidelijkheid: ten aanzien van het melden is er geen rol meer weggelegd voor de provinciale milieuverordening (PMV). De regels voor het melden zijn terug te vinden in de Wm, het Besluit melden bedrijfsafval en gevaarlijk afval en de Regeling melden bedrijfsafval en gevaarlijk afval.

2.3.10 Afvalinrichting: sorteerder
Transport naar het buitenland: juridisch
Uit de sortering van BSA, grof huishoudelijk afval en bedrijfsafval ontstaat een reststroom, residu genaamd. Dit residu wordt op grote schaal geëxporteerd naar Duitsland om daar nuttig te worden toegepast. Aangezien dit residu een ´niet-genoemde afvalstof´ is in de EVOA, moet er een kennisgeving gedaan worden in het kader van deze verordening voor de overbrenging van deze afvalstoffen, waarna alle betrokken autoriteiten in moeten stemmen met de overbrenging. Indien een ontdoener het BSA naar een bedrijf in het buitenland afvoert, is het regime van de EVOA van toepassing. Het toezicht hierop wordt verzorgd door het Ministerie van VROM (VROM-Inspectie) en haar partners (douane, KLPD, marechaussee en de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat).
De afvalinrichting vraagt een beschikking aan voor afvalstoffen die onder de oranje/rode lijst van de EVOA vallen bij SenterNovem (voorheen bij het IMA). Voor groene lijst afvalstoffen geldt een houderschapsverklaring. In deze houderschapsverklaring (art.11 EVOA) staan de gegevens over afzender, bestemming, samenstelling, wijze van eindverwerking et cetera vermeld. In het merendeel van de gevallen is residu na sortering van BSA/bedrijfsafval een gemengde afvalstof. Conform de oranjelijst procedure van de EVOA moet in dat geval bij het transport een kopie van de EVOA kennisgeving aanwezig zijn.

De VI voert transportcontroles uit om de samenstelling en de gegevens van de documenten te controleren. Zij onderzoekt daarbij of de documenten overeenkomen met de aangetroffen situatie. Tevens zal de eindverwerker een poortcontrole verrichten om te controleren of de lading voldoet aan de opgegeven soort lading.
Als het BSA, of eigenlijk dus de restfractie BSA, naar een inrichting in het buitenland wordt afgevoerd, is er binnen Nederland geen instantie meer bevoegd om toezicht te houden op de verdere verwijderingsketen. Het bevoegd gezag in het buitenland houdt dan toezicht. Gedacht vanuit ketenhandhaving ligt samenwerking met de buitenlandse partners voor de hand. Binnen de VROM-Inspectie zijn diverse initiatieven genomen die gericht zijn op het verbeteren van de Europese samenwerking tussen de bevoegde instanties op het gebied van de handhaving van de EVOA en het Verdrag van Bazel7 op uitvoeringsniveau. Voorbeelden zijn het TFS-project (TFS staat voor Transfrontier Shipment of Waste) en het overleg dat tussen de VROM-Inspectie en enkele Duitse deelstaten is gestart.

7 Dit is het verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan. De Europese Unie (toen nog EG) heeft dit Verdrag samen met 34 andere landen getekend in 1989. Het verdrag biedt partijen de mogelijkheid om invoer van afval te verbieden. Ten aanzien van het vervoer van afvalstoffen voorziet het Verdrag in een wereldwijd milieubeschermend controlesysteem. De BSA-keten 19

Transport naar het buitenland: praktijk

Onderstaande informatie is voornamelijk ontleend aan de voorlopige resultaten van het BSA- onderzoek 2004 van de VROM-Inspectie (rapport `Residu over de grens'). Hoewel in de volksmond gesproken wordt over `de export van BSA', is er in de praktijk sprake van het exporteren van de restfractie BSA na sortering. Deze restfractie lijkt qua samenstelling veelal op bedrijfsafval of grof huishoudelijk afval na sortering. Voor het exporteren van afval geldt de EVOA-regelgeving. Dat wil zeggen dat bedrijven, afhankelijk van bestemming en type afvalstof, een kennisgeving moeten doen voor elke export in het kader van de EVOA. Vervolgens ontvangen zij een beschikking waarin op grond van de door hen gedane kennisgeving vaste percentages vermeld staan waaraan de samenstelling van de vracht afvalstoffen bij overbrenging moet voldoen. Dit betekent dat voor de gehele looptijd van de beschikking elk transport aan deze percentages moet voldoen. Het meeste BSA valt onder de oranjelijst en gaat met beschikking naar Duitsland voor het oogmerk van nuttige toepassing. Dit biedt mogelijkheden voor samenwerking met de Duitse deelstaten. Uit handhavinggegevens van de EVOA blijkt dat relatief vaak niet voldaan wordt aan de in de kennisgeving opgegeven samenstelling. Dit heeft qua handhaving geleid tot een voornemen tot intrekking van de kennisgeving. Bij hercontrole door de Duitse autoriteiten zou vervolgens wel aan de EVOA-beschikking worden voldaan. Daarom is de beschikking uiteindelijk niet ingetrokken. Tevens is al eerder geconstateerd dat de percentages die opgegeven worden in de kennisgevingen niet kloppen met de werkelijke percentages. Een probleem hierbij is dat de beschrijving van het sorteerproces in de kennisgeving afgestemd zou moeten worden met de beschrijving van het sorteerproces in de vigerende Wet milieubeheervergunning. Nu worden beschikkingen afgegeven waarbij de sorteerprocessen niet overeenkomen met de beschrijving in de Wm-vergunning. Uitgebreide bestudering van recente jurisprudentie van het Europese Hof en de EVOA heeft opgeleverd dat het niet mogelijk blijkt om het sorteerproces te koppelen aan de overbrenging. Het moment van overbrenging begint na het sorteerproces en daarmee kan het eerdere sorteerproces dus geen grond voor afwijzing zijn. Bij het maken van dit rapport kreeg de projectgroep in het eindstadium informatie dat een bedrijf dat geen percentages op wilde geven voor de overbrenging gelijk heeft gekregen van de Raad van State. De projectgroep heeft deze informatie niet meer kunnen checken, maar indien juist zou dit betekenen dat het nog moeilijker wordt om op de samenstelling te handhaven.
Bij controle van transporten bij een afvalverwerker met een sorteerinrichting wordt relatief vaak geconstateerd dat er sprake is van het overtreden van de EVOA-kennisgeving, omdat niet wordt voldaan aan de opgegeven samenstelling. Tevens is geconstateerd dat bedrijven gebruik maken van elkaars vergunning, terwijl dit niet is toegestaan. Dit is een overtreding die wel `sluikhandel' wordt genoemd.
Een ander risico is dat monostromen worden bijgemengd. Niet al het materiaal wordt gesorteerd, wat in strijd is met de EVOA-beschikking. Een probleem hierbij is dat het veelal niet in strijd met de Wm-vergunning is. In oudere vergunningen staat voorgeschreven dat het afval gesorteerd moet worden in zeven fracties. In nieuwe vergunningen staat deze verplichting niet meer opgenomen. Hierin wordt aangesloten bij het LAP en uitgegaan van de minimumverwerkings- standaard en daarmee wordt niet meer voorgeschreven in hoeveel fracties het afval gescheiden moet worden.
Enkele overige constateringen en voorkomende overtredingen uit het BSA-project 2004 van de VROM-Inspectie (rapport `Residu over de grens') zijn de volgende:
· Afval komt van andere locaties dan de locaties op het kennisgevingformulier; dit zijn overtredingen in het kader van de EVOA.

· De samenstelling komt niet overeen met de beschikking.
· Er wordt niet voldaan aan de drie dagen melding: drie dagen van tevoren dient gemeld te worden welk transport via welke route plaats gaat vinden. Doordat deze meldingen niet gedaan worden is het niet goed mogelijk om te handhaven.
20 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


· Juiste route wordt niet gevolgd: bij de kennisgeving wordt vermeld via welke route de overbrenging plaats zal vinden: dit betekent dat geen goede controle plaats kan vinden op de uitvoer: ondemijning van het systeem.

· Bedrijfsafval wordt weggemengd tussen BSA.

· Sluikhandel.

· Intrekken van de drie dagen melding, nadat wel gereden, maar niet gecontroleerd is.
2.3.11 Overdrachtsmomenten
Overdracht van ontstane afvalstoffen door een afvalinrichting aan een andere afvalinrichting Indien delen van het verwerkingsproces door verschillende bedrijven worden uitgevoerd, ligt de bevoegdheid voor het toezicht als hiervoor is beschreven. De mogelijkheid bestaat dat de keten over meerdere provincies (en landen) wordt verspreid. Hierdoor zijn vele bevoegde gezagen binnen een werkelijke keten mogelijk, wat ketentoezicht kan compliceren. Overdracht van ontstane bouwstoffen en andere producten door een afvalinrichting aan werken
De producten die uit de verwerking van BSA ontstaan zijn bestemd om te worden ingezet als secundaire grondstof. Veel eindproducten zullen als bouwstof in werken worden ingezet. Voor het toezicht op de kwaliteit van bouwstoffen die in werken worden ingezet, is in de meeste gevallen de gemeente het bevoegd gezag. De provincie is bevoegd in die gevallen waarin het een werk betreft dat in een provinciale inrichting is gelegen. Vanaf 1 januari 2005 moeten afvalinrichtingen aan het LMA melden welke producten zij hebben afgevoerd naar werken. Overdracht van niet-herbruikbaar BSA aan een stortplaats Bij de sortering en verwerking van BSA zal een residu overblijven dat niet kan worden hergebruikt. Dit residu is bestemd om gestort te worden. Het toezicht op het stortverbod voor herbruikbaar BSA is in principe in handen van de provincie waarin de stortplaats is gelegen. Echter, het aanvoeren van niet-herbruikbaar BSA is aan allerlei certificeringsregels gebonden. Hierdoor kan de stortplaats er in beginsel vanuit gaan dat, indien een partij BSA onder het merkteken voor niet- herbruikbaar BSA wordt aangevoerd, dit ook zo is. De van toepassing zijnde regels zijn terug te vinden in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa), de Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval en de Regeling merkteken niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval. De twee laatstgenoemde regelingen zijn overigens overbodig geworden en ook niet langer meer uitvoerbaar, vanwege de (hierna beschreven) huidige praktijk. Het plan is om het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen te wijzigen, in casu artikel 5 en 6 te schrappen. Daardoor vervalt de rechtsbasis voor de twee laatstgenoemde regelingen en daarmee de regelingen zelf.
De huidige praktijk is dat stortplaatsen, met gebruikmaking van artikel 4 van het Bssa, een ontheffing van het stortverbod van het Bssa aanvragen bij de provincie en dat de provincie deze ontheffing verleent, nadat de provincie hiervoor bij het ministerie van VROM een verklaring van geen bedenking heeft aangevraagd en het ministerie deze verklaring heeft afgegeven. Een andere ontwikkeling in de praktijk is dat een substantieel gedeelte voor nuttige toepassing naar Duitsland wordt geëxporteerd en dus niet bij een Nederlandse stortplaats terecht zal komen. Tot slot zijn er in de praktijk geen, als bedoeld in de Regeling merkteken, geaccrediteerde inspectie- instellingen of certificerende instellingen meer.
De BSA-keten 21


2.3.12 AVI's: definitieve verwijdering

Een deel van het BSA wordt afgevoerd naar een eindverwerker in Nederland. Het niet-brandbare deel wordt gestort op een stortplaats; het brandbare deel wordt afgevoerd naar de afvalverbrand- ingsinstallaties (AVI´s). Ongeveer 10% van het aangeboden BSA is brandbaar8. Een groot deel van de brandbare fractie van BSA bestaat voornamelijk uit hout. Hout bestaat uit A-hout (onbehandeld), B-hout (geverfd, verlijmd hout) of CC-hout (chemisch verduurzaamd hout of CCA-hout (gewolmaniseerd hout). A-hout en B-hout kunnen hergebruikt worden. Met name A-hout kan ingezet worden bij de spaanplaatindustrie waardoor geen nieuw hout ingezet hoeft te worden. A- en B-hout worden ook vaak afgevoerd ter verbranding, voor het merendeel zijn dit AVI's of E-centrales in binnen- of buitenland. Verbranding in een energiecentrale valt onder het begrip nuttige toepassing, verbranding in een AVI valt hier niet onder. De minimumstandaard voor onbehandeld (A-hout), geverfd, gelakt en verlijmd hout (B-hout) is nuttige toepassing. Voor CC-hout en gewolmaniseerd CCA-hout is de minimumstandaard storten. Verwerking in de vorm van producthergebruik, materiaalhergebruik en andere vormen van nuttige toepassing of verwijderen door verbranden waarbij diffuse verspreiding van de in het hout aanwezige metalen optreedt, is niet toegestaan.
Verbranding van CC- en CCA-hout in een AVI of E-centrale is ongewenst in verband met de daardoor optredende diffuse verspreiding van metalen in de asresten. Indirecte verbranding in een E-centrale in de vorm van een voorgeschakelde vergasser is wel toegestaan, onder voorwaarde dat de daarbij vrijkomende reststoffen worden gestort. Het niveau van verwerking dat in de minimumstandaard is vastgelegd komt overeen met de gangbare wijze van verwerking in het buitenland.
Een risico in deze schakel is de vermenging van CC- en CCA-hout met andere soorten te verbranden hout.

2.4
Redenen voor het al dan niet naleven
van de wet- en regelgeving
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de vijfde onderzoeksvraag, naar de naleving van

de wet- en regelgeving die op de BSA-keten van toepassing is en de redenen van bedrijven om deze wet- en regelgeving juist wel of juist niet na te leven. KPMG deed een onderzoek in opdracht van de projectgroep. KPMG interviewde onder meer vier individuele bedrijven en een vertegenwoordiger van een brancheorganisatie. De samenvatting van het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 6. Uit het onderzoek van KPMG blijkt dat er geen signalen zijn die erop duiden dat er in de BSA- sector relatief meer overtredingen plaatsvinden dan in andere sectoren. Dat er bij de overheid desondanks een beeld bestaat dat bedrijven in de BSA-sector de regels op grote schaal overtreden, kan samenhangen met het feit dat menigeen de in de afgelopen jaren sterk gestegen export van BSA naar Duitsland als illegaal percipieert, terwijl deze export onder voorwaarden legaal is. Een eenmaal ontstaan beeld is in de regel echter lastig uit te wissen. Hoewel het beeld van een branche die de regels massaal overtreedt volgens KPMG nuancering behoeft, vinden er natuurlijk wel overtredingen plaats. De belangrijkste moedwillige overtredingen in de BSA-sector lijken op basis van het onderzoek de volgende:
8 PriceWaterhouseCoopers, De beschrijving van de Nederlandse Afvalmarkt, een beknopt overzicht van de ontwikkelingen op de Nederlandse afvalmarkt anno 2004, pag. 3, nr. 106.
22 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


· Het bij de export vervoeren van teveel materiaal dat gaat worden gestort en van lading die niet overeenkomt met de papieren of waarvoor de vereiste papieren ontbreken.
· Het niet sorteren conform de voor het betreffende sorteerbedrijf geldende eisen uit de Wm- vergunning.
Moedwillige overtredingen bij de export van BSA
Indien bedrijven de regels moedwillig overtreden bij het exporteren van BSA, dan lijkt dit op basis van het onderzoek te wijten aan de economische voordelen die de betreffende bedrijven daarmee kunnen behalen in combinatie met de relatief lage controlekans, de relatief lage detectiekans en de relatief lage sanctiekans. We gaan hieronder nader in op deze aspecten. De economische voordelen van een overtreding kunnen relatief hoog zijn, met name bij het exporteren van afval dat in het buitenland grotendeels wordt gestort of verbrandt. De verschillende storttarieven in Nederland en Duitsland, alsmede in enkele landen in voormalig Oost-Europa, spelen hierbij een belangrijke rol. Het grootste voordeel kan worden behaald indien in Nederland te storten afval voor 100% wordt geëxporteerd en gestort. In Nederland kost het storten circa


125 per ton afval tegenover circa 50 in Duitsland. Voor het behalen van dit voordeel moet een bedrijf echter nogal wat doen: het bedrijf moet het afval zonder een vergunning of met een valse vergunning exporteren, maar ook een Duitse verwerker zo ver krijgen dat deze het materiaal wil storten. Bovendien is het voordeel in de praktijk volgens KPMG lager dan de op het eerste gezicht haalbare 75 per ton, ordegrootte 25 per ton afval. De controlekans is relatief laag. Ingeschat wordt dat er per jaar circa 1.000 controles plaatsvinden op 70.000 à 90.000 afvaltransporten naar het buitenland. Van deze 1.000 controles betreft het grootste deel ook nog eens de meer algemene transportregelgeving (rij- en rusttijden, asdruk en overbelading). Specifieke controle wordt bemoeilijkt door enkele factoren: diverse bedrijven zijn gevestigd in de nabijheid van de grens, bedrijven hebben op basis van de transportvergunning enkele dagen de tijd om het afval te vervoeren en een chauffeur is niet verplicht om een document bij zich te hebben over de exact vergunde samenstelling van de vracht. De inspecteur dient dit (per fax) op te vragen.
De detectiekans is relatief laag: overtredingen zijn lastig vast te stellen. Bij transporten zal de vracht veelal moeten worden gesorteerd om te kunnen bepalen of er sprake is van een overtreding.
De sanctiekans is relatief laag. De kans op het krijgen van een zwaarwegende sanctie, zoals het verliezen van de uitvoerbeschikking, is door de geïnterviewden aangemerkt als zeer gering. Tegenover dit alles staat dat de geïnterviewden de sanctie-ernst, in het geval er op een gegeven moment daadwerkelijk tot sanctionering wordt overgegaan, als hoog ervaren. Met name omdat er naast bestuurlijke ook relatief vaak strafrechtelijke stappen worden ondernomen. Bedrijven vrezen verder vooral een eventuele publicatie van (vermeende) misstappen, omdat dit gemakkelijk kan leiden tot imagoschade en maatschappelijke onrust. Moedwillige overtredingen bij het sorteren van BSA Sorteerbedrijven worden geacht te sorteren conform hun Wm-vergunning. De VROM-Inspectie heeft geconstateerd dat sorteerbedrijven niet altijd goed sorteren en sortering soms zelfs achterwege laten. Naast de hiervoor bij export genoemde redenen, spelen daarbij de volgende oorzaken een rol:

· Sorteerders mogen sorteren hoe zij dat willen, zolang de gesorteerde stromen maar voldoen aan de hieraan gestelde eisen, waaronder de eisen in de Wm-vergunning. Sorteerders hoeven dus geen gebruik te maken van de sorteerinstallatie, zolang zij kunnen aantonen dat zij met een andere manier van sorteren aan de eisen voldoen. Dit compliceert overheidscontroles. De BSA-keten 23


· In een aantal gevallen is het voordeliger om direct te exporteren.
· De controlekans is gering vanwege onder andere de lage politieke prioriteit en de beperkte handhavingscapaciteit bij de provincies.

