Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen"
2. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Ontwerpverklaring inzake de richtlijnen voor duurzame ontwikkeling
3. Mededeling van de Commissie Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013
4. Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake de verwerking van op voorhand af te geven passagiersgegevens (Advance Passenger Information - API) en persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Record -PNR)
5. Communication from the Commission - TSE Road map
6. Groenboek over de verbetering van het EU-kader voor beleggingsfondsen
De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Mededeling: 'Financiele informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen"
Datum Raadsdocument: 4 juli 2005
Nr Raadsdocument: 10768/05
Nr. Commissiedocument: COM (2205) 287
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. FIN, EZ en VROM
Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep ACS
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Doel van het informatiedocument is om de EU lidstaten op de hoogte te stellen van de prestaties van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en een raming te geven van de te verwachten afdrachten voor 2005 en 2006.
In dit document komt aan de orde:
I. de stand van de uitvoering van de EOF's per 31.12.2004;
II. de ramingen betreffende de financiële uitvoering voor het lopende begrotingsjaar 2005;
III. de uitgavenramingen voor het begrotingsjaar 2006.
Bij de analyse van de door de Commissie gebruikte cijfers dient het verschil tussen vastleggingen en betalingen goed in het oog te worden gehouden. De Commissie heeft aangegeven voor 2007 alle EOF 9 middelen volledig vast te leggen. Betalingen die hier uit voort vloeien kunnen nog tot na deze datum doorwerken in de afdrachten van de EU lidstaten aan het EOF.
Ad. I) de stand van de uitvoering van de EOF's per 31.12.2004
Na 2003, een jaar met een recordpeil aan nieuwe vastleggingen (4 135 miljoen euro), zijn de vastleggingen in 2004 gedaald tot een peil (2 962 miljoen euro) dat als normaal beschouwd kan worden. De in 2004 verrichte betalingen (2 557 miljoen euro voor de Commissie + EIB) laten het hoogste cijfer zien dat ooit is gehaald. Hiermee wordt de positieve structurele tendens van een goed functionerend EOF bevestigd.
Ad II) financiële uitvoering voor het lopende begrotingsjaar 2005
De Commissie raamt 3 500 miljoen euro vast te leggen in 2005. Hoewel de Commissie dit aangekondigde totaalbedrag ambitieus noemt zou realisatie het mogelijk maken het tijdschema in acht te nemen dat is opgesteld met het oog op een volledige besteding van alle financiële middelen vóór het einde van het begrotingsjaar 2007.
De EIB verhoogt haar raming voor vastleggingen in 2005 van 555 miljoen euro naar 610 miljoen euro (+55 miljoen euro). Van deze 610 miljoen euro zal 537 miljoen euro gaan naar de investeringsfaciliteit en 73 miljoen euro naar verrichtingen waarvoor rentesubsidies worden gegeven.
De Commissie heeft per april 2005 voor een bedrag van 535 miljoen euro betalingen verricht. Dit bedrag is hoger dan in het verleden op hetzelfde ogenblik van het jaar. Naast deze bedragen zaten er nog ongeveer 126 miljoen euro in de pipeline, d.w.z. dat de diensten hiervoor de betalingsprocedure hebben gestart. De EIB had per april 2005 41 miljoen euro uitbetaald.
Ad III) uitgavenramingen voor het begrotingsjaar 2006
De Commissie verwacht in 2006 3 100 miljoen euro vast te leggen. De EIB raamt de vastleggingen voor de nieuwe instrumenten onder haar beheer op 550 miljoen euro. Het totaal van de vastleggingen voor de Commissie en de EIB samen zou dus 3 650 miljoen euro bedragen.
De bijdragen van de lidstaten voor 2006 worden voorlopig op zo'n 3 160 miljoen euro geraamd. De stijging van de bijdragen tussen 2003 en 2006 (raming) is aanzienlijk (2003: 2 200 miljoen euro; 2004: 2 440 miljoen euro; 2005: 2 845 miljoen euro) en weerspiegelt de steeds betere prestaties van de EOF's.
Rechtsbasis van het voorstel: ACS-EG Partnerschapsovereenkomst (Verdrag van Cotonou).
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. op het EOF.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t, want het betreft een mededeling.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het EOF maakt geen deel uit van de EU-begroting. De Commissie heeft als doelstelling geformuleerd om voor het einde van 2007 het 9e EOF volledig vast te leggen. Deze doelstelling heeft evenmin consequenties, daar het om gereserveerde en toegezegde middelen gaat.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Het EOF komt ten goede aan de Afrikaanse, Caribische en Stille Oceaan landen (ACS-landen).
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland ondersteunt de Commissie in haar streven het 9e EOF voor 2007 volledig vast te leggen. Dit dient echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van de hulp.
Fiche 2: Mededeling inzake de richtlijnen voor duurzame ontwikkeling
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Ontwerpverklaring inzake de richtlijnen voor duurzame ontwikkeling
Datum Raadsdocument: 30 mei 2005
Nr Raadsdocument: 9507/05
Nr. Commissiedocument: COM (05) 218
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. VROM, LNV, FIN, SZW, EZ, V&W, VNG
Behandelingstraject in Brussel: Coreper en Europese Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Raadsverklaring van 16-17 juni jl., inzake de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling, die als bijlage bij de Commissiemededeling is gevoegd, bevat een aantal hoofddoelstellingen en uitgangspunten die de EU wil toepassen bij het nastreven van de doelstelling van duurzame ontwikkeling uit het EG-verdrag.
De genoemde hoofddoelstellingen betreffen het nastreven van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling - milieubescherming, sociale rechtvaardigheid en economische welvaart - en het nakomen van de internationale verplichtingen van de EU.
Voorbeelden van de genoemde uitgangspunten die de EU hierbij zou moeten hanteren zijn bescherming van fundamentele rechten, het bevorderen van intra- en intergenerationele rechtvaardigheid, betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties/bedrijven bij besluitvorming en het voorzorgsbeginsel.
De verklaring is met minieme wijzigingen door de Europese Raad van 16-17 juni aanvaard.
Naast het vastleggen van deze uitgangspunten voor het EU-beleid heeft de verklaring ook tot doel richting te geven aan de herziening van de Europese Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (Sustainable Development Strategy: EU-SDS): in de tweede helft van dit jaar.
