CJE/05/79
21 september 2005
Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUE nr. 79/05
21 september 2005
Arresten van het Gerecht van eerste aanleg in de zaken T-306/01 en
T-315/01
Ahmed Ali Yusuf en Al Barakaat International Foundation en Yassin
Abdullah Kadi / Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese
Gemeenschappen
Het gerecht van eerste aanleg wijst zijn eerste arresten betreffende
handelingen in het kader van de terreurbestrijding
De Europese Gemeenschap mag tegoeden van particulieren bevriezen in
het kader van de internationale terreurbestrijding. Voorzover die
maatregelen door de Veiligheidsraad van de VN worden verlangd,
ontsnappen zij grotendeels aan rechterlijke toetsing. Zij maken geen
inbreuk op de universeel erkende fundamentele rechten van de mens
Volgens het Handvest van de Verenigde Naties is de Veiligheidsraad
belast met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. De
Leden van de VN moeten zijn besluiten rechtstreeks uitvoeren of via de
internationale instellingen waarvan zij lid zijn.
Zowel vóór als na de terroristische aanslagen van 11 september 2001
heeft de Veiligheidsraad een aantal resoluties aangenomen die
betrekking hadden op de Taliban, Usama bin Laden, het Al-Qaïda-netwerk
en de personen en entiteiten die banden met hen hebben. Alle Leden van
de VN worden opgeroepen om de tegoeden en andere financiële middelen
die direct of indirect door die personen en entiteiten worden
gecontroleerd, te bevriezen. Een sanctiecomité moet de betrokken
individuen en de te bevriezen financiële middelen aanwijzen en de
verzoeken om afwijking onderzoeken.
Die resoluties worden in de Gemeenschap ten uitvoer gelegd bij
verordeningen van de Raad^ , waarbij de bevriezing van de tegoeden
van de betrokken personen en entiteiten wordt gelast. Deze staan
vermeld op een aan de verordeningen gehechte lijst, die regelmatig
door de Commissie wordt herzien op basis van de wijzigingen van het
sanctiecomité. Afwijkingen van de bevriezing van tegoeden kunnen om
humanitaire redenen door de staten worden verleend.
Een aantal van de betrokken personen en entiteiten heeft bij het
Gerecht van eerste aanleg om nietigverklaring van die verordeningen
verzocht. Heden wijst het Gerecht zijn eerste twee arresten in die
zaken.
De bevoegdheid van de Raad om particulieren economische sancties op te
leggen
Volgens het EG-Verdrag mag de Raad economische en financiële
sancties opleggen aan derde landen, wanneer een door de Europese Unie
uit hoofde van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
(GBVB) vastgesteld gemeenschappelijk standpunt daarin voorziet.
Het Gerecht is van oordeel dat de Raad onder soortgelijke
voorwaarden ook bevoegd is om economische en financiële sancties,
zoals de bevriezing van tegoeden, op te leggen aan particulieren in
het kader van de bestrijding van het internationale terrorisme.
De voorrang van het VN-recht boven het gemeenschapsrecht
Het Gerecht stelt vast dat volgens het volkenrecht de verplichtingen
van de Leden van de VN krachtens het Handvest van de Verenigde Naties
voorrang hebben boven alle andere verplichtingen, ook boven hun
verplichtingen krachtens het Europees verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens, en krachtens het EG-Verdrag. Die voorrang strekt
zich uit tot de besluiten van de Veiligheidsraad.
Hoewel de Gemeenschap geen VN-lid is, moet zij ook gebonden worden
geacht door de uit het Handvest van de Verenigde Naties voortvloeiende
verplichtingen, gelijk haar lidstaten, zulks ingevolge het
oprichtingsverdrag zelf van de Gemeenschap. De Gemeenschap mag de
krachtens het Handvest op haar lidstaten rustende verplichtingen niet
schenden noch de uitvoering daarvan belemmeren. Zij is verplicht alle
noodzakelijke bepalingen vast te stellen om haar lidstaten in staat te
stellen die verplichtingen na te leven.