Niet moedwillige overtredingen
De geïnterviewden hebben aangegeven dat er naast moedwillige overtredingen ook een aantal overtredingen is die bedrijven niet moedwillig begaan. Het betreft vooral het feit dat de samenstelling van de lading niet altijd overeenkomt met de bijbehorende papieren. Een probleem dat doorgaans ontstaat doordat de papieren worden opgesteld voorafgaand aan het bouw- of sloopproces en dit proces in de praktijk vaak anders verloopt dan vooraf kon worden voorzien. Naast het onderzoek van KPMG, bevatten de resultaten van het BSA-onderzoek 2004 van de VROM-Inspectie, (rapport `Residu over de grens'), aanknopingspunten voor het beantwoorden van de vijfde onderzoeksvraag. De belangrijkste signalen van bedrijven voor wat de BSA-keten betreft zijn de volgende:

· `De export van het BSA-residu is te wijten aan het stortverbod en de Wbm in Nederland. De Nederlandse overheid verkoopt het feit dat er minder gestort wordt in Nederland als een succesverhaal. Zij kijken echter niet verder dan hun neus lang is. Het heeft niet geleid tot een hogere mate van hergebruik van afvalstoffen, maar tot een vergrote export van afval naar Duitsland'.

· `Doordat de afvalverwerkende bedrijven in Duitsland hun residu mogen storten, zijn hun verwerkingskosten lager. De Nederlandse bedrijven kunnen hier niet tegen concurreren'.
· `We hebben op zich geen moeite met de wettelijke regels, maar die moeten binnen Europa gelijk zijn'.

· `De Duitse scheidingsinstallaties zijn in principe niet beter dan de Nederlandse scheidingsinstallaties. Echter doordat in Duitsland veel geld wordt verdiend aan het verwerken van dit afval, is er meer ruimte voor innovatie, hetgeen leidt tot het ontwikkelen van hoogwaardigere scheidingstechnieken aldaar'.
· `Een deel van het afval wordt wel degelijk in Duitsland gestort'.
· `Toepassingen van dit afval op een stortplaats (toepassing als steunlaag) wordt in Duitsland gezien als een vorm van nuttige toepassing'.
Conclusie
Bedrijven in de BSA-sector lijken de regels niet structureel meer of minder te overtreden dan bedrijven in andere sectoren. Voorkomende overtredingen van wet- en regelgeving lijken vooral betrekking te hebben op de export van BSA naar het buitenland (te veel materiaal dat gaat worden gestort, vereiste papieren ontbreken of komen niet overeen met de lading) en op het niet sorteren door sorteerinrichtingen conform de eisen in de geldende Wm-vergunning. In hoeverre het hier overigens gaat om daadwerkelijke (zware) overtredingen lijkt voor discussie vatbaar en kent nuances, getuige bijvoorbeeld het feit dat de toepassing van BSA als steunlaag op stortplaatsen in Duitsland wordt gezien als een vorm van nuttige toepassing en niet als storten. Indien bedrijven moedwillig overtredingen begaan, dan lijken deze terug te voeren op het willen behalen van economische voordelen in combinatie met de relatief lage controlekans, de relatief lage detectiekans en de relatief lage sanctiekans. Een reden voor bedrijven in de BSA-sector om de regels te willen naleven, is vooral de als hoog ervaren sanctie-ernst, indien de overheid daadwerkelijk een sanctie oplegt. De combinatie van bestuurlijke en strafrechtelijke stappen ervaren bedrijven als zwaar. Verder vrezen bedrijven het openbaar worden van (vermeende) misstappen, vanwege de imagoschade en de maatschappelijke onrust die dit met zich meebrengt.

24 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


2.5 Verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de BSA-keten

In deze paragraaf komt de zesde onderzoeksvraag aan de orde. Aangegeven wordt wat de belangrijkste verwachte ontwikkelingen zijn ten aanzien van de BSA-keten in het algemeen. De ontwikkelingen zijn gedestilleerd uit een sessie met medewerkers van de VROM-Inspectie en SenterNovem in een zogenoemde group decision room (GDR-sessie). Uit de sessie die op 14 april 2005 plaatsvond zijn diverse soorten toekomstverwachtingen te onderscheiden. Dit zijn met name demografische effecten, maatschappelijke effecten en economische effecten. Tevens kwamen sterk de effecten van de Europese markt naar voren. De resultaten van de GDR-sessie zijn onderschreven door de projectgroep. De volgende ontwikkelingen vonden de deelnemers aan de sessie het belangrijkst:
· Verplaatsing verwijdering BSA naar nieuwe lidstaten.
· Steeds meer BSA zal onder het afvalregime vandaan gehaald worden onder het mom van vermindering van de toezichtslasten.

· Aantal woningen neemt toe door verdunning van het aantal bewoners.
· Samenstelling BSA verandert in de toekomst. Meer beton en minder baksteentoepassingen (verhoudingsgewijs). Samenstelling materialen wordt complexer. Door meer mogelijkheden voor nuttige toepassingen wordt de samenstelling steeds meer `vervuild'.
· Door het aantrekken van de economie zal er veel meer BSA ontstaan. Er zal meer gebouwd en meer gesloopt worden, waardoor meer afval vrijkomt.
· Er ontstaat een steeds grotere markt voor het verbranden van hoog calorisch afval.
· De sortering zal zich steeds meer gaan richten op de behoefte van de energiemarkt. Naast de bovenstaande ontwikkelingen kwam nog het belang naar voren van een gelijk Europees speelveld (level playing field). Ook is gewezen op het effect van de vele transportbewegingen op de luchtemissies en de Europese luchtnormering.

2.6 Conclusies ketenbeschrijving
In de paragrafen 2.1 tot en met 2.6 is de BSA-keten integraal beschreven aan de hand van de verschillende onderzoeksvragen. Dit betreft de onderzoeksvragen 1 tot en met 6. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies van de projectgroep ten aanzien van de beschreven BSA-keten puntsgewijs samengevat. Deze paragraaf vormt daarmee de opmaat voor het volgende hoofdstuk.

· Het toezicht op de sloopvergunning is ten aanzien van de scheiding van BSA een knelpunt.
· Het is gebleken dat het nuttig is om de stromen BSA uit elkaar te halen en onderscheid te maken in afval dat vrijkomt op de bouwplaats en afval dat vrijkomt bij slopen, omdat de stromen die vrijkomen verschillen van samenstelling en in omvang. In sloopafval kunnen zich bijvoorbeeld asbest of andere gevaarlijke afvalstoffen bevinden; bij bouwafval bestaat veel minder kans op gevaarlijke afvalstoffen.

· Melden voordat de daadwerkelijke sloop begint gebeurt zelden, waardoor het toezicht en de controle bemoeilijkt worden.

· Vaak wordt gewerkt met diverse onderaannemers: dit maakt inzichtelijkheid over verantwoordelijkheid voor toezichthouders minder en dus lastiger.
· Het blijkt dat de omvang van de sloop van invloed kan zijn op de scheiding van het afval in meer dan één fractie. Hoe groter de sloop des te eerder er een betere scheiding kan worden bewerkstelligd.

· Indien vakkundig eerst het asbest wordt verwijderd, is het scheiden van diverse stromen vervolgens goed mogelijk. In een dergelijk geval blijken hout, puin, metalen en oude materialen via verschillende kanalen afgezet te worden.

· Het blijkt dat indien geen goede asbestinventarisatie plaatsvindt, de afvalverwerker, in casu de puinbreker, moeite heeft met het herkennen van de verontreiniging met asbest. Hierdoor kan toch weer contaminatie van puin met asbest optreden.
· In veel gevallen worden op bouwlocaties alle stromen, behalve puin, bij elkaar in één container gegooid.
De BSA-keten 25


· Er bestaan goede gemeentelijke ervaringen met het in de bouwvergunningen opnemen dat afval gescheiden dient te worden en dat een afvalboekhouding of een kopie daarvan op de bouwlocatie aanwezig dient te zijn. Het blijkt dan eenvoudiger voor een bouwinspecteur om te controleren of de (onder)aannemer zijn werk uitvoert conform de bouwvergunning. De terugkoppeling van informatie binnen de gemeente tussen de bouwinspecteur en zijn milieucollega's vergt aandacht.

· In sommige gemeenten worden precariorechten gevraagd, indien de aannemer of sloper om en nabij de bouw- of slooplocatie (meer) bakken wil plaatsen, hetgeen de scheiding belemmert. Soms is ook een ontheffing van de APV vereist wat een drempel kan zijn voor het plaatsen van (meer) bakken.

· Het blijkt dat op de bouwplaatsen, ook indien er meer bakken geplaatst waren, deze vaak niet alleen gevuld waren met enkel karton of plastics, maar dat er vaak weer diverse materialen bij elkaar lagen. De discipline op de bouwlocatie lijkt verbeterd te moeten worden.
· De EVOA-beschikking blijkt niet goed op de vigerende Wm-vergunning af te stemmen te zijn ten aanzien van het sorteerproces dat doorlopen wordt en dat door de bedrijven gemeld wordt bij de kennisgeving.

· Het LAP bevat geen minimumstandaard waar rekening mee moet worden gehouden bij Wm-vergunningverlening. Als gevolg daarvan kan, afhankelijk van de Wm-vergunning, op allerhande niveaus worden gesorteerd, hetgeen doorwerkt in de wijze waarop te exporteren residuen zijn samengesteld. Verder sluiten de vergunningen Wet milieubeheer niet naadloos aan op de kennisgevingen, hetgeen kan leiden tot ongewenste situaties en wat een goede ketenhandhaving in de weg staat.

· Als gevolg van uitspraken van de Raad van State lijkt de beleidssturing steeds moeilijker te worden en komt het zwaartepunt bij de handhaving te liggen. De investeringen in hoogwaardige scheidingstechnieken lopen gevaar door bedrijven die (legitiem) op een lager niveau scheiden. Dit heeft gevolgen voor de rechtsgelijkheid en de concurrentiepositie van bedrijven. Doordat er op een lager niveau gescheiden wordt, loopt de systematiek van de Ladder van Lansink gevaar.

· De controlekans, de pakkans, de detectiekans en de sanctiekans zijn niet groot bij EVOA- overtredingen.

· Er zijn de nodige afwijkingen dan wel overtredingen vastgesteld. Van de inhoudelijke gecontroleerde (daadwerkelijke gesorteerde) transporten met residu blijkt dat het grootste deel van deze transporten niet aan de samenstellingseisen voldoet.
· Een deel van de geëxporteerde restfractie na sortering, waarvan wordt aangenomen dat deze wordt verwerkt in Duitsland, wordt vermoedelijk gestort.


26 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


3 Risicomomenten
in de BSA-keten

In dit hoofdstuk staat onderzoeksvraag 7 centraal. Dit hoofdstuk bevat derhalve een korte beschrijving van de risicomomenten in de BSA-keten die de projectgroep onderkent.

Uit hoofdstuk 2 blijkt dat er verschillende problemen zijn met betrekking tot de BSA-keten. In paragraaf 2.6 zijn de belangrijkste conclusies van de projectgroep op dit punt samengevat. Omdat niet alle problemen direct in één keer zullen kunnen worden aangepakt, heeft de projectgroep een afweging gemaakt met betrekking tot de thans belangrijkste risicomomenten in de BSA- keten, dat wil zeggen momenten waarop het risico het grootst is dat wet- en regelgeving niet wordt nageleefd dan wel momenten die bepalend zijn voor de mogelijke milieu- en/of volksgezondheidseffecten van de BSA-keten. De projectgroep onderkent op grond van het uitgevoerde project drie risicomomenten. Ze worden hierna in aparte paragrafen beschreven.
3.1 Risicomoment 1 ­ slopen en bouwen
Het eerste risicomoment bevindt zich direct aan het begin van de keten, daar waar een gebouw wordt gesloopt of gebouwd.
Het begin van de keten is om twee verschillende redenen een risicomoment:
1 In de eerste plaats is afvalscheiding aan de bron uit het oogpunt van milieu- en volks- gezondheidsrisico's van belang. Gevaarlijke stoffen in een te slopen gebouw die niet selectief worden verwijderd kunnen, indien zij aldus in de BSA-stroom terechtkomen, verderop in de keten milieu- en/of volksgezondheidsrisico's veroorzaken. Gedacht kan worden aan onder andere de volgende gevaarlijke stoffen waarmee de BSA-stroom verontreinigd kan zijn: asbest, teerhoudend dakleer, radioactief slakkenwol en PAK uit schoorstenen. Uit het ketenonderzoek (hoofdstuk 2) is gebleken dat het selectief verwijderen van gevaarlijke stoffen voordat de sloop van een gebouw begint voor verbetering vatbaar is.
2 In de tweede plaats is afvalscheiding aan de bron uit duurzaamheidsoogpunt van belang. Afvalscheiding aan de bron bevordert het hergebruik van BSA, waardoor er minder beroep behoeft te worden gedaan op primaire grondstoffen. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Uit het ketenonderzoek (hoofdstuk 2) is gebleken dat afvalscheiding aan de bron voor verbetering vatbaar is.

3.2 Risicomoment 2 ­ sorteren
Het tweede risicomoment bevindt zich halverwege de keten, daar waar de BSA-stroom voor sortering terechtkomt bij sorteerinrichtingen.
Het sorteermoment is een risicomoment, omdat de sorteerinrichtingen in de gelegenheid zijn om de BSA-stroom niet goed (dat wil zeggen zo optimaal mogelijk) te sorteren of sortering zelfs achterwege te laten.
Bij niet goed of niet sorteren worden eventuele verontreinigingen van de BSA-stroom met gevaarlijke stoffen (asbest, teerhoudend dakleer, radioactief slakkenwol, PAK) opnieuw onvoldoende of niet uit de BSA-stroom verwijderd, waardoor deze verontreinigingen zich wederom verder in de keten kunnen begeven. De uit de verontreinigde BSA-stroom gesorteerde puinfractie bereikt bijvoorbeeld verontreinigd en wel de (vaste) puinbreker; van deze puinbreker afkomstige secundaire bouwstoffen kunnen daardoor vervolgens ook verontreinigd zijn wat milieu- en volksgezondheidsrisico's kan opleveren. BSA niet goed of niet sorteren bemoeilijkt bovendien het hergebruik van BSA, welk hergebruik zoals gezegd uit duurzaamheidsoogpunt een belangrijk beleidsuitgangspunt is (minder beroep op primaire grondstoffen).

