Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum23 september 2005BehandeldDerk Jan Nauta
KenmerkDIE-297/2005Telefoon070-348 4865
Blad1/3Fax070-348 6381
Bijlage(n)1 (een)dj.nauta@minbuza.nl
BetreftRapport 'Sturing EU-aangelegenheden'
Hierbij gaat u toe het rapport dat de Gemengde Commissie "Sturing EU-aangelegenheden" onder voorzitterschap van Mr. B. J. Baron van Voorst tot Voorst heeft opgesteld. Dit rapport is één van de negen rijksbrede takenanalyses die zijn uitgevoerd in het kader van het Programma Andere Overheid (PAO). Onderzocht is hoe Nederland zich beter kan organiseren om efficiënter en effectiever te zijn in de Europese Unie. Het implementatieplan is op 16 september j.l. door de Ministerraad besproken en vastgesteld.
De Gemengde Commissie meent dat de coördinatie van het Nederlands EU-beleid redelijk goed functioneert. Er zijn echter wel punten waarop de bestaande coördinatie kan worden verbeterd. De belangrijkste mogelijkheden daartoe liggen bijvoorbeeld op het vlak van strategische standpuntbepaling en vroegtijdige politieke sturing. Gezien de ontwikkelingen die de Europese Unie doormaakt is de verwachting dat steeds hogere eisen aan het Nederlands opereren in de Unie worden gesteld. Wil Nederland een rol van betekenis blijven spelen dan is het noodzakelijk om de bestaande coördinatie op de in dit rapport genoemde punten te optimaliseren. Voor een deel liggen de mogelijkheden daartoe in een beter gebruik van de bestaande coördinatie-mechanismen, voor een ander deel dienen deze te worden aangepast aan de eisen van deze tijd.
De Gemengde Commissie onderschrijft hiermee de analyse van andere onderzoeken en komt tot aanbevelingen die in het laatste hoofdstuk van het rapport in praktische suggesties zijn uitgewerkt. De hoofdlijnen van deze suggesties zijn: meer en betere politieke sturing op hoofdlijnen en prioriteiten, intensievere gedachtenwisseling met parlement en samenleving over deze hoofdlijnen en prioriteiten en een beter gebruik en ten dele aanpassing van coördinatiemechanismen om te voorzien in de behoefte aan meer strategisch en pro-actief opereren in Brussel; slagvaardig en terdege rekening houdend met de Nederlandse belangen en de gevolgen voor Nederland van voorgenomen beleid en regelgeving.
De aanbevelingen en suggesties die gedaan worden in het rapport zijn dusdanig concreet dat het overgrote deel direct kan worden uitgewerkt. In zoverre behoeft
het rapport geen specifiek implementatieplan. Niettemin is een overzicht nuttig,
waarin wordt aangegeven wie op welke termijn wordt belast met de de praktische uitwerking van deze aanbevelingen en suggesties. Het bijgevoegde schema beoogt
in die behoefte te voorzien.
Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat de uitwerking van sommige suggesties naar mijn mening niet geheel realiseerbaar is op de korte termijn die
de Gemengde Commissie voor ogen heeft. Zo zal het waarschijnlijk wel mogelijk
zijn nog in 2005 voorstellen uit te werken met betrekking tot betere voorziening
van informatie over ontwikkelingen in het voortraject van Europees beleid en
Europese regelgeving. Het zal evenwel wat langer duren voordat het
voorgestelde 'prikbordsysteem' (een electronisch systeem dat per onderwerp
inzicht geeft in de stand van zaken in de behandeling van een specifiek onderwerp) operationeel kan zijn, wil het kunnen beantwoorden aan de daaraan te stellen
eisen. Het spreekt vanzelf dat het ministerie van Buitenlandse Zaken
in de uitvoering van dit implementatieplan in zeer nauw contact zal staan met de overige departementen en decentrale overheden.
De aanbeveling van de gemengde Commissie, binnen de overheid zorg te dragen voor een breed opgezet Europees personeelsbeleid, zal in nauwe samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader worden uitgewerkt.
Belangrijke elementen van de aanbevelingen van het rapport "Sturing EU-aangelegenheden", zoals het tijdig formuleren van duidelijke hoofdlijnen en prioriteiten in het Nederlands EU-beleid en het actief van gedachten wisselen daarover met de Kamer en waar toepasselijk met het bredere publiek, kunnen zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd. Zij vragen naast een goede interdepartementale ambtelijke samenwerking ook een overtuigende inzet van de politiek. Een en ander sluit aan bij de tekst van de Staat van de Europese Unie 2005-2006, die met de begrotingsstukken aan de Kamer is aangeboden en waarover kabinet en Kamer later dit najaar nader van gedachten zullen wisselen. Bij dit debat zal ook aandacht worden besteed aan de Nationale Europa Discussie over Nederland en de Europese Unie, waartoe Kamer en kabinet besloten na het referendum van 1 juni 2005.
De Minister van Buitenlandse Zaken, De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Dr. B.R. Bot Mr. Drs. A. Nicolaï
Ministerie van Buitenlandse Zaken