De omvang van de door het Gerecht in casu uitgeoefende
wettigheidscontrole
Het Gerecht stelt vast dat de bestreden verordening, wat de
Gemeenschap betreft, enkel uitvoering geeft aan de besluiten van de
Veiligheidsraad. Elke vorm van wettigheidscontrole van de inhoud van
die verordening zou dus betekenen dat het Gerecht indirect de
rechtmatigheid van de betrokken resoluties onderzoekt. Gelet op de
hierboven geformuleerde voorrangsregel, ontsnappen die besluiten
echter in beginsel aan de rechterlijke controle door het Gerecht, dat
niet bevoegd is, zelfs indirect, de rechtmatigheid daarvan te
onderzoeken uit het oogpunt van het gemeenschapsrecht of van de
fundamentele rechten zoals zij in de communautaire rechtsorde zijn
erkend. Het Gerecht is integendeel verplicht dit recht zoveel mogelijk
in overeenstemming met de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde
van het Handvest van de Verenigde Naties uit te leggen en toe te
passen.
Het Gerecht is echter wél bevoegd om de rechtmatigheid van de
bestreden verordening en indirect de rechtmatigheid van de bij die
verordening uitgevoerde besluiten van de Veiligheidsraad te toetsen
aan de hogere normen van algemeen volkenrecht die deel uitmaken van
het jus cogens, dat wordt verstaan als een internationale
publiekrechtelijke rechtsorde, waarvan noch de lidstaten noch de
organen van de VN kunnen afwijken. Daartoe behoren met name de
dwingende normen die strekken tot de universele bescherming van de
fundamentele rechten van de mens.
De door het jus cogens beschermde fundamentele rechten van verzoekers
Het Gerecht stelt vast dat de bevriezing van tegoeden krachtens de
bestreden verordening geen inbreuk maakt op verzoekers' fundamentele
rechten, zoals zij door het jus cogens worden beschermd. De bestreden
verordening voorziet immers uitdrukkelijk in de mogelijkheid van
afwijkingen op verzoek van de belanghebbenden om de tegoeden die
noodzakelijk zijn ter dekking van basisuitgaven, toegankelijk te
maken. Die maatregelen hebben niet tot doel en ook niet tot gevolg dat
verzoekers onmenselijk of mensonwaardig worden behandeld.
Verzoekers is hun recht op eigendom ook niet willekeurig ontnomen,
voorzover dit recht door het jus cogens wordt beschermd. Immers, de
bevriezing van tegoeden is een aspect van de gerechtvaardigde strijd
van de Verenigde Naties tegen het internationaal terrorisme en een
conservatoire maatregel die, anders dan de verbeurdverklaring, het
wezen zelf van het recht van eigendom van de belanghebbenden op hun
financiële activa niet aantast, maar enkel het gebruik daarvan.
Bovendien behelzen de resoluties van de Veiligheidsraad een mechanisme
voor een periodieke herziening van de algemene sanctieregeling, en een
procedure waarmee de belanghebbenden hun geval, door tussenkomst van
hun staat, aan het sanctiecomité kunnen voorleggen voor herziening.
Met betrekking tot de rechten van de verdediging stelt het Gerecht
vast dat geen norm van het jus cogens lijkt te verlangen dat
belanghebbenden persoonlijk door het sanctiecomité worden gehoord.
Daar het gaat om een conservatoire maatregel die de beschikbaarheid
van de tegoeden beperkt, verlangt de eerbiediging van de fundamentele
rechten van de belanghebbenden ook niet dat de tegen hen in aanmerking
genomen feiten en bewijzen aan hen worden meegedeeld, nu de
Veiligheidsraad van mening is dat redenen betreffende de veiligheid
van de internationale gemeenschap zich daartegen verzetten. Het
Gerecht merkt echter op dat de belanghebbenden zich door tussenkomst
van hun nationale autoriteiten te allen tijde tot het sanctiecomité
kunnen wenden om hun naam te laten doorhalen op de lijst van door de
sancties getroffen personen.