28 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


3.3 Risicomoment 3 ­ export

Het derde risicomoment bevindt zich aan het einde van de keten en betreft de export van BSA- residu over de grens naar Duitsland of verder.
Bedoelde export is een risicomoment, omdat er onder de noemer `niet herbruikbaar BSA' ook andere afvalstoffen de grens over blijken te gaan waaronder grof huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval.
Een ander punt dat de export tot een risicomoment maakt, is dat er aanwijzingen zijn dat het BSA-residu in het buitenland niet wordt verwerkt, zoals gedacht en beleidsmatig gezien toegestaan, maar wordt gestort. Export ten behoeve van stort is niet beleidsconform. Tot besluit van dit hoofdstuk bevat figuur 3.1 de eerder in dit rapport opgenomen schematische weergave van de keten, met daarin aangegeven de drie risicomomenten.

Risicomomenten in de BSA-keten 29

Figuur 3.1 Schematische weergave van de keten, inclusief risicomomenten ( )

Slopen Bouwen

Diverse fracties: Breker op locatie puin, karton, plastics, restafval Diverse fracties:
asbest, puin, metalen,
hout, restafval
Afgifte Transporteur/ Inzamelaar Overslag/ grove voorsortering Afvalverwerker, sorteerinrichting, puinbreker, eindverwerker Productie/ Residu hergebruik
Stort/AVI Export
30 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


4 Aanpak
risicomomenten
BSA-keten

In dit hoofdstuk staat onderzoeksvraag 8 centraal: hoe kunnen de risicomomenten in de keten (zoals beschreven in hoofdstuk 3) worden ondervangen of aangepakt op strategisch, tactisch en operationeel niveau? De aanpak voor risicomoment 1 is opgenomen in paragraaf 4.1. De aanpak van risicomoment 2 treft u aan in paragraaf 4.2.
De aanpak voor het derde risicomoment ­ de export ­ is niet uitgewerkt in dit rapport/hoofdstuk. De reden hiervoor is als volgt. In dit rapport is reeds op verschillende plaatsen gewezen op het BSA-onderzoek 2004 van de VROM-Inspectie (rapport `Residu over de grens'). De projectgroep heeft geconstateerd dat er zowel in het onderhavige project, als ook in het BSA-project 2004, diverse knelpunten naar voren zijn gekomen met betrekking tot de export van (residuen van) BSA. Aangezien de export van BSA-residu in het BSA-project 2004 explicieter en specifieker is onderzocht, terwijl deze export van het onderhavige project slechts een onderdeel was, is de projectgroep van mening dat de trekkersrol voor wat de aanpak betreft van de knelpunten die de export van BSA-residu omgeven ligt bij het BSA-project 2004 en niet bij het onderhavige LOM-project. De projectgroep beveelt het management van de VROM-Inspectie aan om de besluitvorming over en de implementatie van de aanbevelingen uit het BSA-project 2004, vanuit de ketengedachte, te plaatsen in het bredere LOM-kader. De projectgroep van het onderhavige project beveelt op het punt van de export van (residuen van) BSA in ieder geval aan, om in samenwerking met de bevoegde Duitse instanties te controleren of bij de ontvangende inrichtingen in Duitsland het overgebrachte afval conform de kennisgeving wordt verwerkt. In het kader van het in hoofdstuk 2 genoemde TFS traject heeft de VROM-Inspectie hiertoe overigens al initiatieven genomen. Daarnaast is er overleg tussen de VROM-Inspectie en enkele Duitse deelstaten gestart. Naar aanleiding van dit project is ten aanzien van het derde risicomoment tot slot gekeken naar de mogelijkheid om de EVOA-beschikking te koppelen aan het daaraan voorafgaande regiem van de Wm-vergunning, maar geconcludeerd is dat deze koppeling niet mogelijk is.

4.1 Aanpak risicomoment 1 ­ slopen en bouwen
Strategie 1 Wat bereiken?
Het uit duurzaamheidsoogpunt verkleinen van het beslag op primaire grondstoffen, door via BSA-scheiding aan de bron (bouw- of sloopmoment) het gebruik van secundaire grondstoffen beter mogelijk te maken of problemen bij de toepassing ervan door ongewenste vervuiling te voorkomen. Achterliggende gedachte is dat (extra) sorteeractiviteiten, scheiding en opslag verderop in de keten worden voorkomen: BSA-stromen die zich lenen voor hergebruik zijn bij scheiding aan de bron direct beschikbaar als secundaire grondstof. Tactieken voor strategie 1 ­ Hoe te bereiken wat we willen bereiken?9 Voor BSA-scheiding aan de bron is er thans, voor wat niet-gevaarlijke afvalstoffen betreft , weinig geregeld wat afdwingbaar is. Terugvallen op bestaande regelgeving is derhalve onvoldoende om de aangegeven strategie te bereiken. De projectgroep denkt dat een combinatie van de onderstaande tactieken, enerzijds dwingend en anderzijds stimulerend van aard, kan leiden tot BSA-scheiding aan de bron teneinde het gebruik van secundaire grondstoffen te stimuleren. Tactiek 1.1 Dwing scheiding af door het benutten van de vergunningmogelijkheden Uit het ketenonderzoek blijkt onder meer dat het bevoegd gezag bij het afgeven van bouw- en sloopvergunningen doorgaans weinig aandacht besteedt aan afvalscheiding bij bouw of sloop. Voor scheiding aan de bron is dit een gemiste kans.
9 Opgemerkt wordt dat de Staatssecretaris van VROM de ontwikkeling en inwerkingtreding van een AMvB Slopen heeft aangekondigd. De strategieën en tactieken voor het eerste risicomoment kunnen daardoor, op termijn, wellicht moeten worden herijkt of in een bepaalde richting worden bijgestuurd.
32 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

De eerste tactiek om scheiding aan de bron te bewerkstelligen is dan ook dat het bevoegd gezag de mogelijkheden van de vergunning benut en in de vergunning voorwaarden stelt aan het scheiden van het afval dat bij de bouw of de sloop vrijkomt. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de mogelijkheden voor handhaving worden vergroot. Bovendien kan het innovatie uitlokken (bijvoorbeeld containers met verschillende compartimenten). Naast opname in de vergunning van het principe `gij zult scheiden', is het volgens de projectgroep raadzaam om in de vergunning ook het bijhouden van een afvalboekhouding voor te schrijven. Het bijhouden van een afvalboekhouding kan het `afvalbewustzijn' van zowel bedrijven als individuele medewerkers op de bouw- of slooplocatie vergroten. Tevens is de afvoer van de verschillende afvalstromen aan de hand van de boekhouding achteraf herleidbaar. De gemeente Enschede heeft ervaring met het bovenstaande en is over de resultaten ervan redelijk positief, evenals de bedrijven die vooraf weten waar zij aan toe zijn en waarop zij zullen worden gecontroleerd. Tactiek 1.2 Stimuleer scheiding door het verlagen van de drempels Uit het ketenonderzoek blijkt dat er enkele belangrijke drempels zijn voor scheiding aan de bron. Sommige gemeenten heffen precariorechten, indien er (meer) afvalcontainers om en nabij een bouw- of slooplocatie worden geplaatst. Maar vooral de discipline van de mensen op de bouw- of slooplocatie lijkt van doorslaggevend belang te zijn. Om scheiding aan de bron te stimuleren dienen de aangegeven drempels waarop scheiding thans stuit te worden verlaagd. Operationele acties voor tactiek 1.1 en 1.2 ­ Wie moet wat doen? Actie 1.1.1 Pilotproject `vergunningen' opzetten, uitvoeren en evalueren VNG Onder tactiek 1.1 is aangegeven dat de vergunning mogelijkheden biedt om bij bouwen of slopen een zekere afvalscheiding af te dwingen, evenals het bijhouden van een afvalboekhouding. Deze mogelijkheden worden thans niet algemeen benut door de bevoegde overheden. Dit lijkt te maken te hebben met onbekendheid met de vergunningmogelijkheden en met aarzeling over de te behalen resultaten. Daarom is voor tactiek 1.1 de volgende actie voor de VNG gedefinieerd: het opzetten en uitvoeren van een pilotproject waarin een aantal daarvoor gemotiveerde gemeenten op gestructureerde wijze ervaring zullen opdoen met (a) het in de vergunning opnemen van (gedetailleerde) voorwaarden aan het scheiden van het afval dat bij de bouw of de sloop vrijkomt, (b) het in de vergunning opnemen van de verplichting tot het bijhouden van een afvalboekhouding (in een `Bouwlogboek') en (c) het controleren en handhaven van de aldus afgegeven vergunning. Bekeken wordt in hoeverre een koppeling met de (in ontwikkeling zijnde) VROM-vergunning mogelijk is. De resultaten van het pilotproject zullen worden gemo- nitord en geëvalueerd. De monitoringsresultaten kunnen na afloop aangeven dat er succes is geboekt dan wel dat het succes tegenvalt. In het geval van succes kan het pilotproject vervolgens worden opgeschaald; bij tegenvallend succes kunnen de redenen daarvoor worden nagegaan en kan een nieuw pilotproject worden opgestart (als dat zinvol is) of kan worden besloten dat het benutten van de vergunningmogelijkheden bij nader inzien toch niet brengt wat we er thans van verwachten.
Actie 1.2.1
Onderzoek naar het verhogen van de scheidingsdiscipline op de bouw- of slooplocatie VNG i.s.m. de branche Onder tactiek 1.2 zijn enkele drempels aangegeven voor afvalscheiding op de bouw- of slooplocatie. Van zeer groot belang is de discipline van de bedrijven en hun medewerkers op de bouw- of slooplocatie die de scheiding aan de bron de facto dienen uit te voeren. Onbekend is thans welke factoren de scheidingsdiscipline van bedrijven en hun medewerkers op een bouw- of slooplocatie met name bepalen, zodat we ook niet goed weten wat de belangrijkste aangrijpingspunten zijn om de scheidingsdiscipline op de locatie te vergroten. Daarom is voor tactiek 1.2 de volgende actie voor de VNG in samenwerking met de branche gedefinieerd: het opzetten en uitvoeren van een onderzoek naar de factoren die de scheidingsdiscipline van bedrijven en hun medewerkers op de bouw- of slooplocatie met name bepalen en het doen van aanbevelingen voor het in de gewenste richting (scheiding aan de bron) beïnvloeden van deze factoren.
Aanpak risicomomenten BSA-keten 33

Actie 1.2.3
Het verzoeken van gemeenten om geen precariorechten te heffen bij (meer) afvalcontainers VNG Om het ten behoeve van afvalscheiding plaatsen van meer containers om en nabij een sloop- of bouwlocatie niet te ontmoedigen, is de volgende actie voor de VNG gedefinieerd: gemeenten aanschrijven met het verzoek geen precariorechten te heffen indien een bedrijf om en nabij een bouw- of slooplocatie ten behoeve van afvalscheiding meer afvalcontainers wil plaatsen. Het aanschrijven wordt ondersteund doordat de VNG aan deze kwestie ook in het huisorgaan aandacht zal besteden.
Strategie 2 Wat bereiken?
Het uit milieu- en volksgezondheidsoogpunt voorkomen dat BSA verontreinigd raakt met schadelijke stoffen (zoals bijvoorbeeld asbest, slakkenwol, teerhoudend dakleer, PAK van schoorstenen, niet lege kitspuiten en verfblikken) door ­ in geval van sloop ­ selectief te slopen en afvalscheiding aan de bron.
Tactieken voor strategie 2 ­ Hoe te bereiken wat we willen bereiken? Voor het bereiken van strategie 2 in het geval van bouwlocaties, wordt verwezen naar de tactieken en acties die hiervoor, bij strategie 1, zijn aangegeven. Met de aangegeven tactieken kan ook het op bouwplaatsen gescheiden houden van schadelijke stoffen, zoals niet lege kitspuiten en verfblikken, volgens de projectgroep worden gestimuleerd/bereikt. De tactieken die hieronder voor het bereiken van strategie 2 aan de orde komen, hebben gezien het voorgaande betrekking op slooplocaties. De projectgroep acht de kans op het verontreinigd raken van de BSA-stroom met schadelijke stoffen vooral op slooplocaties hoog. De onderstaande tactieken vormen een samenhangend geheel van heldere regels op gemeentelijk niveau die de gemeente gericht controleert en handhaaft, ondersteund door communicatie en ketenhandhaving. Tactiek 2.1 Het benutten van de mogelijkheden van de (model) Bouwverordening door gemeenten Door bij het slopen van gebouwen te eisen dat schadelijke stoffen selectief worden verwijderd en aldus vooraf worden gescheiden van de later vrijkomende BSA-stroom, kan worden voorkomen dat schadelijke stoffen schonere materialen, die kunnen worden benut als secundaire grondstof, tot ver in de keten verontreinigen.
Het voorafgaand aan sloop inventariseren en vervolgens selectief verwijderen van asbest is bijvoorbeeld expliciet geregeld en kent een eigen wettelijk kader (zie resultaten LOM- interventiestrategie Asbest). Voor andere schadelijke stoffen waarmee je de BSA-stroom niet wilt belasten, zoals bijvoorbeeld teerhoudend dakleer, is dit minder expliciet het geval. Echter, de (model) Bouwverordening biedt de mogelijkheid aan gemeenten om selectieve verwijdering en scheiding van schadelijke stoffen uit sloopwerken te regelen in de sloopvergunning. Gemeenten kunnen dit ook goed beargumenteren, want als schadelijke stoffen niet voorafgaand aan de sloop worden verwijderd en terechtkomen in de BSA-stroom, dan kunnen deze verontreinigingen daaruit vrijwel niet meer verwijderd worden!
Tactiek 2.1 samengevat: om verontreiniging van de BSA-stroom met schadelijke stoffen te voorkomen, wordt bij sloopwerken op grond van de Bouwverordening in de sloopvergunning voorgeschreven dat deze stoffen, voorafgaand aan het slopen, selectief worden verwijderd en gescheiden worden afgevoerd.
Tactiek 2.2 (Prioriteit voor) gericht toezicht en eenduidige sancties bij niet naleven Selectieve verwijdering van schadelijke stoffen voorschrijven in de sloopvergunning (tactiek 2.1) is het begin. Daarna is (prioriteit voor) gericht toezicht op de naleving van de sloopvergunningen nodig door gemeenten en politie in combinatie met eenduidige sancties indien bedrijven de afgegeven sloopvergunning niet naleven. Voor dit laatste is een eenduidige strafvorderingslijst van het Functioneel Parket van het OM nodig.

34 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Tactiek 2.3 Gerichte communicatie
Ter ondersteuning van de voorgaande tactieken 2.1 en 2.2 is gerichte communicatie, als ondersteunend instrument, volgens de projectgroep noodzakelijk. Deze communicatie kent twee verschillende doelgroepen en boodschappen:

· Communicatie met opdrachtgevers van sloopwerken. Het slopen van een gebouw is één van de vele stappen in een nieuwbouw- of renovatieproces. Vaak proberen opdrachtgevers kosten te besparen op het slopen, omdat zij het beschikbare geld liever besteden aan de nieuwbouw of renovatie zelf. De eenvoudigste manier om kosten te besparen is het stellen van niet al te veel eisen aan de sloop. De zorg voor een adequate omgang met in het sloopwerk aanwezige schadelijke stoffen leggen opdrachtgevers veelal bij de aannemer van het sloopwerk. Via communicatie met opdrachtgevers van sloopwerken, waaronder projectontwikkelaars en woningcorporaties, kan worden overgebracht dat (a) het niet selectief verwijderen van schadelijke stoffen voorafgaand aan de sloop problemen oplevert en (b) opdrachtgevers van sloopwerken hiervoor medeverantwoordelijkheid dragen en deze medeverantwoordelijkheid inhoud kunnen geven door het stellen van kwaliteitseisen aan de sloop waarvoor zij opdracht geven.