In juni 2001 heeft de Europese Raad van Göteborg deze EU-SDS aangenomen. De EU-SDS heeft tot doel structurele veranderingen in economie en samenleving te bewerkstelligen die bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De EU-SDS verhoudt zich tot de Lissabonagenda zoals een lange-termijn strategie tot een middellange-termijn actieplan. De EU-SDS heeft vooralsnog een sterke milieu-inslag, maar behandelt ook thema's als vergrijzing, gezondheidszorg en sociale uitsluiting. De nadruk ligt in de strategie op acties binnen Europa. In de aanloop naar deVN-top inzake duurzame ontwikkeling (World Summit on Sustainable Development: WSSD) is er een aparte "externe dimensie" van de EU-SDS vastgesteld. Deze is evenwel niet herzien in het licht van de uitkomsten van de conferenties van Doha, Monterrey en Johannesburg.
De Commissie zal naar verwachting in oktober 2005 een voorstel voor deze herziening presenteren. Het Britse EU-voorzitterschap wil dit voorstel in alle relevante raadsformaties bespreken (milieuraad, landbouwraad, ecofin, transportraad, raad voor het concurrentievermogen, algemene raad, sociale raad), zodat de EU-SDS niet langer enkel als milieu-instrument wordt gezien. De herziene EU-SDS zal vervolgens tijdens de Voorjaarsraad van 2006 worden vastgesteld.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. (De Europese Raad van 16-17 juni heeft de verklaring met minieme wijzigingen aanvaard).
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief (duurzame ontwikkeling is conform art 2 van het EU-verdrag een hoofddoelstelling van de EU; verklaring vormt basis voor herziening bestaande EU-SDS).
Proportionaliteit: n.v.t. (geen wetgeving aangekondigd).
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
In de verklaring wordt het "waarmaken van onze internationale verantwoordelijkheid" expliciet als hoofddoelstelling genoemd. De herziene EU-SDS beoogt verder onder meer een strategisch kader te bieden voor de Europese implementatie van de WSSD-verplichtingen. Implementatie van deze verplichtingen wordt geacht een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland heeft het aannemen van de verklaring over duurzame ontwikkeling door de Europese Raad gesteund. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd via de geannoteerde agenda voor de Europese Raad. Daarin is aangegeven dat Nederland de verklaring verwelkomt, omdat deze een aantal beginselen bevat die richtinggevend moeten zijn voor het gehele beleid van de EU. Nederland heeft hierbij wel aangetekend dat het vooral belang hecht aan een herziening van de Europese Strategie voor Duurzame Ontwikkeling, die deze beginselen integreert en tevens actiegericht is met concrete doelstellingen, tijdpaden en indicatoren.
Tijdens de consultatieronde over de herziening van de EU-SDS die de Commissie eind 2004 heeft gehouden heeft Nederland aangegeven dat het de volgende randvoorwaarden voor deze herziening zal hanteren:
- De EU-SDS moet richtinggevende principes bevatten voor het gehele beleid van de EU;
- De EU-SDS moet actiegericht zijn, hetgeen concrete doelstellingen, tijdpaden en deugdelijke indicatoren vergt;
- De EU-SDS moet de samenhang en synergie bevorderen tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling en tussen het interne en het externe beleid van de EU;
- De middellange-termijn Lissabonstrategie en de lange-termijn EU-SDS moeten met elkaar in lijn zijn en elkaar waar mogelijk versterken;
- De EU-SDS moet het Cardiff-proces van integratie van milieu-overwegingen in sectoraal beleid nieuw leven inblazen;
- De Europese Voorjaarsraad dient regelmatig de balans op te maken van de implementatie van de EU-SDS.
Het voorstel van de Commissie dat in oktober 2005 uitkomt zal Nederland mede aan de hand van deze randvoorwaarden beoordelen. Nederland steunt de voorgenomen aanpak van het Britse voorzitterschap om dit voorstel in alle relevante raadsformaties te bespreken bespreken (milieuraad, landbouwraad, ecofin, transportraad, raad voor het concurrentievermogen, algemene raad, sociale raad).
Fiche 3: Mededeling Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013
Titel:
Mededeling van de Commissie Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013
Datum Raadsdocument: 8 juli 2005
Nr Raadsdocument: 10684/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)299
Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken i.o.m. BZ, FIN, SZW, BZK, VROM, LNV, V&W, OCW, VNG, IPO, UvW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Actions Structurelles, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De richtsnoeren maken onderdeel uit van het strategisch raamwerk voor structuurfondsprogramma's in de periode 2007-2013. Het raamwerk bestaat voorts uit een document op het niveau van de lidstaten: een nationaal strategisch referentiekader. Met dit raamwerk wordt de verbetering van de strategische dimensie van het cohesiebeleid nagestreefd. In het geval van de richtsnoeren betreft dit het concentreren van de cohesiemiddelen door het integreren van EU prioriteiten in de programma's en het streven naar complementariteit met ander relevant EU beleid, zoals het plattelands- en visserijfonds. De Commissie stelt dit voor om synergie te bewerkstelligen met de Lissabonstrategie, door de beperkte middelen die voor cohesiebeleid beschikbaar zijn daarop te concentreren.
De richtsnoeren volgen een indeling op basis van drie thema's, die aansluit op de Lissabonstrategie. Daarbinnen wordt een aantal onderwerpen opgevoerd waarvan enkele overeenkomen met de prioriteitstelling in het Lissabon EU actieplan. Voor elk van deze onderwerpen zijn daadwerkelijke richtsnoeren opgesteld:
1. Europa en de regio's aantrekkelijker maken om te investeren en te werken:
- uitbreiden en verbeteren transportinfrastructuur;
- versterken synergie tussen milieubescherming en economische groei;
- aanpakken intensief gebruik van traditionele energiebronnen.
2. Verbeteren van kennis en innovatie voor groei:
- verhogen en verbeteren investeringen in onderzoek en ontwikkeling;
- ondersteunen van innovatie en bevorderen ondernemersschap;
- ontsluiten informatiemaatschappij;
- verbeteren toegang tot middelen.
3. Meer en betere banen:
- inschakelen van meer mensen op de arbeidsmarkt en moderniseren sociale
zekerheidssystemen;
- verbeteren aanpassingsvermogen werknemers en bedrijven en flexibiliteit van de
arbeidsmarkt;
- verhogen investeringen in menselijk kapitaal door beter onderwijs en vaardigheden;
- administratieve capacitei;t
- behoud van gezonde werknemers.