Het Gerecht is van oordeel dat de gemeenschapsinstellingen ook niet
verplicht waren de belanghebbenden te horen, aangezien zij over geen
enkele beoordelingsmarge beschikten bij de uitvoering van de door de
Veiligheidsraad afgekondigde sancties.
Met betrekking tot het recht op een effectief beroep in rechte merkt
het Gerecht op dat het in het kader van het door verzoekers ingestelde
beroep een volledige toetsing verricht van de wettigheid van de
bestreden verordening met betrekking tot de naleving door de
gemeenschapsinstellingen van de bevoegdheidsregels alsmede van de
wettigheidsregels en van de wezenlijke voorschriften die voor hun
optreden gelden. Het controleert ook de wettigheid van de bestreden
verordening, met name vanuit het oogpunt van de formele en materiële
geschiktheid, de innerlijke samenhang en de evenredigheid daarvan ten
opzichte van de resoluties van de Veiligheidsraad. Het Gerecht
controleert verder de wettigheid van de verordening en indirect de
wettigheid van de resoluties van de Veiligheidsraad vanuit het oogpunt
van het jus cogens.
Het staat daarentegen niet aan het Gerecht om indirect te controleren
of de resoluties van de Veiligheidsraad verenigbaar zijn met de
fundamentele rechten zoals zij door de communautaire rechtsorde worden
beschermd, en ook niet om te controleren of er geen sprake is van een
onjuiste beoordeling van de feiten en bewijzen die de Veiligheidsraad
in aanmerking heeft genomen tot staving van de getroffen maatregelen,
en evenmin om indirect de wenselijkheid en de evenredigheid van die
maatregelen te controleren.
In dat opzicht en bij gebreke van een internationale rechterlijke
instantie die ermee belast is om te beslissen op beroepen tegen de
individuele besluiten van het sanctiecomité, beschikken verzoekers
over geen enkele mogelijkheid van beroep in rechte.
Die leemte in de rechterlijke bescherming van verzoekers is echter op
zich niet in strijd met het jus cogens. Het Gerecht stelt vast dat het
recht op toegang tot de rechter niet absoluut is. In casu stuit het op
de immuniteit van jurisdictie die aan de Veiligheidsraad toekomt.
Verzoekers' belang dat hun zaak ten gronde door een rechter wordt
onderzocht, is niet zo groot dat het zwaarder weegt dan het wezenlijke
algemene belang bij de handhaving van de internationale vrede en
veiligheid met betrekking tot een bedreiging die door de
Veiligheidsraad duidelijk is vastgesteld.
Bijgevolg verwerpt het Gerecht de beroepen.
N.B.: Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan
binnen twee maanden na de betekening een tot rechtsvragen beperkte
hogere voorziening tegen de beslissing van het Gerecht worden
ingesteld.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht van eerste
aanleg niet bindt.
Beschikbare talen: alle
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te
vinden op de internetpagina
van het Hof
http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der
Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
---
Thans verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002
tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen
sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden,
het Al- Qaïda-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening
nr. 467/2001 (PB L 139, blz. 9).
Zie laatstelijk verordening (EG) nr. 1378/2005 van de Commissie
van 22 augustus 2005 tot 52e wijziging van verordening nr. 881/2002
(PB L 219, blz. 27).
Een tweede groep zaken, die nog in behandeling is, betreft de
beperkende maatregelen van de Gemeenschap tegen de personen en
entiteiten die wel betrokken zijn bij het terrorisme maar geen banden
hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaïda-netwerk en de Taliban, en
niet specifiek door de Veiligheidsraad zijn aangewezen.
Artikelen 301 EG en 60 EG.
Op basis van de artikelen 301 EG en 60 EG, samen met artikel 308
EG.
In casu heeft die herzieningsprocedure het vrijgeven van de
tegoeden van twee personen mogelijk gemaakt, namelijk Aden en Ali, die
bijgevolg afstand hebben gedaan van hun beroepen voor het Gerecht.
European Union