· Communicatie met de sloopbranche c.q. -bedrijven. Door met de sloopbranche te communiceren over tactiek 2.1 en tactiek 2.2 kan deze branche alert worden gemaakt op het feit dat gemeenten de sloopvergunningen en het toezicht daarop meer gaan richten op het vooraf selectief verwijderen uit sloopwerken van bepaalde schadelijke stoffen. Deze communicatie kan een positief effect hebben op het gedrag dat je wilt bewerkstelligen (preventieve handhaving). In de projectgroep is het idee van een kliklijn geopperd om zicht te krijgen op bedrijven die de regels overtreden. Dit idee wordt meegepakt bij de uitwerking van tactiek 2.3. Tactiek 2.4 Ketenhandhaving
De bij sloop vrijkomende materiaalstromen worden afgevoerd, rechtstreeks of via een sorteerbedrijf, naar een (eind)verwerker. Aan de hand van afleverbonnen kan op de slooplocatie worden gecontroleerd of dit op de juiste wijze (Euralcodes, VIHB, et cetera) en naar een vergunde (sorteer)inrichting, welke de genoemde Euralcodes mag accepteren, heeft plaatsgevonden. Meestal is de provincie bevoegd gezag voor deze (sorteer)inrichtingen, alhoewel met de recente wijziging van het IVB gemeenten in meer gevallen dan voorheen bevoegd gezag zijn. Bij controles van de (sorteer)inrichtingen kan aan de hand van dezelfde afleverbonnen worden nagegaan of de aangevoerde materialen (met unieke Euralcodes) apart zijn aangevoerd, apart zijn gehouden en weer apart zijn afgevoerd. Daarnaast kan bij sorteerinrichtingen ook aan de hand van aangevoerde partijen (on)gesorteerd BSA worden gecontroleerd, of er nog (bepaalde) schadelijke materialen in het afval aanwezig zijn. Indien deze materialen bij een controle worden aangetroffen, kan terug in de keten ­ bij de ontdoener of leverancier van het afval ­ worden nagegaan of deze op de voorgeschreven wijze en met een sloopvergunning heeft gesloopt. Indien er bij een sorteerinrichting of een puinbreker schadelijke materialen worden aangetroffen in het (uitgesorteerde) BSA (puin), zoals dakleer, dakgrind, gipshoudend materiaal, asbest, et cetera), dan is er sprake van een overtreding, omdat de inrichting op grond van zijn acceptatiereglement (BRL 2506) visueel geen van de genoemde materialen in zijn puin mag accepteren.
Tactiek 2.4 komt gezien het voorgaande neer op ketenhandhaving (toezicht houden op de keten voorwaarts en weer terug). Hierbij zullen verschillende partijen moeten samenwerken en concrete informatie moeten uitwisselen willen zij deze ketenhandhaving succesvol kunnen realiseren. Dit zijn in ieder geval de VROM-Inspectie, de gemeenten, de provincies en eventueel de certificerende instellingen (vanwege BRL 2506). Operationele acties voor tactiek 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 ­ Wie moet wat doen? Actie 2.1.1 actsheets maken over de bij sloop selectief te verwijderen schadelijke stoffen F
VROM/SenterNovem i.s.m. de VNG en de branche Op dit moment bestaat er een globaal beeld van de schadelijke stoffen die voor selectieve verwijdering voorafgaand aan sloop in aanmerking komen. De projectgroep vindt dat dit beeld Aanpak risicomomenten BSA-keten 35

moet worden aangescherpt. Daarom formuleert de projectgroep de volgende actie: VROM/ SenterNovem bepaalt in samenwerking met de VNG en de branche om welke schadelijke stoffen het in beginsel gaat en verzamelt vervolgens informatie over deze stoffen zodat de sloopvergunningen (en daaraan voorafgaand zonodig de (model) Bouwverordening) in het vervolg adequaat kunnen worden verleend.
De verzamelde informatie wordt vastgelegd in een factsheet. Zo'n factsheet bevat het wettelijk kader (de vergunning dient hierop aan te sluiten), de ontwikkelingen (bijvoorbeeld nieuwe verwerkingstechnieken) en de (mogelijke) gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid indien de betreffende stof niet selectief wordt verwijderd maar terechtkomt in de BSA-stroom. Voor de te maken factsheets wordt aansluiting gezocht bij de bestaande factsheets BRL-S 007. De schadelijke stoffen die de projectgroep in ieder geval van belang acht zijn (asbest is vanwege de reeds getroffen wettelijke regelingen niet opgenomen): (teerhoudend) dakleer en dakgrind, bitumen, teerhoudende niet waterdoorlatende lagen in funderingen, gipshoudend materiaal, slakkenwol, dikke verflagen/composiet en PAK's (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) van schoorstenen.
Actie 2.1.2 (= actie 1.1.1) Pilotproject `vergunningen' opzetten, uitvoeren en evalueren VNG Actie 1.1.1 is het door de VNG opzetten, uitvoeren en evalueren van een pilotproject. In ditzelfde project neemt de VNG de in de vergunning vast te leggen eis mee dat bij het slopen van gebouwen schadelijke stoffen vooraf worden geïnventariseerd en selectief worden verwijderd (dit is actie
2.1.2). De bij actie 1.1.1 genoemde afvalboekhouding dient eveneens betrekking te hebben op de verwijderde en afgevoerde schadelijke stoffen. Voor een verdere beschrijving van deze actie wordt verwezen naar de tekst bij actie 1.1.1. Wat betreft de inventarisatie nog het volgende. De inventarisatie van schadelijke stoffen, analoog aan een asbestinventarisatie, moet maximale zekerheid geven over aard, plaats en hoeveelheid van de in het sloopwerk aanwezige stoffen. Indien dat praktisch niet mogelijk is ­ het gebouw is in gebruik ten tijde van de inventarisatie ­ moet (=bindende voorwaarde) voorafgaand aan het slopen dit aanvullend onderzocht worden. Om die reden moet de Bouwverordening bindende instructies bevatten over de verplichte inven- tarisatie, voorbeelden op welke wijze gesloopt moet worden en de wijze van administratie. Actie 2.2.1 Model-instructie maken voor toezicht sloopvergunning VNG (Prioriteit voor) gericht toezicht door gemeenten en politie komt volgens de projectgroep niet vanzelf tot stand. Om dit te stimuleren en faciliteren acht de projectgroep de volgende voorwaardenscheppende VNG-actie noodzakelijk: het maken van een model-instructie voor gericht toezicht op de naleving van de sloopvergunning en de uitvoering van de sloopwerkzaamheden10.
Actie 2.2.2 Opstellen eenduidige strafvorderingslijst Functioneel Parket Om geconstateerde overtredingen op een eenduidige manier te kunnen bestraffen is een eenduidige strafvorderingslijst vereist.
Actie 2.3.1 Opstellen communicatieplan VNG i.o.m. VROM Voor de ondersteunende communicatie met opdrachtgevers van sloopwerken enerzijds en de sloopbranche c.q. -bedrijven anderzijds stelt de VNG in overleg met VROM een uitvoeringsgereed communicatieplan op. In het communicatieplan is opgenomen welke boodschappen met welke doelgroepen op welke wijze worden gewisseld en wie wanneer bij de uitvoering betrokken is. Bij het opstellen van het communicatieplan wordt de mogelijkheid van het opzetten van een kliklijn betrokken.

10 De Vereniging BWT Nederland maakt een landelijk toezichtprotocol nieuwbouw (gereed eind 2005). In aansluiting daarop zou ook een toezichtprotocol sloop kunnen worden ontwikkeld. Overigens is de gemeente Enschede met een dergelijk protocol vrij ver gevorderd. Dit protocol zou kunnen worden benut.
36 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Actie 2.4.1
Opstellen interventiestrategie voor ketenhandhaving Provincies/IPO, VNG, VROM-Inspectie en zonodig eventuele anderen Om de onder tactiek 2.4 op hoofdlijnen uiteengezette manier van ketenhandhaving te operationaliseren, acht de projectgroep de volgende actie nodig: de provincies/het IPO, de VNG en de VROM-Inspectie stellen een uitvoeringsgerede interventiestrategie voor ketenhandhaving op. Zij volgen daarbij het in LOM-verband opgestelde format voor een interventiestrategie voor ketenhandhaving (de zogenoemde `model-interventiestrategie ketenhandhaving'). Met actie 2.4.1 is deze paragraaf over het eerste risicomoment gereed. Deze paragraaf over het eerste risicomoment is samengevat in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Samenvatting paragraaf 4.1, aanpak eerste risicomoment bouwen en slopen Strategieën en tactieken Bijbehorende operationele acties Actor Strategie 1
Het uit duurzaamheidsoogpunt verkleinen
van het beslag op primaire grondstoffen,
door via BSA-scheiding aan de bron
(bouw- of sloopmoment) het gebruik van
secundaire grondstoffen te stimuleren.
Tactiek 1.1 Actie 1.1.1 Scheiding afdwingen via de bouw- of Pilotproject `vergunningen' VNG sloopvergunning opzetten, uitvoeren en evalueren Actie 1.2.1 VNG i.s.m. Onderzoek verhogen branche Tactiek 1.2 scheidingsdiscipline op VNG Scheiding stimuleren door het verlagen bouw- of slooplocatie van drempels Actie 1.2.2 Gemeenten verzoeken geen VNG precariorechten te heffen Strategie 2
Het uit milieu- en volksgezondheids-
oogpunt voorkomen dat BSA verontreinigd
raakt met schadelijke stoffen door ­ in
geval van sloop ­ selectief te slopen en
afvalscheiding aan de bron.
Actie 2.1.1 VROM/Senter Tactiek 2.1 Factsheets van bij sloop selectief Novem, VNG, Selectieve verwijdering en scheiding van te verwijderen stoffen branche schadelijke stoffen afdwingen via de Actie 2.1.2 (= actie 1.1.1) sloopvergunning Pilotproject `vergunningen' VNG opzetten, uitvoeren en evalueren Actie 2.2.1 Opstellen model-instructie VNG Tactiek 2.2 toezicht (gemeente/politie) (Prioriteit voor) gericht toezicht en
eenduidige sancties Actie 2.2.2 Opstellen eenduidige FP strafvorderingslijst Tactiek 2.3 Actie 2.3.1 VNG i.o.m. Gerichte communicatie ter ondersteuning Opstellen communicatieplan VROM van tactiek 2.1 en tactiek 2.2
Actie 2.4.1 Provincies/ Tactiek 2.4 Opstellen interventiestrategie IPO, VNG, VI, Ketenhandhaving voor ketenhandhaving e.a. (zonodig) Aanpak risicomomenten BSA-keten 37


4.2 Aanpak risicomoment 2 ­ sorteren

Strategie 3 Wat bereiken?
Het uit duurzaamheidsoogpunt verkleinen van het beslag op primaire grondstoffen, door met behulp van een zo optimaal mogelijk sorteerproces het gebruik van secundaire grondstoffen te stimuleren. Hiervoor is het nodig dat sorteerinrichtingen:
· Een zo volledig mogelijke scheiding uitvoeren. Dat wil zeggen dat zij alle herbruikbare fracties uit het BSA halen en deze zoveel mogelijk voor materiaalhergebruik afzetten. De verbrandbare restfractie alsmede de niet-herbruikbare en niet-verbrandbare restfractie dienen zo klein mogelijk te zijn.

· Gescheiden aangeboden afvalstoffen die voor nuttige toepassing in aanmerking komen gescheiden houden en voor nuttige toepassing gescheiden afvoeren. Tactieken voor strategie 3 ­ Hoe te bereiken wat we willen bereiken? Tactiek 3.1 Handhaven sorteerinrichtingen met algemene kennisgeving voor uitvoer De vigerende wet- en regelgeving biedt weinig handvatten voor handhaving op een zo volledig mogelijke scheiding door sorteerinrichtingen en/of het gescheiden houden van gescheiden aangeboden afvalstoffen. Dit blijkt uit een door de projectgroep uitgevoerde verkenning van de huidige handhavingsmogelijkheden ten aanzien van sorteerinrichtingen. Deze verkenning is opgenomen in bijlage 7.
Kern van de gemaakte verkenning is dat er ten aanzien van het sorteerproces vrijwel geen dwingende regels zijn vastgesteld. Enkel het, voorafgaand aan het sorteerproces, zeven van BSA en het verbod op de acceptatie van asbesthoudend BSA zijn beleidsregels die worden overgenomen in de vergunning.
Het LAP geeft aan dat export van ongesorteerd afval mogelijk is en stelt hieraan ruime eisen. Alleen in het geval van een algemene kennisgeving voor uitvoer wordt vereist dat het afval systematisch en aantoonbaar gesorteerd wordt. En dat nu, biedt wel een aangrijpingspunt voor toezicht en handhaving: de sorteerinrichtingen met een algemene kennisgeving voor uitvoer kunnen worden gecontroleerd op het vereiste systematisch en aantoonbaar sorteren. Bijkomend voordeel is dat sorteerinrichtingen met een algemene kennisgeving voor uitvoer, binnen de totale groep van sorteerinrichtingen, het meest risicovol lijken te zijn. Tactiek 3.2 Aangepaste wet- en regelgeving
Zoals gezegd bij tactiek 3.1, biedt de vigerende wet- en regelgeving weinig handvatten voor handhaving om strategie 3 te bereiken. Om de handhavingsmogelijkheden te vergroten en te verbeteren acht de projectgroep aangepaste wet- en regelgeving op de volgende vlakken van belang:
a Een landelijke minimumstandaard voor de sortering van BSA in Nederland, waarbij eisen worden gesteld aan de fracties die uit dit proces komen. Het percentage dat voor nuttige toepassing in aanmerking komt zou in de pas moeten lopen met de (buitenlandse) eisen aan inrichtingen (level playing field).
b Vergunningvoorschriften voor sorteerinrichtingen ­ op basis van het LAP ­ die de verplichting inhouden dat het geaccepteerde afval in ten minste een aantal met name genoemde fracties wordt gescheiden. De verplichting tot scheiding kan eventueel met een rendementsverplichting geschieden, zodat niet kan worden volstaan met slechts een grove voorsortering met een kraan.
Tactiek 3.3 Zelfreiniging binnen de branche
Binnen een branche lijden bedrijven die de regels naleven onder bedrijven die dat niet doen en daardoor concurrentievoordelen kunnen behalen. Binnen een branche is in veel gevallen wel bekend welke bedrijven de regels wel en niet naleven. Het aanspreken van het zelfreinigend vermogen (naming and shaming van notoire overtreders) is een optie om strategie 3 te bereiken.
38 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Temeer daar dit aansluit bij de conclusie van paragraaf 2.4 dat bedrijven vrezen voor het openbaar worden van misstappen vanwege imagoschade en maatschappelijke onrust.

Operationele acties voor tactiek 3.1, 3.2 en 3.3 ­ Wie moet wat doen? Actie 3.1.1
Het voorbereiden en uitvoeren van gezamenlijke controles bij sorteerbedrijven met een algemene kennisgeving voor export van onder andere BSA en een vergunning met aanvraag op grond van de Wm Provincies en VROM-Inspectie Sorteerbedrijven met een algemene kennisgeving voor export moeten op basis van het LAP systematisch en aantoonbaar sorteren. Voor strategie 1 is dit één van de weinige concrete aangrijpingspunten in de vigerende wet- en regelgeving. De projectgroep is van mening dat dit aangrijpingspunt moet worden benut. Vandaar dat de projectgroep de volgende actie nodig acht: De provincies en de VROM-Inspectie (EVOA) bereiden gezamenlijke controles voor en voeren deze uit, van sorteerinrichtingen met een algemene kennisgeving voor uitvoer, om te controleren of zij de vereiste sortering systematisch en aantoonbaar plegen. Actie 3.2.1 Opstellen en implementeren landelijke minimumstandaard sortering BSA VROM/SAS De vigerende wet- en regelgeving biedt zoals gezegd weinig handvatten voor handhaving op een zo volledig mogelijke scheiding door sorteerinrichtingen en/of het gescheiden houden van gescheiden aangeboden afvalstoffen. De projectgroep ziet een landelijke minimumstandaard als een geschikt instrument om tot een zo volledig mogelijke scheiding te komen c.q. een dergelijke scheiding af te kunnen dwingen. Dit leidt tot de volgende actie voor VROM/SAS: het opstellen en implementeren van een landelijke minimumstandaard voor de sortering van BSA, waarbij eisen worden gesteld aan de fracties die uit dit proces komen en waarbij het percentage dat voor nuttige toepassing in aanmerking komt in de pas loopt met de buitenlandse eisen aan inrichtingen.
Actie 3.2.2 hep een basis in het LAP voor een sorteerplicht voor een aantal Sc
met name genoemde afvalstromen, inclusief rendementsverplichting VROM/SAS De projectgroep is van mening dat het goed zou zijn indien in de vergunning van sorteerinrichtingen een zekere sorteerplicht zou worden opgenomen met betrekking tot een aantal met name genoemde stromen. De projectgroep vindt dat in ieder geval de volgende stromen voor zo'n plicht in aanmerking komen: gevaarlijk afval, asbest, papier en karton, hout, textiel, kunststof, metaal, elektrische apparatuur, glas en niet-herbruikbaar restafval. Voordat provincies genoemde plicht in de vergunning kunnen opnemen dient daarvoor een basis te worden geschapen in het LAP. Zodoende komt de projectgroep tot de volgende operationele actie voor VROM/SAS: het in het LAP vastleggen van een sorteerplicht voor in ieder geval gevaarlijk afval, asbest, papier en karton, hout, textiel, kunststof, metaal, elektrische apparatuur, glas en niet herbruikbaar restafval inclusief de mogelijkheid van een rendementsverplichting. Actie 3.2.3
Neem de sorteerplicht, waarvoor in het LAP de basis is gecreëerd, op in de vergunningvoorschriften van sorteerinrichtingen Provincies Volgend op actie 3.2.3 geldt de volgende actie voor de provincies: het via de vergunningvoorschriften effectueren van de in het LAP vastgelegde sorteerplicht voor in ieder geval gevaarlijk afval, asbest, papier en karton, hout, textiel, kunststof, metaal, elektrische apparatuur, glas en niet herbruikbaar restafval inclusief rendementsverplichting. Actie 3.3.1
Overleg met de branche over de mate waarin deze in staat is ­ in overleg en in samenwerking met de overheid ­ tot zelfreiniging Provincies/IPO i.o.m. VROM (SAS en Inspectie) De actie die de projectgroep ziet voor de provincies/het IPO in overleg met het ministerie van VROM (SAS en Inspectie) is het initiëren van overleg met de branche(verenigingen) over de mate waarin en de wijze waarop het mogelijk is om notoire overtreders middels `naming and shaming' te bewegen tot het naleven van de regels. Aanpak risicomomenten BSA-keten 39

Strategie 4 Wat bereiken?