Naast het deel dat daadwerkelijke richtsnoeren bevat, is een onderdeel opgenomen inzake de territoriale dimensie van cohesiebeleid: stedelijke gebieden (de bijdrage van steden aan economische groei en werkgelegenheid) en plattelandsgebieden, alsmede samenwerkingsvormen als grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. De richtsnoeren maken onderdeel uit van het Cohesiebeleidsraamwerk. Het Cohesiebeleid is gebaseerd op art. 161 van het Verdrag. Met de richtsnoeren wordt beoogd de cohesiemiddelen te concentreren op EU prioriteiten, hetgeen het niveau van afzonderlijke lidstaten overstijgt.
Proportionaliteit: Twijfelachtig. De aansluiting op de Lissabonstrategie en het willen bewerkstelligen van synergie is een positief aspect van de richtsnoeren. Onduidelijk is in welke mate de richtsnoeren indicatief zijn. Dientengevolge is het eveneens onduidelijk in hoeverre de richtsnoeren de beleidsruimte in uitvoering binnen lidstaten te ver inperkt. Negatief aspect is in enkele gevallen het gedetailleerde en operationele niveau van de richtsnoeren.
Consequenties voor de EU-begroting:
Geen. Het voorstel betreft richtsnoeren die dienen als basis voor de invulling van de nationale strategieën en programma's.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De consequenties maken in hoofdzaak onderdeel uit van de consequenties van de Algemene/kaderverordening cohesiebeleid. In geval van de richtsnoeren gaat het om beperkte personele en administratieve consequenties n.a.v. monitoring van de richtsnoeren. Dit heeft betrekking op het bijhouden en aanleveren van informatie (indicatoren) die opgenomen wordt in de jaarlijkse voortgangsrapportages van de nationale actieplannen in het kader van de Lissabonstrategie (deze opname is onder voorbehoud van vaststelling van de wijze van monitoring in de betreffende raadsverordening). De consequenties komen ten laste van de voor uitvoering van het cohesiebeleid verantwoordelijke departementen en decentrale overheden. Een deel hiervan kan gedekt worden vanuit technische bijstand uit de structuurfondsen. In hoeverre de richtsnoeren door hun inhoud op operationeel vlak zelf financiële of personele consequenties hebben is onduidelijk en hangt mede af van in hoeverre de richtsnoeren in de praktijk indicatief zijn.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De richtsnoeren dienen als kader voor het nationaal strategisch referentiekader en de structuurfondsprogramma's.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Concept kaderverordening cohesiebeleid: binnen 3 maanden na vaststelling van de kaderverordening worden de richtsnoeren vastgesteld. Implementatie vindt plaats middels doorwerking in het nationaal strategisch raamwerk en de structuurfondsprogramma's. Deze documenten dienen binnen 5 maanden (termijn uit concept kaderverordening cohesiebeleid) na vaststelling van de richtsnoeren voorgelegd te worden aan de Commissie.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Niettegenstaande het Nederlandse standpunt ten aanzien van het cohesiebeleid is Nederland voorstander van het strategisch inzetten van cohesiemiddelen en het nastreven van synergie tussen Cohesiebeleid en de Lissabonstrategie. Het strategisch raamwerk met als onderdeel communautaire richtsnoeren kan daar een positieve bijdrage aan leveren. Tegelijkertijd wijst Nederland erop dat Lissabon en Cohesiebeleid verschillende doelstellingen nastreven. Niet iedere regio in Europa heeft de reële potenties een bijdrage te leveren aan de Lissabonstrategie. Dit betekent dat in het kader van Cohesiebeleid in die gevallen acties buiten de Lissabonsfeer gerechtvaardigd kunnen zijn.
Nederland is van mening dat de richtsnoeren strategisch en indicatief dienen te zijn. Daar waar de richtsnoeren te operationeel en te gedetailleerd worden zal Nederland aangeven dat onwenselijk te vinden.
Met betrekking tot monitoring en indicatoren hecht Nederland eraan dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de thans beschikbare vergelijkbare statistische informatie.
Fiche 4: Groenboek over de verbetering van het EU-kader voor beleggingsfondsen
Titel:
Groenboek over de verbetering van het EU-kader voor beleggingsfondsen
Datum Raadsdocument: 13 juli 2005
Nr. Raadsdocument: 11190/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)314
Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN i.o.m. EZ
Behandelingstraject in Brussel:
Het groenboek over de verbetering van het EU-kader voor beleggingsfondsen betreft een consultatiedocument van de Commissie. De reacties op de consultatie moeten uiterlijk 15 november 2005 worden gestuurd naar de Commissie. Begin 2006 zullen dan mogelijke maatregelen ter verbetering van het icbe-kader (icbe staat voor instelling voor collectieve belegging in effecten) worden aangekondigd. De Commissie geeft daarbij aan dat indien wetgevingsinitiatieven worden overwogen, deze aan een uitgebreide raadpleging vooraf, een effectbeoordeling en een kosten-batenanalyse zullen worden onderworpen. Het precieze vervolg en het mogelijke verdere tijdspad is overigens afhankelijk van de uitkomsten van de consultatie.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het groenboek verbetering van het EU-kader voor beleggingsfondsen heeft een tweeledige oorsprong. Enerzijds bevat de icbe richtlijn een evaluatie bepaling. De icbe richtlijn geeft een regelgevend kader voor de Europese beleggingsinstelling. Kort gezegd zijn icbe's beleggingsinstellingen met een Europees paspoort. Na verkrijging van het paspoort mogen deelnemingsrechten in icbe's worden aangeboden in andere lidstaten, nadat de instelling zich bij de toezichthouder van de lidstaat waar hij actief wil worden, heeft genotificeerd.
Anderzijds vloeit het Groenboek voort uit het onderzoek dat de Commissie heeft uitgevoerd na afronding van het Actieplan Financiële Diensten, met betrekking tot mogelijke beleidsprioriteiten voor de aankomende jaren. Vermogensbeheer is vastgesteld als een van deze prioriteiten, waarbij een voorname plaats ingeruimd wordt voor het icbe kader.
Doel van de icbe-richtlijnen
Het doel van de icbe richtlijnen is de sector beleggingsfondsen in staat te stellen om:
. degelijk gestructureerde en goed beheerde collectieve beleggingen aan te bieden, die de hoogst mogelijke opbrengsten genereren welke aansluiten bij de financiële draagkracht en risicobereidheid van de individuele beleggers;
. deze beleggers alle nodige informatie te verstrekken om de risico's en kosten in te schatten.