Het uit milieu- en volksgezondheidsoogpunt voorkomen dat herbruikbare c.q. voor hergebruik bestemde BSA-stromen die sorteerbedrijven verlaten, verontreinigd zijn met schadelijke stoffen (zoals dakleer, PAK's, slakkenwol, et cetera).
Tactieken voor strategie 4 ­ Hoe te bereiken wat we willen bereiken? Tactiek 4.1 Ketenhandhaving (= tactiek 2.4)
Eerder is tactiek 2.4 (ketenhandhaving) beschreven, waarin ook de sorteerinrichtingen zijn meegenomen. Kortheidshalve wordt op deze plaats naar de beschrijving van tactiek 2.4 verwezen. In het licht van strategie 4 gaat het vooral om mogelijke overtredingen door sorteerinrichtingen van het acceptatiereglement (BRL 2506).
Tactiek 4.2 Aangepaste wet- en regelgeving (= tactiek 3.2 onder b) Eerder is ten aanzien van sorteerinrichtingen tactiek 3.2 b beschreven (aangepaste wet- en regelgeving: sorteerplicht in vergunningvoorschriften op basis van het LAP). Kortheidshalve wordt hier naar deze beschrijving verwezen. Tactiek 3.2 b kan ook worden ingezet ten behoeve van het bereiken van strategie 4.
Tactiek 4.3 Zelfreiniging binnen de branche (= tactiek 3.3) Eerder is tactiek 3.3 beschreven. Kortheidshalve wordt daarnaar op deze plek verwezen. Operationele acties voor tactiek 4.1, 4.2 en 4.3 ­ Wie moet wat doen? Actie 4.1.1 (= actie 2.4.1)
Opstellen interventiestrategie voor ketenhandhaving Provincies/IPO, VNG, VROM-Inspectie en zonodig eventuele anderen Voor de beschrijving van actie 4.1.1 wordt verwezen naar de beschrijving van (de gelijke) actie
2.4.1.
Actie 4.2.1 (= actie 3.2.2) hep een basis in het LAP voor een sorteerplicht voor een aantal met name Sc
genoemde afvalstromen, inclusief rendementsverplichting VROM/SAS Voor de beschrijving van actie 4.2.1 wordt verwezen naar de beschrijving van (de gelijke) actie
3.2.2.
Actie 4.2.2 (= actie 3.2.3)
Neem de sorteerplicht, waarvoor in het LAP de basis is gelegd, op in de vergunningvoorschriften van sorteerders Provincies Voor de beschrijving van actie 4.2.2 wordt verwezen naar de beschrijving van (de gelijke) actie
3.2.3.
Actie 4.3.1 (= actie 3.3.1)
Overleg met de branche over de mate waarin deze in staat is ­ in overleg en in samenwerking met de overheid ­ tot zelfreiniging Provincies/IPO in overleg met VROM (SAS en Inspectie) Voor de beschrijving van actie 4.3.1 wordt verwezen naar de (gelijke) actie 3.3.1. Met actie 4.3.1 is deze paragraaf over het tweede risicomoment gereed. Deze paragraaf over het tweede risicomoment is samengevat in tabel 4.2.

40 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Tabel 4.2 Samenvatting paragraaf 4.2, aanpak tweede risicomoment sorteren

Strategieën en tactieken Bijbehorende operationele acties Actor Strategie 3
Uit duurzaamheidsoogpunt scheiden
sorteerinrichtingen zo volledig mogelijk
en houden zij gescheiden aangeboden
afvalstoffen voor nuttige toepassing
gescheiden en voeren zij deze stoffen
gescheiden af
Actie 3.1.1 Tactiek 3.1 Voorbereiden en uitvoeren Provincies Handhaven sorteerinrichtingen gezamenlijke controles bij en VROM- met algemene kennisgeving voor uitvoer sorteerbedrijven met algemene Inspectie kennisgeving Actie 3.2.1 Opstellen en implementeren VROM/SAS landelijke minimumstandaard verwerking BSA Tactiek 3.2 Actie 3.2.2 Nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving VROM/SAS Sorteerplicht in LAP Actie 3.2.3 Sorteerplicht in vergunning- Provincies voorschriften sorteerinrichtingen Provincies/ Actie 3.3.1 Tactiek 3.3 IPO i.o.m. Overleg met de branche Zelfreiniging binnen de branche VROM (SAS over zelfreiniging en Inspectie) Strategie 4
Uit milieu- en volksgezondheidsoogpunt
voorkomen dat herbruikbare c.q. voor
hergebruik bestemde BSA-stromen
die sorteerbedrijven verlaten, zijn
verontreinigd met contaminerende stoffen
Provincies/ Actie 4.1.1 (= actie 2.4.1) IPO, VNG, Tactiek 4.1 Opstellen interventiestrategie VROM- Ketenhandhaving voor ketenhandhaving Inspectie, e.a. (zonodig) Actie 4.2.1 (= actie 3.2.2) VROM/SAS Sorteerplicht in LAP Tactiek 4.2
Nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving Actie 4.2.2 (= actie 3.2.3) Sorteerplicht in vergunningvoor- Provincies schriften sorteerinrichtingen Provincies/ Actie 4.3.1 (= actie 3.3.1) Tactiek 4.3 IPO i.o.m. Overleg met de branche over Zelfreiniging binnen de branche VROM (SAS zelfreiniging en Inspectie) Aanpak risicomomenten BSA-keten 41


4.3 Voortgangsbewaking en bijsturing

In paragraaf 4.1 en paragraaf 4.2 zijn verschillende strategieën, tactieken en operationele acties opgenomen ten aanzien van de twee risicomomenten die de projectgroep in de keten heeft onderkend, bouwen en slopen alsmede sorteren. Voor het meten van de resultaten die met de implementatie van de strategieën, tactieken en operationele acties worden bereikt, wordt een voortgangsbewakingssysteem ontwikkeld en ingevoerd. De voortgangsbewaking kan ook informatie opleveren voor het, zo nodig, bijsturen van strategieën, tactieken en activiteiten. Het opzetten, invoeren en uitvoeren van het voortgangsbewakingsysteem is de verantwoordelijkheid van de aan te stellen implementatiemanager (zie paragraaf 5.2).


42 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


5 Implementatie


5.1 Planning implementatie


2005 2006 2007 Strategie 1 Scheiding aan de bron
Tactiek 1.1 Afdwingen via vergunning
Actie 1.1.1 Pilotproject `vergunningen'
Tactiek 1.2 Stimuleren via verlagen drempels
Actie 1.2.1 Onderzoek scheidingsdiscipline
Actie 1.2.2 Verzoek geen extra precario
Strategie 2 Verontreiniging BSA voorkomen
Tactiek 2.1 Selectief slopen via vergunning
Actie 2.1.1 Factsheets stoffen
Actie 2.1.2 Pilotproject `vergunningen'
Tactiek 2.2 Gericht toezicht/eenduidige sanctie Actie 2.2.1 Voorbeeldinstructie toezicht
Actie 2.2.2 Eenduidige strafvorderingslijst
Tactiek 2.3 Gerichte communicatie
Actie 2.3.1 Opstellen communicatieplan
Tactiek 2.4 Ketenhandhaving
Actie 2.4.1 Opstellen interventiestrategie khh Strategie 3 Sorteerders sorteren volledig
Tactiek 3.1 Handhaven sorteerinrichtingen
Actie 3.1.1 Gezamenlijke controles Prov/VI
Tactiek 3.2 Wet- en regelgeving
Actie 3.2.1 Landelijke minimumstandaard
Actie 3.2.2 Sorteerplicht in LAP
Actie 3.2.3 Sorteerplicht in vergunningen
Tactiek 3.3 Zelfreiniging binnen de branche
Actie 3.3.1 Overleg met de branche
Strategie 4 Verontreiniging BSA
bij sorteerders voorkomen
Tactiek 4.1 Ketenhandhaving
Actie 4.1.1 Opstellen interventiestrategie khh Tactiek 4.2 Wet- en regelgeving
Actie 4.2.1 Sorteerplicht in LAP
Actie 4.2.2 Sorteerplicht in vergunningen
Tactiek 4.3 Zelfreiniging binnen de branche
Actie 4.3.1 Overleg met de branche
Ontwikkelen, invoeren en uitvoeren
voortgangsbewakingsysteem

44 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


5.2 Sturing implementatie

Voorgaande planning is indicatief en vergt detaillering na besluitvorming over dit rapport. De acties vormen een samenhangend geheel, een actieprogramma, waarbinnen iedere actie een project is. Dit impliceert dat iedere actie een projectleider vereist van de voor de betreffende actie verantwoordelijke organisatie (zie tabel 4.1 en tabel 4.2)! De uitvoering vereist expliciete aan- en (zonodig) bijsturing, coördinatie en voortgangsbewaking. Omdat het zwaartepunt van de acties qua uitvoerende actoren ligt bij de VNG, het IPO en de VROM-Inspectie, wordt voorgesteld dat het BLOM de vertegenwoordigers van de VNG en het IPO in het ALOM belast met de verant- woordelijkheid voor de uitvoering van het actieprogramma, in overleg met de Inspecteur-generaal van de VROM-Inspectie en bijgestaan door een aan te zoeken implementatiemanager voor de dagelijkse gang van zaken. Deze implementatiemanager kent bij voorkeur de praktijk van de lagere overheden goed, vanwege het feit dat de VNG (de gemeenten) en het IPO (de provincies) de belangrijkste uitvoerende actoren van het actieprogramma zijn. Omdat het zwaartepunt van het actieprogramma ligt in de jaren 2005 en 2006 dient de implementatiemanager kort na besluitvorming te worden aangezocht. Voor risicomoment 1 beveelt de projectgroep nadrukkelijk afstemming met het asbestproject van het LOM aan. Het implementatietraject is schematisch afgebeeld in figuur 5.1 en begint bij stap 2.
Figuur 5.1 Scope implementatietraject actieprogramma BSA
1 · Verkennen problematiek BSA-keten LOM-project BSA · Actieprogramma op strategisch, tactisch en operationeel niveau
Vaststelling Actieprogramma door ALOM en BLOM
2
Voorbereiden uitvoering · Maken projectplan voor de afzonderlijke acties Actieprogramma · Maken overkoepelend implementatieplan Vaststelling plannen door ALOM-vert. VNG en IPO i.o.m. IG VI
3
Uitvoeren acties/projecten
Tussenresultaten Eindresultaten acties/projecten Actieprogramma
4
Voortgangsbewaking
Bijsturingsbesluiten ALOM-vert. VNG en IPO i.o.m. IG VI In de bij stap 2 van figuur 5.1 genoemde projectplannen per actie dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:

· Het projectresultaat (bijvoorbeeld een aangepaste model Bouwverordening).
· De voor het realiseren van dit resultaat te ondernemen acties.
· De volgende beheersaspecten:
­ tijd (de planning van het project)
­ geld (capaciteit en benodigde financiële middelen) ­ kwaliteit (waaraan moet het projectresultaat voldoen?) ­ organisatie (wie voert de activiteiten uit, wie beoordeelt het resultaat, etcetera) ­ informatie en communicatie
Implementatie 45

In het bij stap 2 van figuur 5.1 genoemde overkoepelende implementatieplan dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:

· Het samenvatten van de afzonderlijke plannen per actie/project en het schetsen van de programmaopbouw/programmastructuur, ofwel van de samenhang van de afzonderlijke acties/projecten. Hierbij hoort een beschrijving van alle hoofdwerkzaamheden, (tussen)re- sultaten en raakvlakken. De raakvlakken betreffen de relaties tussen de verschillende acties/ projecten. Zo'n relatie heeft bijvoorbeeld betrekking op de inhoud: het resultaat van het ene project kan benodigd zijn voor het andere.

· De levensloop van het programma, culminerend in een overkoepelende planning waaraan de afzonderlijke planningen ten grondslag liggen. De levensloop van het programma biedt inzicht in welke acties/projecten wanneer lopen en wat de onderlinge volgorde is. Voor de korte termijn (het eerste jaar) is de levensloop gedetailleerd; voor de periode daaropvolgend minder gedetailleerd tot het eind van de levensloop van het programma.
· De programmafinanciering.

· De programmaorganisatie.

· De communicatie (intern, binnen het programma, en extern, vanuit het programma met de `buitenwereld').
Onderdeel van het actieprogramma ­ en onderdeel van het programma- of implementatieplan ­ is uiteraard ook het ontwikkelen van het eerder genoemde voortgangsbewakingssysteem. Indicatieve capaciteit- en kostenraming
actieprogramma interventiestrategie bouw- en sloopafval (BSA) De totale capaciteitsinzet in dagen voor de implementatie en uitvoering van het actieprogramma (2005/2006) wordt indicatief geraamd op 442 dagen (circa 2,5 fte verdeeld over verschillende instanties).
Naast capaciteit brengt de uitvoering van het actieprogramma directe kosten met zich mee. De totale directe kosten die met de uitvoering van het actieprogramma gemoeid zijn worden indicatief geraamd op 75.000.


46 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Bijlagen

Bijlage 1 Projectgroep en agendacommissie

LOM-projectgroep BSA
Albertien Paardekooper Projectleider, VROM-Inspectie Dorine Hornung VROM-Inspectie (tot oktober 2004) Bianca Schijven VROM-Inspectie (vanaf oktober 2004) Jos Euser VROM-Inspectie
Maddy Reijers IPO/provincie Noord-Brabant Martin Aardenburg IPO/provincie Noord-Holland Bert Beverdam VNG/gemeente Enschede (vanaf oktober 2004) Peter Petersen VNG/gemeente Groningen (oktober 2004­januari 2005) Marcel Dijks Regio Noord en Midden Limburg (vanaf januari 2005) Nico van Diepen Politie
Pieter Groenhuis OM
De projectgroep is bij de uitvoering van het project ondersteund door de heren Jean-Paul de Poorter en Simon Maas van MMG Advies in Den Haag
Agendacommissie
Peter v.d. Weerd Belastingdienst
John Visbeen IPO/provincie Flevoland
Otto Hegeman Milieudienst Amsterdam
Bert Kaspers LOM-Secretariaat
Sacha Heijblom VROM/directie SAS
Sanne Slegtenhorst VROM/directie SAS
Rob Velders VROM-Inspectie
Charrel Spelt VROM-Inspectie
Emmanuelle Mortagne VROM-Inspectie
Hans Colijn VROM-Inspectie
Jolanda Roelofs VROM-Inspectie
Daphne Lagaay VROM-Inspectie
Ton Post VROM-Inspectie


48 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Bijlage 2 Relevante literatuur en stukken


· VROM Bestuurszaken, resultaten uit literatuuronderzoek, intern memo t.b.v. LOM-project BSA.

· KPMG, Overtredingen en motieven in de bouw- en sloopafvalketen, rapport opgesteld i.o.v. LOM-projectgroep BSA.

· Resultaten GDR-sessie (group decision room) 14 april 2005 t.b.v. LOM-project BSA.
· Risicoanalyse 34 LAP-stromen, VROM-Inspectie, nog niet gepubliceerd.
· Checklist veldonderzoeken, opgesteld t.b.v. de veldonderzoeken die in het kader van het LOM-project BSA zijn uitgevoerd door projectgroepleden.
· Milieudienst IJmond/Provincie Noord-Holland, Rapportage Afvalketenonderzoek, 2003.
· BSA-project 2004, Residu over de grens, VROM-Inspectie, nog niet gepubliceerd.

Bijlage 2 Relevante literatuur en stukken 49

Bijlage 3 Beleid en regelgeving BSA-keten

Afval
Wet milieubeheer
Kernenergiewet
Inrichtingen- en vergunningenbesluit
Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Besluit inzamelen afvalstoffen
Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval
Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval Europese Verordening voor de Overbrenging van Afvalstoffen Europese Afvalstoffenlijst (EURAL)
Landelijk Afvalbeheer Plan
Bouwen
Woningwet
Bouwbesluit 2003
Regeling Bouwbesluit 2003
Kaderlijst Bouwbesluit (CE-Markering)
(model) bouwverordening
Asbest
Wet milieugevaarlijke stoffen
Woningwet
Asbestverwijderingsbesluit
Wet milieubeheer
Asbestbesluit milieubeheer
Arbeidsomstandighedenwet
Warenwet
Ruimtelijke ordening
Wet op de Ruimtelijke Ordening
Algemeen
Algemene wet bestuursrecht
Gemeentewet
Provinciewet

50 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Opsporing

Wet op de Economische delicten
Wetboek van Strafrecht
Wetboek van Strafvordering
Privaat
Burgerlijk Wetboek
Bouwstoffen
Wet bodembescherming
Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Woningwet
Bouwstoffenbesluit
Aanwijzingsbesluit merktekens Bouwstoffenbesluit
Regeling meldingen Bouwstoffenbesluit oppervlaktewater Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit
Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden bouwstoffenbesluiten Vrijstellingsregeling grondverzet
Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004 Tijdelijke vrijstellingsregeling voor grond en baggerspecie

Bijlage 3 Beleid en regelgeving BSA-keten 51

Bijlage 4 De BSA-keten in detail

g vincie/o
---
geza ende voegd
Be emeenteg emeente/prg arbeidsinspectie emeenteg emeenteg emeente/g certificer instelling emeenteg emeenteg emeenteg emeente g arbeidsinspectie emeenteg emeenteg , ,
8.1.2 Bv en Bv Bv eisten/Bb eisten/Bb eisten/ 4 Bv2 er er er Bv
8.1.2 2.4.2 8.1.1 gunning) en lid erv 3a 8.3.5 Bv ving 2c Bv artikel artikel 1/8.3.4 indieningv indieningv indieningv lid Bv 8.3.4, Ww/artikel pelijke' lid regelge wb gunning
40 oe 8.1.2, 4.2/8.3.2 4.5 7.3.2 8.3.3, er 4.11/8.4.1 en besluit , normen, besluit , normen, besluit , et- W Ww NEN Ww NEN Bv artikel Ww/Bv/A (`onherr Ww artikel artikel artikel artikel artikel sloopv artikel ezig bouw- zijn stoffen aanw etc) de
---
oering; op certificaat bouw/sloop enste viteiten viteiten heiden we kg uitv de acties een g fr en acti ing en/of omen hrijding besc ong ips,g gg de an v ale g e conform erkzaamheden/ alstr met plan, oeringsacti w stille ezig afv hrijving erscvo den ille andeer niet start erlast vo ing ing uitv aar op na bouw-/slooplokatie op w start aanw ht argeg ht erwijdering v oerbaar e g de teermastiek, olle v elijke g ht einig einig heiden zic door oering oe op zic sc ertreding(en) uitv mo oorzaakt ontr ontr oductomsc vr erkt een g uitv Ov On pr risico en toetsings een g te w a b erplicv niet een g erv erv onjuiste erv (asbest, niet /slooplocatie

en - BSA omen an v an v te her Bsb)) ezigheid het selectief ing puin aan dinatie/rö in ole gvuldig aarin gunning(en)) handeling deel-str naar ambtelijke zonder eisen/ aan w (aanw oor v erv optimaal eidings- eden: bedrijf, contr an v eert g ht (onzor ermengv d enste oldoet v optr d e v bodem) oeringsco alsoorten estart g we een g gunning oorber op atie ervuiling v . niet hnieken onderzoek uitv (v aandac afv erleende slopen heiding s) ong amma informatie erv (v door vrijkomende (bijv gro tec (bouw-/sloopstop) kans puin he ecertificeerg aar an v is pr materiaalkeuze(s)/ de ervuilde v een g ing sloopplan/bestek is: ofessioneel ecertificeerg en/of w actiesc hillende administr fr ht gg door hte oerings)tijd/ne oldoende v gt ht pr el heiden elijkg selectief elijk g aa oldoende v oldoende v oldoende v een g w erkzaamheden aar Ketenrisico(' Slec slec erkeerv on historisc asbest, vr on on /uitv stille slec on slopen erscv niet a b een g besc mo w melden hinder niet slopen bruik eg mo w een g el en

hak en sc en, aties - hrijving de entuele ve oningbouw- sloper Besc an v bedrijv (semi-) erheids-vo instanties, w corpor particulier aannemer of (en onder aannemer(s)) de erve in htg htnemer el ac ac hak
Sc etenk Opdr Opdr
1 2
52 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

g

geza

voegd
Be emeenteg emeenteg emeenteg emeenteg emeenteg emeenteg emeenteg emeenteg emeenteg Wm


10.38 BSA, BSA BSA, BSA,
2.1.2 2.1.3 eding eken eken eken eken ving br br br br ertrv Wm 2/artikel hriften hriften 3 3/o 1 lid Wm regelge lid lid lid mobiel oorscv mobiel oorscv mobiel 3, mobiel 3, 8.1.1 10.37 en e g e g 10.54, et- W Besluit bijla Besluit bijla Besluit artikel Besluit artikel Bouwstoffenbesluit art. artikel artikel

e e ulaat vrijkomt an alstoffen niet- locatie herbruikbar herbruikbar puingr aarlijke veg afv eelheid v an v naar an v an v oer buitenaf oer afv hoe die an v an v afv ing ing op op op alstoffen ulaat BSA eken einig einig ht ht ht an br afv zic zic zic bouw-/slooplocatie al)stoffen ertreding(en) ontr alstoffen ontr alstoffen oer v ifte gunninghouders Ov erv afv erv afv een g een g puingr aan mobiel (afv een g anaf v afg erv de er d (mee) die door ing onder an v door daarin met deze en/of aar aar een g an v w einig om oer w asbest door en en puin door afv dt oer ontr or an v asbest omen door especialiseerg w afv eelheden v erv erwijdering v oken an v aar bedrijv an v buitenaf de alstr w door hoe op bijmeng atie de containers, en breg alstoffen afv juiste s) ol eer en an v estopt g erwijdering v ipv oken er afv op ol risico an v bij entarisatie v e v istrge ulaat breg BSA stoffen komen ht edekte an gd in erwijderv erg istrger te eken administr hillende zic afg alles slakkenw den oer v alstoffen or wust ens br Ketenrisico(' een g en selectie especialiseerg zelf slakkenw bedrijf niet puingr niet w aan erhoov be gr ervuilen v aarlijke veg te een g erscv een g afv niet an v el op hak , sc - eker - hrijving de entuele ve sloper Besc an v aannemer of (en onder aannemer(s)) inzetten mobiele puinbr slooplokatie aannemer onder aannemer(s) de
in htnemer el eker ac hak
Sc etenk Opdr Mobiele puinbr Ontdoener
2 3 4 Bijlage 4 De BSA-keten in detail 53

de oor v oor v de oor v g g OM- emeente g an v g (g oor v emeente g oor v geza ezag oor v en en er ezag ezag emeente emeente gd gd gd hting/ ang ontdoener) (g hting vincieo (g voegd oev OM-Inspectie vincieo vincie o vincie o vincieo oev vincieo oev pr vincie o Be be inric VR pr pr ontv oor v pr emeente g stort ontdoener) pr be ontdoener/VR Inspectie pr afhankelijk be inric of pr emeente g stort ontdoener)

Wm Wm en er/ Wm Wm er ving 1 ang 10.37 1 10.37 ontdoener ang Wm lid ontdoener ontv Wm lid ontv regelge Wm Wm/art. Wm Wm/art.
10.55 10.44, Wm 10.45 10.44, 8.1 en 8.1 10.37 10.2 10.2 et- W artikel artikel art. art. art. PMV artikel artikel artikel art10.37 art. op ht melding alstof, niet ht afv (in)zic ac eoorloofde eoorloofde eerst een breg ht alstoffen ht ong ac een g ong ac afv bestemming moet naar op breg en en erwijdering v op ing breg en; benaming erker herkomst den den den oer op or or or en erw alstof juiste w w milieu oertuigv w milieu ervv ht afv op BIA/RIA ermengv be-/v het inzamelen ole ht het op) niet ikv (in)zic in niet zic in ertreding(en) g alstoffen alstoffen g contr alstoffen alstoffen Ov ma doen een g bestemming afv erkende afv wijze (kans ma bij benaming een g afv afv wijze op op en een d en in oer niet ulier eld v ulier eld v ervv die ermeld v beeld vrije acties vrije uit fr gunninghouder het en ga het niet er in in htw staat eleidingsformg wijnen ac inzamelaar eleidingsformg niet-v erker) d den hillende den be or be or s) erv w erscv door een erwv w een g staat een g of aan den ansporteur af or tr VIHB-lijst alstoffen alstoffen albe- w alstoffen Ketenrisico(' de de bruikt eg afv afv estortg er (container)bak/vr inzameling VIHB-lijst bruikt eg eeft g (afv afv estortg el hak sc der der der hrijving de oer oer oer delijkheid ophalen ant- ansport) ansport) oor Besc an v ervv (binnenlands tr ervv (binnenlands tr ervv zijnde: inzamelaar (bij erv w naar inzamelaar) de
in
el
hak
Sc etenk ansporteurrT ansporteurrT Inzamelaar
5 5 6
54 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

oor v oor v oor v oor v oor v , g an v g an v g an v g an v g an v g g emeente g emeente g emeente g emeente g emeente g hting geza ezag ezag ezag ezag ezag ezag inric gd gd gd gd gd gd hting vincieo hting vincieo hting vincieo hting vincieo hting vincieo hting voegd oev pr oev pr oev pr oev pr oev pr OM-Inspectie oev Be afhankelijk be inric of afhankelijk be inric of afhankelijk be inric of afhankelijk be inric of afhankelijk be inric of VR indien be inric en Wm 5 gunning er lid en ving 1 lid Wm/Wm-v regelge gunning gunning gunning gunning
8.1 10.55, en er er er er et- W Wm-v Wm-v artikel Wm-v Wm-v artikel BIA/RIA

maar zetten alstof te meer afv af en htelijk kunnen inzic criterium benaming goedkoper niet herkomst einigd op in ondstoffen een g om ht gr ontr is ht e keten erv in (in)zic inzic den ertreding(en) bestemming bruik eg elijkheid g or hakel Ov een g en een g bestemming secundair w her mo sc te die niet om en is aan ang den e or oldoende v edend, en ontv w alstoffen ander en oldoen v on en g afv samenstelling optr aan- een den en meng oor v atie mo er ve or enste alstoffen d s) w d wust erbij delijk htelijke afv oerve weg be oleer (bij)meng tot oom kennisg oor vinge administr den angsten inzic or aang als oer w wust alstr antw Ketenrisico(' ontv econtrg een g afv er niet be komen omkatten: afv niet erv kennisg el e hak sc der

hrijving de erv aring erking pot, w Besc an v de tijdelijke be oor v erwv elders makelaars, bemiddelaars de
in glocatie el en hak
Sc etenk Op- erslavo ussenhandelT
7 8 Bijlage 4 De BSA-keten in detail 55

g, g
geza indien , 3 opsla vincieo pr voegd vincieo vincieo vincieo vincieo vincieo vincieo vincieo 1000m Be pr pr pr pr pr pr pr emeenteg 10.40, et- eling g eling W Wm-v Wm-v Re houden Wm-v art. Wm-v Wm-v Rg erbrv Wm-v Bouwstoffenbesluit dt dt or or niet te w w en an v an v BSA BSA olledig v BSA alstoffen alstoffen eoorloofde ing ing an v an v niet alstoffen ht qua afv afv ong ac dt afv oorzieningv an v einig an v einig or op dat w ing andbaar breg ontr alstoffen ontr alstoffen qua den Bsb er er erbr stortplaats of bruik eg afv bruik eg /v afv or passen e erwijdering v erwijdering v w milieu het d d ermengv naar toe her enst/v her enst op op eer eer endement het aan weg weg en ole ole op) in ulaat ertreding(en) bruiken eg oer alstoffen an Ov minder dan her minder dan herbruikbar contr efrustrg contr efrustrg sorteerr ehaaldg (kans herbruikbaar/v afv afv wijze gr samenstelling oldoet v niet dt dt met ing g or htelijk or enlijk en w niet door beurt eg w an v de bruikt eg oer uitlo strijd ole inzic aar plaats den w her el BSA oneig in ing afv an v or w BSA niet informatie door w en dt qua en en hriften an v is or oorzieningv aar d) meng w dan eedt dat w ang aan- sorter andbaar ptatiecontr alsoorten alsmede oor)sortering qua LMA dat enst optr oorscv niet-herbuikbaar/niet- Bsb ontv oerve vindt afv an v al erbr of ocessen oldoende v alstoffen de s) passen al (acce g het weg ing als herbruikbaar het uitg hting on afv afv aanbieden toe afv atie olledig v e g opsla en aan dan aan dt inric eeft g on einig is koop or (goed) hillende de andbaar erkingspr ang of conform te emerkt ulaat w gunning w centa er g ontr behandeling/(v an Ketenrisico(' er erv niet tijdens erscv administr an v be en/of ontv emeld g niet per la erv de niet herbruikbaar/v ekenmerkt g erbrv het aang gr samenstelling oldoet v plaatsvindt el hak , in oor v sc - eker en ht hrijving de oothandel erken Besc an v sorteer installatie puinbr akhandel/v gr erkoper v bruikte eg bouw- sloop- materialen; aandac zeefzand w de e in
el erker ulaat passer hak w an Sc etenk Be Aanbieder herbruikbar materialen oeT gr
9 10 11
56 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

, , in in g g g geza ezag ezag gd gd voegd vincieo vincieo OM-Inspectie oev OM-Inspectie oev Be pr pr VR be buitenland VR be buitenland

A onjuiste A O O ving)e EV an v EV c a ving zaken) sub basis sub kennisg
1 op an v 1 BSA lid lid regelge gunning gunning 26, 26, zonder en er er et- xport W Wm-v Wm-v stortplaats artikel (sluikhandel oorstelling v artikel (e alstoffen aat dan dan afv of e v engg an v anden te anden atieg alstoffen alstoffen erbrv ne afv afv erbrv de an v an v hout die oldoende v oer A) on A-hout afv bemiddelaars (CC bruik eg bruik eg op en her her ht hikt installatie zic esc enst enst ertreding(en) een Ov herbruikbaar ong in milieueffecten minder weg minder weg een g handelaars en/ ders, ssa elke oer B-hout B-hout B en niet we of passing bij ontheffing bij niet- an v is toe ervv als oor bezit errv gd e anding aa hting hoe estort g A-hout A-hout aarvw in uttig CC vre erbrv n an v inric den (juiste) bsa or vinge s) an v buitenland an v alstoffen aanmerken aang an v w in htelijk e v ezet inzamelaars, feit alstoffen politie/OM afv anden den Binnen es g ing den keten zonder Afv anden enlijk or inzic erbrv w hting centa behoe den A-kennisg aar ook eling g or O afbaar ing Ketenrisico(' erbrv of oneig herbruikbaar kan inric totale storten. meer per ten w xport e EV erboden oorw str eng el hte(n)) ht een e ec stortv erbr hak dac alstoffen erkers Ov dening sc alstoffen/Re en, an v erv en Afv or hrijving de of ie-g ale erw gunningsv + afv al dening er ocedur or Pr VI, ansport- erv ht Besc an v A ener centr stortplaatsen tr bedrijv be-/v bestuursr er dening ec et or Milieuv ermoeden v afr w sloopafv erV Meldpunt et Str Bouwv de enomen inzamelen en stortplaatsen in en) binnen buiten an v Milieubeheer el actie opg emene opese OM-Inspectie erken edelijk r vinciale o et oningw hak Alg Bouwbesluit Besluit Bouw- Bouwstoffenbesluit Besluit (model) Eur Landelijk Pr VR W W erw xporter Sc etenk V houtfr Storten Nederland storten Nederland (e een etboek A inclusief bij (W O
12 13 14 wb
* ** A Bb BIA/RIA BSA Bsb Bssa Bv EV LMA PMV VIP Wm Ww Bijlage 4 De BSA-keten in detail 57