Algemene observaties van de Commissie
De Commissie ziet op dit moment geen dwingende reden voor een grondige herziening van de bestaande wetgeving. Ten behoeve van het bereiken van de bovenstaande doelstelling moet in eerste instantie worden getracht optimaal gebruik te maken van de door het bestaande wetgevingskader geboden mogelijkheden. Daarom geeft de Commissie in dit Groenboek aan op welke manieren de succesvolle ontwikkeling van de sector van de beleggingsfondsen op korte en middellange termijn in de hand kan worden gewerkt, door voort te bouwen op de bestaande wetgeving, terwijl tegelijkertijd het vereiste hoge niveau van beleggersbescherming wordt geboden. Daarnaast is volgens de Commissie een algemene bezinning nodig op de vraag in welke richting het EU-kader voor beleggingsfondsen zich in de toekomst moet ontwikkelen.
Voorstellen Commissie
De Commissie stelt allereerst voor om te zorgen voor een effectieve werking van de huidige regelgeving waarbij de prioriteit ligt op (i) het wegnemen van de onzekerheid omtrent de erkenning van fondsen die tijdens de overgangsperiode tussen Icbe I richtlijn en Icbe III richtlijn zijn opgericht, (ii) het vereenvoudigen van de kennisgevingsprocedure voor fondsen die van het Europees paspoort gebruik maken, (iii) het bevorderen van de toepassing van de aanbevelingen van de Commissie betreffende het gebruik van derivaten en het vereenvoudigde prospectus en (iv) het verduidelijken van de definitie van de "activa" die door icbe's kunnen worden verworven.
Ten tweede wil de Commissie, wederom binnen het bestaande regelgevende kader, de mogelijkheden van het paspoort van de beheersmaatschappij en de distributie, verkoop en promotie van rechten van deelneming in fondsen nader beschouwen. Op deze twee punten lijkt de Europese integratie onvoldoende te worden gerealiseerd.
Daarnaast schetst de Commissie in dit groenboek mogelijke stappen op lange termijn voor een efficiënte en veilige Europese sector voor beleggingsinstellingen. Hierbij geeft de Commissie aan dat er momenteel te veel kleine fondsen bestaan waardoor schaalvoordelen onvoldoende benut worden. De Commissie zal een deskundigengroep oprichten om aan de hand van de resultaten van deze consultatie verder onderzoek te verrichten. Ook geeft de Commissie hierbij aan dat niet alleen naar beleggingsfondsen moet worden gekeken maar ook naar "substituut" producten (zoals bijvoorbeeld zogenoemde "unit-linked" lijfrentes) en naar alternatieve beleggingen (hedge funds en participatiefondsen). Verschillende regelgeving per lidstaat op deze gebieden kan leiden tot een steeds grotere behoefte aan Europese regels. Met betrekking tot deze onderwerpen wil de Commissie na deze consultatie een werkgroep oprichten om te bestuderen of een gemeenschappelijke toezicht- en regelgevingsbenadering de verdere ontwikkeling van Europese markten voor hefboom- en participatiefondsen in de hand kan werken.
Ten slotte geeft de Commissie aan dat als in de toekomst de consensus mocht groeien om de icbe-richtlijnen te wijzigen, deze mogelijkheid moet worden aangegrepen om de richtlijnen te herstructureren langs de lijnen van de zogenoemde "Lamfalussy"-structuur. In het verleden is namelijk gebleken dat het een moeizaam proces is om icbe-wetgeving aan de veranderde marktrealiteit aan te passen. In de Lamfalussy structuur zou dit eenvoudiger moeten gaan. De Lamfalussy structuur is een specifieke vorm van Comitologie . De Lamfalussy structuur heeft vier niveau's, waarvan de eerste twee betrekking hebben op regelgeving. Op het eerste niveau wordt een kaderrichtlijn tot stand gebracht, waarin de regels op hoofdlijnen worden vastgelegd, op basis van de co-decisieprocedure van artikel 251 van het EG-Verdrag. Op het tweede niveau worden door de Europese Commissie uitvoeringsmaatregelen vastgesteld in overleg met het Europees Parlement en na instemming van de lidstaten in het Europees Effectencomité. Deze uitvoeringsmaatregelen dienen ter nadere uitwerking van de regels die in de kaderrichtlijn zijn opgenomen. Naast deze twee regelgevende niveaus bestaat er binnen de Lamfalussystructuur een derde niveau waarop de Europese financiële toezichthouders overleggen en samenwerken, wat kan leiden tot het opstellen van bijvoorbeeld richtsnoeren of interpretatieve aanbevelingen. Hiermee wordt beoogd te bevorderen dat binnen Europa gelijke en consistente toepassing van de regels plaatsvindt en tevens de samenwerking van de toezichthouders verdergaand te verbeteren. Tenslotte is er een vierde niveau waarop de Europese Commissie controleert of lidstaten de kaderrichtlijn en de uitvoeringsmaatregelen correct hebben geïmplementeerd. Zonodig kan zij een infractieprocedure op basis van artikel 226 van het EG-Verdrag starten.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t. Indien er al besloten zou worden tot het komen tot een aanpassing van de icbe-richtlijnen met comitologie bepalingen, zullen deze worden uitgewerkt binnen de Lamfalussy structuur op het gebied van effecten. Hierbij zal het European Securities Comittee (Europees Effecten Comité, ESC) als niveau 2 comité optreden.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Vooralsnog vallen de subsidiariteittoets en de proportionaliteitstoets positief uit. Artikel 49 en 95 van het EG verdrag bevatten respectievelijk het beginsel van vrij verkeer van diensten en het vergemakkelijken van het functioneren van de Interne Markt. De activiteiten van de Commissie op het gebied van financiële diensten vloeien voort uit de gedachte dat diepe, liquide en dynamische financiële markten zouden zorgen voor een efficiënte allocatie van kapitaal en diensten in de gehele Europese economie en aldus de grondslag zouden leggen voor een grotere groei en werkgelegenheid op lange termijn in alle delen van de economie.