Bijlage 5 Slakkenwol

Memo Miriam Tijsmans, VROM-Inspectie Zuid-West, afdeling Stoffen en Producten Wat is slakkenwol?
Slakkenwol is een isolatiemateriaal, vergelijkbaar met de isolatiematerialen steenwol en glaswol. Slakkenwol, bekend onder ICSC (International Chemical Safety Cards) nummer 0195, is een vormloos silicaat dat vervaardigd is van metaalslakken. Het is een vezelachtige vaste stof die een bindmiddel en een olie voor de onderdrukking van stof bevatten. Omdat het materiaal niet brandbaar is wordt het toegepast als isolatiemateriaal. Hoe is radioactief slakkenwol ontdekt?
Naar aanleiding van een aantal incidenten met het smelten van radioactieve bronnen in smeltovens in het buitenland zijn sinds het midden van de jaren 90 van de vorige eeuw de eerste poortdetectiesystemen in Nederland in gebruik genomen bij metaalsmelters en metaal- recyclingbedrijven. Met behulp van deze poortdetectiesystemen konden de metaalsmelters en de metaalrecyclingbedrijven bij hun bedrijf aangeleverde ladingen metalen controleren op de (ongewenste) aanwezigheid van radioactieve stoffen. Vrij kort daarna werd in Nederland radioactief slakkenwol ontdekt. Dit materiaal bevond zich namelijk als restproduct of vervuiling in ladingen metalen, voornamelijk ladingen ferrometalen, die bij metaalrecyclingbedrijven werden aangeleverd. De met radioactief slakkenwol vervuilde ladingen metalen bleken in de meeste gevallen te worden aangeleverd door sloop- en demontagebedrijven. In die gevallen kon de herkomst van het radioactieve slakkenwol worden vastgesteld en heeft de VROM-Inspectie handhavend opgetreden met als doel een veilige verwerking van het radioactieve slakkenwol. Zo is bijvoorbeeld uit een voormalige energiecentrale ongeveer 30 ton radioactief slakkenwol gecontroleerd verwijderd en afgevoerd.
Hoe kan slakkenwol radioactief zijn?
Uit onderzoek dat in 2001 in opdracht van het Ministerie van VROM door de KEMA werd uitgevoerd bleek dat eind jaren veertig van de vorige eeuw radioactieve slakkenwol was geproduceerd als bijproduct van de productie van tin uit tinerts in Nederland. Deze slakkenwol is in dit geval gemaakt van tinslakken, slakken die ontstaan bij de tinproductie. In tinerts komen in hogere mate concentraties van de natuurlijk voorkomende radioactieve stoffen uit de uranium- en thorium-vervalreeksen voor. In de slakken uit de tinproductie zijn die stoffen geconcentreerd, waardoor die slakken veel hogere concentraties aan uranium en thorium bevatten. Omdat van die tinslakken slakkenwol geproduceerd is bevat dit slakkenwol ook uranium en thorium en is het materiaal derhalve radioactief. De radioactiviteit in slakkenwol is homogeen door het materiaal verdeeld wat een aanwijzing is voor het feit dat de radioactiviteit niet is opgenomen in de gebruikersfase maar dat het hier gaat om een materiaaleigenschap. Voor radioactief slakkenwol geldt een gemiddelde activiteitsconcentratie van 4 Becquerel per gram voor radioactieve stoffen uit de vervalreeks van uranium (U-238sec) en 12 Becquerel per gram voor radioactieve stoffen uit de vervalreeks van thorium (Th-232sec). De totale productie van deze slakkenwol werd in het KEMA-rapport geschat op circa 1400 ton.
Daarnaast is in de periode 1950-1960 een hoeveelheid van ongeveer 800 ton slakkenwol geproduceerd uit löss en kalk met slechts een toeslag van tin-slakken als grondstof. Hierdoor zijn de activiteitsconcentraties van de radioactieve stoffen uit de uranium- en thorium vervalreeksen in dit product lager, maar kan er nog steeds sprake zijn van radioactief slakkenwol. Waar is radioactief slakkenwol toegepast?
Het radioactieve slakkenwol is toegepast als isolatiemateriaal in diverse installaties en gebouwen in de jaren 1950-1970, met name de industriële toepassingen. Daarbij moet onder andere gedacht worden aan:

· Stoomleidingen in de (proces)industrie.

· Ketels en leidingen bij electriciteitsproductie-bedrijven.
· Stoomketels bij tuinders.

· Ovens in diverse formaten, van grote fabrieksovens tot kleine bakkersovens.
· Brandwerende deuren in fabrieken, liften (ook bij woningbouw).
58 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

De radioactieve slakkenwol is in die periode vrijwel niet als isolatiemateriaal toegepast in woningen en kantoren omdat deze toepassing, als gevolg van de oliecrisis, pas vanaf 1975 plaatsvindt.
Hoe kan radioactief slakkenwol herkend worden?
Radioactief slakkenwol is niet visueel te onderscheiden van niet-radioactief slakkenwol, glaswol of steenwol. Wel is het zo dat slakkenwol een geel-bruine kleur heeft, iets donkerder dan glaswol of steenwol. Er zijn ook gevallen bekend van radioactief slakkenwol dat donkerbruin of wit van kleur is. De meest geschikte manier om de aanwezigheid van radioactief slakkenwol vast te stellen is het (laten) uitvoeren van stralingsmetingen met voldoende gevoelige (hand)detectieapparatuur voor de detectie van straling. Het is natuurlijk wel zo dat slakkenwol tussen 1950 en 1970 is toegepast, dus het uitvoeren van metingen is met name bij installaties en gebouwen uit die tijd relevant.

Radioactief slakkenwol, zoals aangetroffen in een lading ferrometaal bij een metaalrecyclingbedrijf Welke regelgeving is van toepassing op radioactief slakkenwol? Op het moment dat het radioactieve slakkenwol als isolatiemateriaal werd toegepast, in de jaren 1950-1970, bestond er in Nederland nog geen regelgeving met betrekking tot stralingsbescherming. Toen het bestaan van radioactief slakkenwol halverwege de jaren
90 van de vorige eeuw ontdekt werd bleek het, op basis van de toen geldende regelgeving het Besluit stalenbescherming Kernenergiewet, radioactieve stoffen in vergunningplichtige concentraties te bevatten (afhankelijk van de activiteitsconcentratie van de in het slakkenwol aanwezige concentraties van radioactieve stoffen uit de uranium- en thorium-vervalreeksen). Door het Ministerie van VROM is toen besloten om voor slakkenwol geen uitzondering te maken. Dus meteen na het bekend worden van het bestaan van radioactief slakkenwol bleef het voorhanden hebben en toepassen daarvan zonder Kernenergiewetvergunning verboden in Nederland. Sinds 1 maart 2002 is de wetgeving veranderd en is het Besluit stralingsbescherming van kracht geworden. Ook volgens dit besluit is radioactief slakkenwol in de meeste gevallen vergunningplichtig. Als de concentraties aan radioactieve stoffen in de slakkenwol iets lager zijn dan gebruikelijk dan kan het tevens mogelijk zijn dat het slakkenwol meldingsplichtig Bijlage 5 Slakkenwol 59

materiaal is. In geval van vergunningplicht èn in geval van meldingsplicht worden eisen gesteld aan verwijdering en afvoer van het radioactieve slakkenwol. Als gevolg hiervan dienen de bij de metaalrecyclingbedrijven aangeleverde ladingen metalen met daarin radioactief slakkenwol onder stralingshygiënische voorzorgen en toezicht te worden uitgesorteerd, waarbij het radio- actieve slakkenwol wordt gescheiden van de niet-radioactieve bestanddelen. Ontmanteling van installaties en gebouwen waarin radioactief slakkenwol verwerkt is dient tevens plaats te vinden onder stralingshygiënische voorzorgen en toezicht. Het radioactieve slakkenwol dient te worden beschouwd als radioactief afval en dient te worden afgevoerd naar een erkende eindverwerker, bijvoorbeeld de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval N.V. (COVRA) te Vlissingen. Van het zonder vergunning voorhanden hebben van radioactief slakkenwol dient terstond aangifte te worden gedaan aan de Dienst-Doend-Ambtenaar Toezicht Straling van de VROM-Inspectie regio Zuid-West. Indien blijkt dat het materiaal volgens de Kernenergiewet radioactieve stoffen in vergunningplichtige dan wel meldingplichtige concentraties bevat dan zal de VROM-Inspectie regio Zuid-West aanwijzingen geven voor het verwijderen en de afvoer van de radioactieve stoffen.
Risico's van radioactief slakkenwol
Slakkenwol is een vezelachtige vaste stof die door inademing in het lichaam kan worden opgenomen. De stofdeeltjes die vrijkomen bij bewerkingen met slakkenwol zijn irriterend voor de ogen, de huid en de luchtwegen. Deze stof is mogelijk kankerverwekkend bij de mens, vergelijkbaar met asbest. De aanwezigheid van radioactief slakkenwol in intacte installaties en gebouwen levert meestal geen gevaar voor de volksgezondheid, omdat het radioactieve isolatiemateriaal afgeschermd rond installatieonderdelen en in gebouwen verwerkt is. Indien het radioactieve slakkenwol echter in grote hoeveelheden verwerkt is in installatieonderdelen en gebouwen bestaat er een risico ten gevolge van externe bestraling. Bij demontage van de installatieonderdelen en sloop van gebouwen bestaat er een risico ten gevolge van inhalatie van stof van radioactief slakkenwol tijdens de sloop. Bij het werken met slakkenwol in verspreidbare vorm wordt geadviseerd om, als persoonlijke bescherming, gebruik te maken van een filtermasker met tenminste een P2-filter. Het werken met radioactief slakkenwol dient in alle gevallen plaats te vinden onder stralingshygiënisch toezicht, op aanwijzing van de VROM-Inspectie wordt vaak gewerkt onder asbestcondities.


60 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Bijlage 6
Samenvatting rapport Overtredingen
en motieven in de bouw- en sloopafvalketen Achtergrond en vraagstelling
In het kader van het Landelijk Handhavingsprogramma 2005 van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM) wordt het project `Ketenonderzoek sleutelbedrijven bouw- en sloopafval (BSA)' uitgevoerd. De projectgroep heeft op grond hiervan drie risicomomenten gedefinieerd voor het niet- naleven van wet- en regelgeving: bij het aanbieden van afval bij bouw en sloop, bij het sorteren bij sorteerbedrijven en bij de export naar het buitenland. De VROM-Inspectie heeft, namens het Landelijk Overleg Milieuhandhaving, KPMG gevraagd een kort verkennend onderzoek uit te voeren naar de motieven die ten grondslag liggen aan het ontduiken van wet- en regelgeving, de omvang van het economisch voordeel en de verhouding van dit voordeel tot de gepercipieerde pakkans.
De vraag voor dit onderzoek luidt als volgt:

1 Zijn het vooral economische motieven van bedrijven uit de afvalsector die bepalen of deze bedrijven de van toepassing zijnde wet- en regelgeving naleven op de volgende momenten: ­ aanbieden van afval bij bouw en sloop;
­ sortering bij sorteerbedrijven;
­ export naar het buitenland?

2 Hoe groot is het economische voordeel dat partijen kunnen behalen door de van toepassing zijnde wet- en regelgeving op het betreffende risicomoment niet na te leven?
3 Hoe verhoudt dit economische voordeel zich tot de (door de branche en bedrijven) gepercipieerde pakkans en sancties, indien overtreding wordt opgemerkt en bestraft? Dit rapport bevat de resultaten van het onderzoek. Een belangrijk deel van de informatie in het rapport is afkomstig van de interviews met bedrijven. Wij hebben bedrijven dus gevraagd zelf een oordeel over de branche uit te spreken. De informatie moet daarom met de nodige terughoudendheid worden geïnterpreteerd.
Bevindingen
De belangrijkste bevindingen van ons korte verkennende onderzoek luiden:
1 In ons onderzoek zijn wij geen signalen tegengekomen die erop duiden dat er in de BSA-sector relatief meer overtredingen plaatsvinden dan in andere sectoren.
2 De afgelopen jaren is de export van BSA-afval naar Duitsland sterk gestegen. Hoewel export onder voorwaarden legaal is, wordt deze export door menigeen gepercipieerd als illegale handelingen. Redenen voor export naar Duitsland zijn: a grote verschillen in stortbelasting;
b ontoereikende verbrandings- en verwerkingscapaciteit in Nederland; c verschillende interpretatie van regelgeving Duitsland ten opzichte van Nederland waardoor bepaalde afvalstoffen in Nederland gestort of gereinigd dienen te worden (met alle bijkomende kosten), terwijl deze in Duitsland direct nuttig toegepast kunnen worden; d vooralsnog geen stortverbod in Duitsland.

3 Hoewel wij in ons onderzoek geen aanwijzingen hebben gevonden dat er in de branche relatief veel overtredingen plaatsvinden, vinden er natuurlijk wel overtredingen plaats. Deze kunnen worden onderscheiden in moedwillige overtredingen en niet moedwillig administratieve overtredingen. De overtredingen komen voor bij de export en bestaan vaak uit het vervoeren van te veel materiaal dat gestort moet worden, lading die niet overeenkomt met de papieren of het ontbreken van de vereiste papieren. Daarnaast zijn er signalen dat er overtredingen plaatsvinden bij het sorteren. Het sorteren vindt niet conform de Wm-vergunning plaats. Bijlage 6 Samenvatting rapport Overtredingen en motieven in de bouw- en sloopafvalketen 61


4 Moedwillige overtredingen lijken het gevolg te zijn van een combinatie van: de te behalen economische voordelen, de lage controlekans, de lage detectiekans en de lage sanctiekans. Bij een deel van de overtredingen is er sprake van administratieve overtredingen. Hiermee bedoelen bedrijven dat de vergunning niet geheel correspondeert met de lading maar dat, als zij een vergunning voor die lading hadden aangevraagd, zij deze wel hadden gekregen. De oorzaak hiervan ligt volgens de bedrijven in de lastige regelgeving waardoor bedrijven niet exact kunnen bepalen of vanuit kostenoverweging willen bepalen wat exact de samenstelling van elke afzonderlijke lading is. Daarnaast speelt mee dat bedrijven vergunningen aanvragen voordat de precieze samenstelling bekend is.

5 De economische voordelen die te behalen zijn bij het maken van overtredingen kunnen aanzienlijk zijn, bijvoorbeeld omdat hierdoor de stortbelasting kan worden ontdoken. De voordelen kunnen oplopen tot 25,- of meer per ton waar normaliter de marge enkele euro's bedraagt. Overigens is het bij een dergelijke overtreding wel noodzakelijk dat niet alleen de vervoerder de wet overtreedt maar ook dat de Duitse verwerker mee dient te werken aan oneigenlijke praktijken.

6 In het onderzoek hebben wij, op basis van interviews met bedrijven, nog de volgende aan- dachtspunten geïdentificeerd:
a gebruik sorteer- en verwerkingscapaciteit neemt af met als gevolg teruglopende investeringen in Nederland;
b afvalsector wordt niet gezien als economische branche; c moeilijke verstandhouding tussen bedrijven en controlerende instanties; d Overtredingen en motieven in de bouw- en sloopafvalketen.
7. Wij signaleren een aantal ontwikkelingen, die invloed kunnen hebben op onder andere de export:
a stortverbod in Duitsland zomer 2005 waardoor de tarieven zullen stijgen. De vraag is of de tarieven dusdanig stijgen dat de export grotendeels verdwijnt. Een mogelijkheid is ook dat de export verschuift naar het voormalige Oost-Europa; b verschuiving van toezicht op kleine inrichtingen van provincies naar gemeenten. Hierdoor kan door verschillen in kennisniveau het handhavingsregiem per bedrijf gaan verschillen met mogelijk nadelige gevolgen;
c verregaande schaalvergroting en internationalisering van bedrijven. Hierdoor kan enerzijds controle lastiger worden. Anderzijds hebben grotere bedrijven veelal betere kwaliteitszorgsystemen en zijn gevoeliger voor imagoschade bijvoorbeeld als gevolg van overtredingen van de wet.
Gebaseerd op de gesprekken met een aantal bedrijven uit de bouw- en sloopafvalketen luiden onze conclusies op de drie onderzoekvragen als volgt:
1 Indien overtredingen plaatsvinden, lijken deze een gevolg te zijn van de te behalen economische voordelen gecombineerd met de lage controlekans, de lage detectiekans en de lage sanctiekans.