Het groenboek doet nog geen concrete voorstellen voor nieuwe richtlijnen of tot wijziging van bestaande richtlijnen. Het Groenboek is gebaseerd op uitgebreid overleg inzake toekomstig beleid na het Actieplan Financiële Diensten en sluit aan bij de ontwikkelingen in de markt. In het kader van de agenda voor 'betere regelgeving' zal de Commissie vóór de indiening van concrete voorstellen een grondige en overtuigende beoordeling maken van de economische effecten. Deze beoordeling is van wezenlijk belang met het oog op de proportionaliteit van mogelijke nieuwe Commissievoorstellen. Een definitief oordeel over subsidiariteit en proportionaliteit is afhankelijk van de concrete Commissievoorstellen die volgen na de consultatie.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De financiële consequenties van het voorgenomen beleid van de Commissie op het gebied van financiële diensten zijn nog onduidelijk. De mogelijke financiële consequenties zijn afhankelijk van de richting die de Commissie op zal willen gaan nadat de reacties op de consultatie zijn ontvangen. Er worden in het groenboek nog geen concrete voorstellen gedaan voor nieuwe richtlijnen of tot wijziging van bestaande richtlijnen. Wel kan reeds gesteld worden dat hier voor de rijksoverheid of decentrale overheid waarschijnlijk geen financiële consequenties optreden. Voor het bedrijfsleven is dit moeilijker te overzien. Voor burgers zullen er geen financiële of administratieve consequenties zijn, de grensoverschrijdende dienstverlening zal juist goedkoper worden. Mocht het voorgenomen beleid van de Commissie leiden tot voorstellen voor nieuwe richtlijnen of tot wijziging van de bestaande icbe-richtlijnen, dan zal de Nederlandse inzet erop gericht zijn de mogelijke extra administratieve lasten voor bedrijfsleven, burger en/of overheid zoveel mogelijk te beperken.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
N.v.t. Er worden in het groenboek nog geen concrete voorstellen gedaan voor nieuwe richtlijnen of tot wijziging van bestaande richtlijnen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: N.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Ten aanzien van de Nederlandse standpuntbepaling bij mogelijke nieuwe initiatieven geldt dat nieuwe voorstellen aantoonbare economische voordelen opleveren en de werking van de markt bevorderen, dat zij de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets kunnen doorstaan en dat zij een gunstige kosten-batenanalyse opleveren. Nederland zal ervoor waken dat de balans tussen adequate financiële regelgeving in balans is met de ruimte voor innovatie.
Nederland is voorstander van het onder de loep nemen van de icbe richtlijnen om te bewerkstelligen dat de interne markt voor beleggingsinstellingen beter gaat functioneren. Nederland ondersteunt de voorstellen voor het wegnemen van onzekerheid met betrekking tot fondsen die zijn opgericht tussen de icbe I en icbe III richtlijnen, het vereenvoudigen van de kennisgevingsprocedure, het bevorderen van de toepassing van de aanbevelingen van de Commissie betreffende het gebruik van derivaten en het vereenvoudigd prospectus en het verduidelijken van de definitie van de activa die door icbe's kunnen worden verworden.
Nederland heeft traditioneel een liberale visie op de beleggingsinstellingen. Deze visie strookt met ideeën van de Commissie voor meer vrijheid bij de keuze van fondsbeheerders en verbeterde grensoverschrijdende mogelijkheden voor aanbieders van icbe's. Nederlands zal, met name vanuit administratieve lasten oogpunt, waken voor overregulering op het gebied van beleggersbescherming (bijvoorbeeld als het gaat om hedge funds) en de mate waarin het beleggingsbeleid van de beleggingsinstellingen zouden kunnen worden gereguleerd.
Nederland is een voorstander van het toepassen van de Lamfalussy structuur in de icbe-richtlijnen.
Fiche 5: Besluit betreffende overeenkomst EG-Canada inzake PNR
Titel:
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake de verwerking van op voorhand af te geven passagiersgegevens (Advance Passenger Information - API) en persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Record -PNR)
Datum Raadsdocument: 2 juni 2005
Nr. Raadsdocument: 9698/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 200
Eerstverantwoordelijk ministerie: Justitie i.o.m. BZ, V&W, BZK, EZ, FIN
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Transatlantische Betrekkingen, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Na 11 september 2001 heeft Canada wetgeving vastgesteld waarbij het Canada Border Service Agency wordt gemachtigd Advance Passenger Information (API-) en Passenger Name Records (PNR-) gegevens te verkrijgen en te verzamelen over alle passagiers op vluchten naar Canada. Het Canada Border Service Agency heeft de verplichting om PNR-gegevens te verstrekken voor personen aan boord van vluchten naar Canada geleidelijk ingevoerd in de periode van maart 2003 tot september 2004. Sinds februari 2005 is een stelsel van geldboetes van kracht in geval van niet-naleving. Voor de Europese Unie geldt een tijdelijke ontheffing van deze verplichting zodat onderhandelingen kunnen worden gevoerd over een internationale overeenkomst terzake met Canada.
Binnenkort kunnen aan luchtvaartmaatschappijen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan sancties worden opgelegd wanneer zij de verplichting niet naleven, terwijl luchtvaartmaatschappijen niet in een positie verkeren om de juridische problemen in dezen op te lossen. Er is dus dringend een oplossing nodig om een einde te maken aan de juridische onzekerheid voor luchtvaartmaatschappijen en tegelijkertijd te zorgen voor de privacy en fysieke veiligheid van de burgers.
Krachtens Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, mogen persoonsgegevens alleen naar een derde land worden doorgegeven indien er een passend niveau van bescherming wordt geboden voor die doorgegeven gegevens. Het Canada Border Service Agency zal derhalve voldoende waarborgen moeten bieden voor een passend niveau van bescherming van de te ontvangen gegevens. Krachtens artikel 25, zesde lid, van genoemde Richtlijn 95/46/EG zal de Europese Commissie in een beschikking vaststellen dat het Canada Border Service Agency een passend niveau van bescherming biedt.
Artikel 7, onder c van Richtlijn 95/46/EG bepaalt dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien die verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke (i.c. de luchtvaartmaatschappijen) is onderworpen. Daarbij doelt de richtlijn niet op verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving van een derde land. Er moet sprake zijn van een verplichting die voortvloeit uit nationale of communautaire wetgeving. De voorgestelde internationale overeenkomst creëert die wettelijke verplichting voor de luchtvaartmaatschappijen.
De Europese Commissie heeft samen met Canada gewerkt aan de totstandbrenging van een solide juridisch kader voor de overdracht van API/PNR-gegevens aan het Canada Border Service Agency, volgens het model dat is vervat in de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 (COM (2003) 826 def.: Doorgifte van passagiersgegevens (PNR-gegevens), een allesomvattende EU-aanpak en dat met de Verenigde Staten reeds wordt toegepast.
Dit juridisch kader bestaat uit drie onderdelen. Het is gebaseerd op 1) de verbintenissen van het Canada Border Service Agency ten aanzien van de aanvullende bescherming van API/PNR-gegevens, 2) de beschikking van de Commissie waarbij wordt geconstateerd dat de bescherming passend is, vastgesteld uit hoofde van artikel 25, zesde lid, van Richtlijn 95/46/EG betreffende gegevensbescherming, en 3) de voorgestelde overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada voor de doorgifte van passagiersgegevens (API) en persoonsgegevens van passagiers (PNR).
De overeenkomst streeft naar het garanderen van respect voor fundamentele rechten en vrijheden, in het bijzonder het recht op privacy, terwijl ook de bestrijding van terrorisme en transnationale georganiseerde misdaad wordt ondersteund. De overeenkomst gaat uit van de algemene beginselen van non-discriminatie en wederkerigheid en voorziet in een jaarlijkse gezamenlijke toetsing van de tenuitvoerlegging.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 en artikel 300, tweede lid, van het EG-Verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Krachtens artikel 300, eerste en derde lid, van het EG-Verdrag besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Europese Commissie. De Raad sluit het akkoord na raadpleging van het Europees Parlement.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief
Het voorgestelde besluit voldoet aan de subsidiariteit. Teneinde te voorkomen dat iedere lidstaat voor een andere oplossing kiest, is gemeenschappelijk optreden vereist.
Proportionaliteit: positief
De voorgestelde internationale overeenkomst biedt een juridisch geschikte en passende oplossing.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen voor overheden. De in de internationale overeenkomst voorgestelde verplichting om passagiersgegevens door te geven, leidt tot kosten voor luchtvaartmaatschappijen. Die verplichting vloeit voort uit de nationale wetgeving van Canada en is overgenomen in de overeenkomst teneinde een juridische basis voor de doorgifte te creëren voor de luchtvaartmaatschappijen conform het bepaalde in artikel 7, onder c, van Richtlijn 95/46/EG.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het akkoord kan/zal in werking treden als Canada de noodzakelijke wijzigingen in de nationale regelgeving heeft doorgevoerd. Naar verwachting zullen deze wijzigingen medio oktober 2005 worden gerealiseerd.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland streeft naar een bevredigende oplossing waarin rekening wordt gehouden met de belangen van passagiers, luchtvaartmaatschappijen en de belangen die zowel Canada als de Europese Unie hebben bij het voorkomen en bestrijden van terrorisme.
De belangen van passagiers bestaan uit een passende bescherming van hun gegevens en het voorkomen van oponthoud aan de grenzen.
De luchtvaartmaatschappijen zijn gedwongen passagiersgegevens aan Canada te verstrekken, op straffe van sancties. De overeenkomst stelt hen in staat dat op legale wijze te doen, dat wil zeggen in overeenstemming met de Wet Bescherming Persoonsgegevens die Richtlijn 95/46/EG implementeert. Indien luchtvaartmaatschappijen niet de mogelijkheid wordt geboden om op legale wijze passagiersgegevens te verstrekken staan zij bloot aan sancties van Canada. Bovendien zijn ook de luchtvaartmaatschappijen gebaat bij zo min mogelijk oponthoud aan de grenzen.
De belangen van Canada zijn gelegen in het voorkomen en bestrijden van terrorisme en ernstige grensoverschrijdende criminaliteit. Dat zijn niet uitsluitend belangen van Canada, maar evengoed van de Europese Unie.
N.B.! Het Europees Parlement heeft in de consultatieprocedure (debat 6 juli 2005; stemming 7 juli 2005) zijn goedkeuring onthouden aan de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada inzake de verwerking van gegevens van passagiers op transatlantische vluchten. Naar het oordeel van het Europees Parlement wordt de Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens door het akkoord inhoudelijk gewijzigd, hetgeen betekent dat de goedkeuring van het Europees Parlement dient te worden verkregen. De Europese Commissie bestrijdt dat de richtlijn wordt gewijzigd, het tast de waarborgen niet aan. Vandaar dat niet om instemming (, doch slechts om het advies) van het Europees Parlement is gevraagd.
Het Parlement heeft eerder het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gevraagd de soortgelijke overeenkomst met de Verenigde Staten nietig te verklaren (EP vs ER en EP vs EC (C-317/04 respectievelijk C-318/04); verwachte uitslag pas begin volgend jaar) en vindt dat eerst het arrest van het Hof moet worden afgewacht vooraleer eventueel een overeenkomst met Canada mag worden ondertekend. Indien het Hof de besluiten nietig verklaart, kan de EG ingevolge de PNR-overeenkomst deze opzeggen, maar dan moet er wel een andere oplossing gezocht worden.
Het Europees Parlement vindt de inhoud van de overeenkomst overigens te billijken en wil deze dan ook niet in gevaar brengen ('does not want to jeopardize it'). In het kader van de overeenkomst met Canada spreekt het Europees Parlement van "een aanvaardbaar evenwicht tussen de vereisten inzake vrijheid en die inzake veiligheid in een derde land." Canada heeft een goed systeem voor de bescherming van persoonsgegevens en het gebruik van de gegevens wordt volgens de overeenkomst beperkt.
De Europese Commissie heeft besloten het sluiten van de overeenkomst door te zetten ('to move ahead'). Naar verwachting zal dit najaar de overeenkomst met Canada gesloten worden.
Fiche 6: Mededeling over de TSE Road map
Titel:
Communication from the Commission - TSE Road map (Nederlandse versie niet beschikbaar)
Datum Raadsdocument: 29 juli 2005
Nr Raadsdocument: 11408/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 322 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV in nauwe samenwerking met VWS i.o.m. FIN en BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep CVO's, Landbouw- en Visserijraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Uit monitoringsgegevens blijkt dat de BSE -epidemie sterk op zijn retour is. Dit is voor de Europese Commissie een aanleiding geweest om een discussie op te starten over een mogelijke herziening van de maatregelen die zijn genomen in het kader van de BSE problematiek. Een tweede aanleiding voor het starten van deze discussie was het nadrukkelijke verzoek van het Europees Parlement om een strategisch document van de Europese Commissie waarin alle voorstellen tot wijziging van maatregelen op het terrein van BSE/TSE in een samenhangend geheel inzichtelijk zijn gemaakt. Het EP heeft geweigerd om nog langer in te stemmen met verschillende technische wijzigingen als een dergelijk document niet in zijn geheel ter discussie zou komen.