2 Het economische voordeel van overtredingen kan oplopen tot meer dan 25 euro per ton. Bedrijven percipiëren de pakkans en sanctiekans opgelegd door de overheid als relatief laag.
3 Daarbij signaleren wij dat bedrijven met name potentiële imagoschade zwaar wegen. Tevens ervaren zij een eventuele strafrechtelijke vervolging van individuele medewerkers als zeer onaangenaam.
Aanbevelingen
Op grond van bovenstaande conclusies komt KPMG tot de volgende aanbevelingen:
1 Tracht een betrouwbaar kwantitatief beeld te krijgen van het aantal overtredingen in de sector. Op basis hiervan kunnen dan onderbouwde uitspraken worden gedaan of er sprake is van relatief veel of weinig overtredingen in de sector.
2 Voorkom dat interpretatieverschillen in Europese regelgeving en verschillen in belastingen tot grote concurrentieverstoring kunnen leiden.

62 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


3 Vermijd negatieve imagovorming. Zowel de overheid als het bedrijfsleven hebben geen voordeel bij het negatieve imago dat nog steeds om de branche heen hangt.
4 Beschouw de branche als een normale economische sector. Een sector waarin (gewoon) geld verdiend mag worden als maar aan de regels wordt voldaan. Dit betekent dat ook vanuit het beleid meer met een economische bril naar de sector gekeken zou moeten worden.

Bijlage 6 Samenvatting rapport Overtredingen en motieven in de bouw- en sloopafvalketen 63

Bijlage 7 Bestaande handhavingsmogelijkheden sorteerinrichtingen

Welke mogelijkheden zijn er om met behulp van toezicht en handhaving de strategische doelen voor sorteerinrichtingen te bereiken? Uitgangspunt voor de beantwoording van deze vraag is dat de sorteerinrichtingen de regelgeving kennen en handelen op basis van financiële overwegingen. Communicatie is daarom geen geschikt instrument om de sorteerinrichtingen tot volledige scheiding te bewegen. Strakke handhaving lijkt een beter instrument mits de regelgeving hiervoor aanknopingspunten biedt. Mogelijke aanknopingspunten zijn:
1 Milieuvergunning

2 Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen
3 EVOA-beschikking

4 Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar BSA Per regeling wordt hieronder aangegeven wat deze kan betekenen voor het toezicht en de handhaving van het sorteerproces bij sorteerinrichtingen.
1 Milieuvergunning (vergunning op grond van de Wet milieubeheer) Om in de vergunning voor sorteerinrichtingen voorschriften op te mogen nemen, moet hiervoor een wettelijke basis zijn. Het beleid voor de verwijdering van afvalstoffen is vastgelegd in het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012. Alvorens in te gaan op de mogelijkheden die de milieuvergunning biedt, wordt hier weergegeven welke beleidsregels in het LAP zijn vastgelegd voor bouw- en sloopafval.
Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012
Het LAP kent algemene beleidsregels en beleidsregels die voor specifieke afvalstromen zijn vastgelegd. In de Wet milieubeheer (artikel 10.4) is vastgelegd dat bij de vaststelling van het LAP rekening moet worden gehouden met de volgende voorkeursvolgorde: a het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt; b bij het vervaardigen van stoffen, preparaten of andere producten gebruik wordt gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik van het product geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken;
c stoffen, preparaten of andere producten na gebruik als zodanig opnieuw worden gebruikt; d stoffen en materialen waaruit een product bestaat, na gebruik van het product opnieuw worden gebruikt;
e afvalstoffen worden toegepast met een hoofdgebruik als brandstof of voor een andere wijze van energieopwekking;
f afvalstoffen worden verwijderd door deze te verbranden op land; g afvalstoffen worden gestort.
Ten aanzien van afvalscheiding door bedrijven in het algemeen is in het LAP aangegeven welke afvalstoffen altijd gescheiden dienen te worden, onafhankelijk van de bedrijfssituatie. Het gaat om Gevaarlijk afval, Asbest, Papier & karton en Wit- en bruingoed. Deze verplichting moet onderdeel uitmaken van de milieuvergunning danwel in een AMvB op grond van artikel 8.40 Wm zijn opgenomen. Deze algemene beleidsregels lijken zich uitsluitend te richten op primaire ontdoeners oftewel op scheiding aan de bron. Voor sorteerinrichtingen zijn deze beleidsregels mogelijk niet van toepassing.
Ten aanzien van het mengen van afvalstoffen zegt het LAP dat dit niet is toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning van een inzamelaar, bewerker of verwerker. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
· Er moet worden voorkomen dat het mengen van afvalstoffen leidt tot gevaar voor de gezondheid van de mens en nadelige gevolgen voor het milieu.
· Er moet worden voorkomen dat het mengen er toe leidt dat een van de te mengen afvalstoffen laagwaardiger wordt verwerkt dan de minimumstandaard voor de afvalstroom.
· Er moet worden voorkomen dat het mengen van afvalstoffen leidt tot belasting van het milieu door diffuse verspreiding van milieugevaarlijke stoffen.
64 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)

Als mengen dus niet expliciet in de vergunning is opgenomen, is het niet vergund.

In sectorplan 13 is het specifieke beleid t.a.v. de afvalstroom BSA opgenomen. Ten aanzien van scheiden aan de bron wordt opgemerkt dat in de planperiode regels worden opgesteld gericht op het scheiden aan de bron van deelstromen van bouw- en sloopafval. Dit wordt gedaan om het nuttig toepassen van BSA verder te bevorderen, met name door stoffen als gips, cellenbeton, bitumineus dakafval en dakgrind te scheiden aan de bron. Ten aanzien van be- en verwerken wordt gezegd dat in de vergunning voor sorteerinrichtingen wordt voorgeschreven dat het bouw- en sloopafval voorafgaand aan het sorteren gezeefd wordt, en dat de ontstane fijne fractie (sorteerzeefzand) niet mag worden gemengd met andere materialen. De minimumstandaard voor sorteerzeefzand is materiaalhergebruik. Ten aanzien van asbest wordt in het LAP verwezen naar het Asbestverwijderingsbesluit, het Arbobesluit en de gemeentelijke bouwverordening. Er wordt hier niet verder op ingegaan omdat voor asbest een ander ketenproject loopt.
Conclusie LAP
Op grond van het LAP kunnen met betrekking tot sorteeractiviteiten alleen voorschriften in de vergunning worden opgenomen die het voorzeven, voorafgaand aan de sortering, verplicht stellen, en voorschriften die een verbod op de acceptatie van met asbest verontreinigd afval inhouden. Het LAP biedt geen rechtsbasis om verdere verplichtingen met betrekking tot het sorteerproces in de milieuvergunning van sorteerinrichtingen op te nemen. Vervolg milieuvergunning
Ook al is sorteren noodzakelijk om de verschillende fracties zo veel mogelijk conform de voorkeursvolgorde uit de Wm te verwijderen, toch is het niet mogelijk om sorteerbedrijven hiertoe door middel van vergunningvoorschriften te verplichten. Het is dan ook niet gebruikelijk dat in milieuvergunningen voor sorteerinrichtingen voorschriften zijn opgenomen die de inrichting verplichten een sortering in bepaalde fracties uit te voeren. Dikwijls maakt de aanvraag onderdeel uit van de vergunning. Indien in de aanvraag de sorteeractiviteit duidelijk is omschreven en de op- en overslag op zich niet is vergund of aangevraagd, is het mogelijk om op basis van de aanvraag af te dwingen dat een sorteerinrichting daadwerkelijk sorteert. Maar al met al zal dit een moeizaam traject worden, zeker als de uitvoer van ongesorteerd BSA wordt toegestaan. Alleen bedrijven die in hun aanvraag een gedetailleerde beschrijving van het sorteerproces hebben opgenomen, kunnen aan de hand hiervan gecontroleerd en gehandhaafd worden. Het voorgaande betekent dat geen sprake is van een gelijke behandeling van de sorteerinrichtingen als het gaat om hun sorteeractiviteiten. Conclusie
Per sorteerinrichting moet bekeken worden of de milieuvergunning inclusief de aanvraag de mogelijkheid biedt om sortering af te dwingen. Dit geldt zowel voor sortering in herbruikbare fracties als voor het verwijderen van gevaarlijke stoffen.
2 Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen In de Regeling is vastgelegd dat afvalinrichtingen (Regeling spreekt van inrichting voor opslaan, overslaan of bewerken van gevaarlijke afvalstoffen) bij het in ontvangst nemen van gevaarlijke afvalstoffen deze in verschillende categorieën gescheiden houdt dan wel zelf in de verschillende categorieën scheidt. Hiervan mag alleen worden afgeweken als hiervoor vergunning is verleend of als is aangetoond dat scheiding door de afvalinrichting technisch of economisch niet haalbaar is. Het overgrote deel van de sorteerinrichtingen wordt niet aangemerkt als een inrichting voor het opslaan, overslaan of bewerken van gevaarlijke afvalstoffen. Derhalve is deze Regeling niet van toepassing op sorteerbedrijven.
Bijlage 7 Bestaande handhavingsmogelijkheden sorteerinrichtingen 65

Conclusie
De Regeling scheiden en gescheiden houden gevaarlijke afvalstoffen biedt geen mogelijkheden om handhavend op te treden t.a.v. de verwijdering van gevaarlijke stoffen uit het BSA.


3 EVOA-beschikking
Alvorens in te gaan op de mogelijkheden die een EVOA-beschikking biedt, wordt hier weergegeven welke beleidsregels in het LAP zijn vastgelegd voor de uitvoer van bouw- en sloopafval. Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012
Het LAP zegt over de in- en uitvoer voor sorteren in het algemeen het volgende. In- en uitvoer van afvalstoffen voor (verder) sorteren is toegestaan als: na het sorteren ten minste 50% van het ingangsmateriaal nuttig wordt toegepast; of na het sorteren de som van het percentage nuttige toepassing en het percentage hoogcalorisch afval dat wordt verbrand als vorm van verwijderen meer is dan 50%; en er geen andere bezwaren bestaan (denk bijvoorbeeld aan een kennisgever die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan sluikhandel of aan een ontvanger die niet beschikt over de vereiste vergunningen).
De EVOA kent algemene of afzonderlijke kennisgevingen. Een algemene kennisgeving is mogelijk wanneer afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen periodiek via dezelfde route naar dezelfde ontvanger worden overgebracht. Voor afvalstoffen met verschillende samenstellingen moet voor ieder afzonderlijk transport een afzonderlijke kennisgeving worden gedaan. In sectorplan 13 is aangegeven dat het niet mogelijk is om voor integraal ingezameld en ongesorteerd BSA een algemene kennisgeving te doen vanwege het inhomogene karakter van deze afvalstroom. Voor de uitvoer ten behoeve van verdere sortering is een algemene kennisgeving wel mogelijk, mits voldaan wordt aan enkele voorwaarden. Deze voorwaarden zijn in §12.3.1 van het LAP opgenomen.
De toename van uitvoer bestemd voor verdere sortering en nuttige toepassing wordt gezien als een goede zaak conform het Europese level playing field. Deze ontwikkeling is het, beoogde, gevolg van het invoeren van de verhoogde stortbelasting, aldus het LAP. Conclusie LAP
Het LAP geeft duidelijke voorwaarden waaraan een kennisgeving/kennisgever moet voldoen om gesorteerd BSA te mogen uitvoeren voor verdere sortering onder een algemene kennisgeving. Vervolg EVOA-beschikking
De meeste EVOA-beschikkingen onder een algemene kennisgeving betreffen de uitvoer van `restfractie na sorteren van bouw- en sloopafval, bedrijfsafval en grof huishoudelijk afval' of vergelijkbare omschrijvingen. Het is mogelijk dat bij de export niet conform de algemene kennisgeving en EVOA-beschikking wordt gehandeld. Belangrijkste risico daarbij is dat het geëxporteerde afval niet nuttig wordt hergebruikt maar dat het aandeel dat wordt gestort groter is dan op basis van de beschikking is toegestaan. Daarnaast is het mengen van overige afvalstoffen door het residu BSA en het niet sorteren van de ingezamelde afvalstroom ook een risico. Controle op de EVOA-beschikking biedt, bij sorteerinrichtingen die beschikken over een algemene kennisgeving, een handvat om de sortering en de samenstellingeisen bij sorteerinrichtingen te controleren. Voor het controleren van de lading kan een transportcontrole worden uitgevoerd. Daarnaast kan in samenwerking met het bevoegd gezag van de ontvangende inrichting in het buitenland worden nagegaan of de bewerking aldaar overeenkomstig hetgeen in de EVOA- beschikking is gesteld, wordt uitgevoerd.
Conclusie
De EVOA biedt mogelijkheden om handhavend op te treden t.a.v. de scheiding van BSA in bepaalde herbruikbare fracties, voor zover bedrijven een algemene kennisgeving voor de uitvoer van de restfratie van BSA hebben.

66 Interventiestrategie Bouw- en sloopafval (BSA)


4
Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen, Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval en Regeling merkteken niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval In deze regelingen is aangegeven dat BSA uitsluitend mag worden gestort wanneer dit als niet herbruikbaar en niet verbrandbaar wordt aangemerkt. Dit kan het geval zijn wanneer bouw- en sloopafval is verontreinigd op een wijze waardoor technische of uit oogpunt van volksgezondheid bewerking of nuttige toepassing niet mogelijk of wenselijk is. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan verontreinigingen met PAK, asbest, e.d. Afvoer naar een stortplaats is alleen toegestaan met een merkteken. Alleen inrichtingen die voldoen aan de eisen ter zake van het bewerken van bouw- en sloopafval en residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval, zoals die zijn gesteld door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling, zijn gemachtigd een merkteken te voeren. Sorteerinrichtingen die niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar (residu van) BSA willen afvoeren naar een stortplaats moeten het sorteerproces volgens bepaalde regels uitvoeren en daartoe geaccrediteerd zijn.
Uit informatie van de beleidsdirectie SAS van het ministerie van VROM is gebleken dat deze regelingen niet meer in gebruik zijn. Dit wordt bevestigd door de branchevereniging BRBS en SAS geeft aan dat deze regelingen op een lijst staan om op termijn ingetrokken te worden. Tevens is de Stichting Certiva opgeheven. Er is zodoende geen certificatie-instelling meer die bewerkers van BSA kan certificeren. Er is ook geen behoefte aan deze regelingen bij de bewerkers van BSA omdat het meeste BSA wordt geëxporteerd, inclusief de te storten fractie. Als geen export plaatsvindt, gaan residuen naar een verbrandingsinstallatie. Overigens kunnen deze residuen bestanddelen bevatten die niet voor verbranding geschikt zijn. Conclusie
Het BSSA en de aanvullende regelingen t.a.v. niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar BSA bieden geen aanknopingspunten om bij sorteerinrichtingen het sorteerproces te handhaven, aangezien er geen certificering meer plaatsvindt en er geen niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar BSA naar een Nederlandse stortplaats wordt afgevoerd.
Slotconclusie
Toezicht en handhaving op de verwijdering van BSA conform het beleid lijkt een lastige zaak te worden. Ten aanzien van het sorteerproces zijn vrijwel geen dwingende regels vastgesteld. Alleen het, voorafgaand aan het sorteerproces, zeven van BSA en het verbod op acceptatie van asbesthoudend BSA zijn beleidsregels die worden overgenomen in de vergunning. Het LAP geeft aan dat export van ongesorteerd afval mogelijk is en stelt hieraan ruime eisen. Alleen in het geval van een algemene kennisgeving voor uitvoer wordt vereist dat het afval systematisch en aantoonbaar gesorteerd wordt. De interventiestrategie voor sorteerinrichtingen zal zich derhalve richten op sorteerinrichtingen die onder een algemene kennisgeving BSA uitvoeren.
Binnen de totale groep van sorteerinrichtingen lijkt dit ook de groep waar de risico's het grootst zijn aangezien de bedrijven die (residuen van) BSA exporteren niet binnen de Nederlandse markt opereren. De Nederlandse marktwerking garandeert immers in principe dat er zo weinig mogelijk herbruikbaar materiaal wordt gestort of verbrand. Kortom, de sorteerinrichtingen die (residuen van) BSA exporteren ten behoeve van verdere sortering onder een algemene kennisgeving kunnen we aanmerken als sleutelbedrijven in de BSA-keten. Bij de toezicht en handhaving van deze bedrijven dienen provincie en VROM-Inspectie per bedrijf samen te werken om zowel de vergunning/aanvraag als de EVOA-beschikking te controleren en te handhaven.
Bijlage 7 Bestaande handhavingsmogelijkheden sorteerinrichtingen 67

Colofon

Uitgave
Landelijk Overleg Milieuhandhaving
LOM-Secretariaat
Koningskade 40

2596 AA Den Haag
Tel. 070-35 19 705
E-mail info@lomsecretariaat.nl
Deze interventiestrategie is op te vragen bij het LOM-Secretariaat Fotografie
VROM-Inspectie Noord-West, Haarlem
Drukwerkproductie
GBS prepress, Rijswijk
Oplage

2.500 exemplaren
Juli 2005