De discussie wordt gevoerd aan de hand van onderhavig discussiedocument: de TSE Roadmap.
In deze TSE Roadmap zijn twee uitgangspunten voor de Commissie van evident belang:
1. een herziening van de maatregelen mag niet leiden tot extra risico's voor de consument;
2. een herziening van de maatregelen mag niet leiden tot een verhoging van het aantal TSE-gevallen, de dalende trend moet blijven bestaan.
Tevens zijn er mondiaal ontwikkelingen gaande, die een heroverweging van het maatregelenpakket wenselijk maken. Andere aandoeningen, als SARS en Aviaire Influenza maken een nadere prioriteitstelling op het terrein van voedselveiligheid in relatie tot diergezondheid noodzakelijk. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de kosten van het volledige maatregelenpakket nog in overeenstemming zijn met de mogelijke gezondheidsrisico's, gezien de dalende lijn die de BSE-epidemie momenteel vertoont.
In de TSE-Roadmap worden op verschillende punten van het huidige maatregelenpakket discussiepunten gepresenteerd ten aanzien van het versoepelen van deze maatregelen. Hieronder volgt een opsomming van de mogelijke versoepelingen:
1. Monitoring BSE-prevalentie:
Vanaf 2001 worden alle gezonde runderen van 30 maanden en ouder en alle risicodieren (ouder dan 24 maanden) getest op BSE. Gegevens uit dit monitoringsprogramma tonen duidelijk een daling van het aantal BSE-gevallen in de runderpopulatie aan en in het algemeen neemt de gemiddelde leeftijd van positief bevonden dieren toe.
Denkrichting wijziging:
Verhoging van de minimumleeftijd waarop de geslachte dieren getest worden op BSE.
2. Verwijdering SRM:
Uit wetenschappelijke studies is gebleken dat de besmetting met TSE zich in bepaalde weefsels van een herkauwer bevindt. Deze weefsels wordt samengevat in de term SRM (specifieke risico-materialen). Onder SRM worden bijvoorbeeld verstaan: de schedel, inclusief hersenen en ogen en het ruggemerg. Op dit moment worden bij alle geslachte herkauwers van 12 maanden en ouder de SRM's verwijderd.
Denkrichting wijziging:
Uit het monitoringsprogramma en volgens het standpunt van de EFSA blijkt dat de leeftijd van verwijdering van het SRM verhoogd kan worden van 12 maanden naar 21 of 30 maanden.
3. Beperkingen voor het Verenigd Koninkrijk:
Op basis van het advies van EFSA wordt het beleid in het VK aangepast en kan gediscussieerd worden over het al dan niet versoepelen van de aanvullende beperkingen, die gelden voor de export van rundvlees en rundvleesproducten uit het Verenigd Koninkrijk.
4. Ruimingsbeleid t.a.v. runderen
In geval er een BSE-positief rund gevonden wordt, dan worden alle dieren die in het eerste levensjaar hetzelfde voer hebben ontvangen (voercohort) en dieren die afstammen van het BSE-dier (geboortecohort) geslacht.
Denkrichting wijziging:
Niet meer doden van de cohorten als er alternatieve systemen zijn om aan het eind van het productieve leven van een dier bv. via een snelle test de BSE-status vast te stellen.
5. Indeling van landen naar BSE-risico
Om handel tussen landen mogelijk te maken en te houden, met het oog op het voorkomen van BSE, zijn de landen ingedeeld in 5 categorieën. Categorie 1 staat voor 'geen' BSE en categorie 5 voor 'veel' BSE.
Denkrichting wijziging:
In mei 2005 is in de jaarvergadering van de OIE (World organisation for Animal Health) besloten om de landen in te delen in drie categorieën. Deze indeling kan ook worden gevolgd in de Europese verordening.
6. Ruimingsbeleid t.a.v. TSE bij kleine herkauwers:
TSE bij schapen en geiten wordt bestreden omdat er nog geen EFSA-advies is geaccepteerd over het gebruik van een test die onderscheid kan maken tussen BSE en TSE. Binnen de geiten- en schapenhouderij worden alle erfelijk gevoelige dieren uit dezelfde kudde gedood als er een positief TSE-geval gevonden wordt.
Denkrichting wijziging:
Als een onderscheidende test kan worden ingezet en op basis van deze test BSE kan worden uitgesloten, is het niet meer noodzakelijk om geiten en schapen uit de kudde te doden.
7. Vismeel in diervoeders:
Vanaf 2001 is het verboden om dierlijke eiwitten te gebruiken in voeders voor voedselproducerende landbouwhuisdieren. Er zijn enkele uitzonderingen, zoals het gebruik van vismeel in voeders voor varkens en pluimvee. Een verbod op het gebruik van vismeel in voer voor herkauwers was noodzakelijk uit controletechnisch oogpunt, omdat dierlijke eiwitten in aanwezigheid van vismeel in het diervoeder moeilijk aantoonbaar is.
Denkrichting wijziging:
De Commissie denkt aan versoepeling van de 0-tolerantie van vismeel in voer voor herkauwers, via het accepteren van kleine, praktisch onvermijdelijke hoeveelheden in deze voeders. Door het gebruik van vismeel t.b.v. voer voor bijvoorbeeld varkens en pluimvee is het mogelijk dat ergens in het logistieke of productieproces (aanvoer grondstoffen, transport van diervoeders of in een ander stadium) diervoeder(grondstoffen) voor herkauwers in aanraking komen met vismeel of vismeel bevattende voeders. Bij een beleid dat gericht is op risico-inschatting zal een op dergelijke wijze licht 'gecontamineerde' partij voeder voor herkauwers niet meer afgekeurd worden, kijkende naar de risico's i.r.t. TSE.
8. Dierlijke eiwitten in diervoeders.
Behoudens enkele uitzonderingen mogen dierlijke eiwitten afkomstig van landbouwhuisdieren niet verwerkt worden in voer voor voedselproducerende landbouwhuisdieren. Momenteel is het nog niet goed mogelijk om dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers, pluimvee en varkens van elkaar te onderscheiden.
Denkrichting wijziging:
Vooruitlopend op validatie van geschikte testen waarmee de verschillende eiwitten van elkaar onderscheiden kunnen worden en de lopende kwantitatieve risicobeoordeling door de EFSA zou de 0-tolerantie ten aanzien van deze eiwitten kunnen worden versoepeld via introductie van een lage tolerantiegrenswaarde. Dit zal overbodige afkeur van voeders met kleine hoeveelheden dierlijke eiwitten die daar onbedoeld in terecht zijn gekomen maar géén extra risico vormen voorkómen.
Op de langere termijn zijn mogelijke versoepelingen voorzien ten aanzien van:
1. Surveillance, daarbij zijn een drietal scenario's voorzien.
2. Specified risk material: als uit de monitoringsgegevens blijkt dat BSE niet wordt vastgesteld bij dieren beneden een bepaalde leeftijdsgrens of onder een vastgesteld niveau komt, dan zou de verplichting om SRM bij deze categorie dieren te verwijderen kunnen komen te vervallen. Als alternatief zou een minimale lijst van SRM materialen kunnen worden vastgesteld die verwijderd moeten worden
3. Certificering van kuddes: na het testen van alle vee met een levende dieren test zou certificering van de kudde status kunnen worden geïntroduceerd zoals ook het geval is bij brucellose en tuberculose.
4. Genetic restistance in geiten: als uit nader onderzoek zou blijken dat sommige genotypen binnen de geiten populatie genetische resistentie zouden hebben tegen BSE, dan zou de uitroeingsstrategie in het licht van deze nieuwe ontwikkelingen kunnen worden herzien.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., want betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Wel valt het volgende op te merken:
Subsidiariteit: Positief, er bestaan reeds voorschriften inzake preventie en bestrijding van BSE en TSE op gemeenschapsniveau. Versoepeling van de voorschriften dient daarom ook op gemeenschapsniveau plaats te vinden.
Proportionaliteit: Positief, het betreft een voorstel dat uitnodigt voor discussie over diverse bestaande verordeningen, waarbij eveneens de samenhang tussen de verordeningen onderwerp van gesprek is.
Consequenties voor de EU-begroting:
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Indien de discussie leidt tot afbouw van bepaalde bestaande maatregelen, is een verlaging te verwachten van de EU-uitgaven op het gebied TSE's (met name cofinanciering op testen en bestrijdingsmaatregelen).
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Indien de discussie echter leidt tot een daadwerkelijke versoepeling in het huidige maatregelenpakket BSE/TSE, dan zal dit leiden tot besparingen en niet tot toename van kosten.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Naar verwachting zal de potentiële versoepeling mogelijk positieve consequenties tot gevolg hebben.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De TSE Roadmap is feitelijk niet meer dan een opsomming van ideëen voor technische voorstellen voor verlichting van het huidige BSE-/TSE-maatregelenpakket. De Commissie onderkent dat de keuzes politiek moeten worden bepaald in samenspraak met 'stakeholders' en met een duidelijke communicatiestrategie richting de consument. In deze vorm biedt het document een basis om de dialoog te voeren en om prioriteiten helder te krijgen. Volgens Nederland zijn echter de samenhang tussen de verschillende maatregelen en de te volgen strategie onvoldoende belicht in de Road map.
De voorstellen voor verlichting van de maatregelen zijn niet verrassend en stuiten op weinig bezwaar uit het oogpunt van voedselveiligheid en diergezondheid. Ethische overwegingen zijn in dit document buiten beschouwing gelaten. Deze vormen echter wel een onderdeel van de discussie.
Eerste standpuntbepaling m.b.t. de uitgangspunten:
1. De neerwaardse trend in de BSE-epidemie is ook in Nederland gesignaleerd. In juni van dit jaar heeft
Minister Veerman een rapport van het CIDC (Centraal Instituut voor Dierziektecontrole) naar de Kamer gestuurd, waaruit het volgende blijkt:
a. dat er geen andere oorzaak voor de Nederlandse gevallen van BSE is aangetoond, dan besmet
diermeel;
b. dat intensieve monitoring laat zien dat er een dalende trend is in het aantal positieve gevallen;
c. dat de genomen maatregelen effectief blijken te zijn.
2. Nederland kan instemmen met een risicobenadering: Van voorzorgprincipe naar beleid gebaseerd op
risicoanalyse.
Een aantal van de huidige maatregelen is gebaseerd op het voorzorgprincipe en was gerechtvaardigd, omdat bij aanvang van de epidemie er weinig wetenschappelijk informatie was over het agens en de verspreiding daarvan, alsmede voor het gevaar voor de mens. Inmiddels is veel meer wetenschappelijke informatie beschikbaar en kan een betere risico-inschatting worden gemaakt. Nederland is voorstander van het aanpassen van de maatregelen op basis van de nieuwe risico-inschattingen en wetenschappelijk advies. Naast aspecten van veiligheid zijn er echter ook aspecten van ethiek. Deze zijn niet in de Road map verwerkt maar spelen wel een rol bij de strategie van afbouw.
3. Nederland kan instemmen met het strategische doel: behoud en bewaken van het huidige niveau van
bescherming van de consument.
4. Nederland kan instemmen met de randvoorwaarden waaronder de voorstellen voor verlichting in het
BSE-maatregelenpakket kunnen plaatsvinden:
a. de positieve trend zet zich voort;
b. wetenschappelijke inzet blijft gehandhaafd;
c. behoud van het hoge niveau van bescherming van de volksgezondheid en diergezondheid door
preventie, controle en uitroeiing;
d. afname van de maatregelen in overleg met de ; stakeholders' en voorzien van een heldere
communicatiestrategie.
-----------------------
Richtlijn van de Raad van 20 december 1985, tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (85/611 EEG), zoals gewijzigd bij richtlijnen 88/220/EG, 95/26/EEG, 2000/64/EG, 2001/107/EG, 2001/108/EG en 2004/39/EG.
Comitologiebesluit 1999/468/EC.
TSE = Transmissable Spongiform Encephalopaties (Overdraagbare sponsvormige encephalopatieën)
BSE = Bovine Spongiforme Encephalopathie (sponsvormige encephalopathie bij runderen)
EFSA = European Food Safety Authority
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken