Nederlandse Vereniging van Journalisten
Speech van Thomas Erdbrink
(Correspondent NRC-Handelsblad in Iran)
zoals uitgesproken op de Sander Thoenes-lezing,
woensdag 21 september 2005
Op een koude dag, begin januari van dit jaar, trof ik drie gevluchte
Iraniërs aan een keukentafel in een flat in Leiden. Onder het licht
van een nieuwe Ikea-lamp zat het trio voorovergebogen over stapels
papieren. Het waren mensen met aanzien in Iran. Vertegenwoordigers van
een nieuwe generatie Iraanse journalisten, die zo goed en zo kwaad als
het ging over hun land probeerden te schrijven.
Er was een weblogger die vóór zijn heimelijke vertrek een maand in
Iran was vastgehouden, wegens zijn internetactiviteiten. Er was een
journaliste die voor vrijwel alle -nu gesloten- hervormingsgezinde
kranten had gewerkt. En er was een komiek, een criticus van het
regime, wiens grappen uiteindelijk te ver gingen voor de Iraanse
rechtelijke macht. Werken in Iran ging niet meer voor het drietal. De
komiek vertrok in 2003 en vond een onderkomen in Brussel. De weblogger
en de journalist volgden hem rond de kerst van dat jaar. Zij kwamen in
Nederland terecht.
Er heerste er een opgewonden stemming in de flat, alsof er een loterij
was gewonnen. De Nederlandse Tweede Kamer had drie weken daarvoor
besloten om in totaal 43 miljoen euro vrij te maken voor een
satellietzender gericht op Iran, bemand door Iraanse, gevluchte
journalisten.
Het drietal, onderdeel van de groep voor wie het geld in eerste
instantie was bedoeld, was alvast begonnen met het ontwerpen van een
programmaoverzicht voor de nieuwe zender. Net als andere gevluchte
Iraanse journalisten uit heel Europa lieten ze alles uit hun handen
vallen om zich te richten op de nieuwe toekomst die Nederland hun
bood.
De verspreiding van `vrijheid en democratie' in het Midden-Oosten
lijkt geclaimed door de Verenigde Staten en hun president George W.
Bush. Maar in de weken na de moord Op Theo van Gogh vonden de
Nederlandse volksvertegenwoordigers dat het ook tijd werd voor
Nederland om zich te roeren in de lotsbestemming van landen in die
regio, in het bijzonder Iran. Unaniem stemden ze voor een amendement
ingediend door kamerleden Farah Karami (GroenLinks) en Hans van Baalen
(VVD), de bedenkers van het satellietplan.
De twee Kamerleden stelden het volgende.
"Vrijheid van meningsuiting is de kern voor een verdere
democratisering en eerbiediging van de mensenrechten. Sinds geruime
tijd zijn veel journalisten het repressieve regime van Iran ontvlucht.
Deze bevinden zich momenteel buiten de landsgrenzen van Iran. Een
groep gevluchte Iraanse
journalisten die pleit voor, "The First Common Media of Democracy
Inside and outside Iran", probeert vanuit de EU middels het starten
van een satelliet televisie, zorg te dragen voor een onafhankelijke
nieuwsvergaring, met als doel de eerbiediging van de mensenrechten."
De satellietzender moet dus een onafhankelijk medium worden met
objectief nieuws, gebracht door Iraanse verslaggevers uit Iran zelf en
Iraniërs woonachtig in het buitenland. In eerste instantie wordt er
ook gekeken of er een kantoor in de Iraanse hoofdstad kan worden
geopend. Alleen al het startbudget was al groter dan dat van de
Amerikaanse propagandazender `Voice of America' voorbij.
Het plan is absoluut uniek in de geschiedenis van ons land. Het is de
eerste keer dat Nederland een satellietzender in het leven wil roepen
gericht op een ander land. Een land waarmee Nederland niet op voet van
oorlog verkeert, maar dat zijn burgers volgens ons niet op behoorlijke
wijze van informatie voorziet. We zouden ook een zender kunnen maken
voor China, of de Verenigde Staten. Daar hebben de lokale autoriteiten
ook moeite met persvrijheid en informatievoorziening.
Ik ben er trots op dat Nederland zich de situatie van Iraanse
journalisten aantrekt, want die is slecht. Maar dit plan is volledig
doorgeschoten. Wie zich verdiept in de problemen die de
satellietzender zal krijgen, kan niet anders dan concluderen dat het
idee gedoemd is om te mislukken.
Ten eerste is de strijd tussen de Iraanse journalisten en het regime
een stuk ingewikkelder dan het vanuit Nederland lijkt. Het motto `Hoe
verder van de bron verwijderd, hoe simpeler problemen worden', is
tegenwoordig een leidraad voor de manier waarop journalisten berichten
en politici hun beslissingen nemen. Vanuit Nederland gezien is de
strijd tussen de Iraanse `journalisten' en het `Iraanse regime' een
overzichtelijk conflict tussen goed en kwaad. Wie de pers beteugelt is
fout. Punt.
Maar in Iran lopen beide partijen dwars door elkaar heen. Leden van
het regime zijn ook journalisten en journalisten zijn politici.
Journalistieke normen en waarden in Iran zijn anders dan de onze.
Een voorbeeld. Teheran, een maand geleden. Op de trappen van het
Milad-ziekenhuis staan ongeveer 200 mensen. De helft daarvan is
demonstrant. De rest werkt semi-incognito voor de Iraanse geheime
dienst. Men is gekomen voor de Iraanse dissident Akbar Ganji wiens
hongerstaking op dat moment 64 dagen bezig is.
Ganji schreef in mei van dit jaar een `republikeins manifest' waarin
hij opriep tot een verkiezingsboycot en geweldloos verzet tegen het
regime. Zijn hongerstaking noemde hij een eindstrijd tussen hem en de
Opperste Leider van de islamitische republiek Iran, ayatollah Ali
Khamenei. Om onduidelijke redenen heeft hij twee weken geleden zijn
actie beëindigd.
De dissident Ganji kreeg bekendheid door een aantal krantenartikelen
die hij schreef over na vijf opzienbarende moorden in 1998 op Iraanse
intellectuelen. Ganji beschuldigde in die stukken ex-president
Rafsanjani ervan achter de moorden te hebben gezeten. Na een
bijeenkomst in Berlijn in 2000 waar Ganji en een aantal andere
prominente Iraanse hervormers spraken, werd hij opgepakt en tot zes
jaar cel veroordeeld, mede wegens zijn artikelen.
In het westen noemen we Ganji vaak `journalist' omdat hij door zijn
kritische stukken in de beruchte Evin-gevangenis is beland. Maar in
feite is Akbar Ganji een politicus zonder toegang tot de steeds
kleiner wordende cirkel van de Iraanse macht. Daardoor gebruikte hij
kranten om zijn mening te verkondigen. Zijn achtergrond, als trouw
voetsoldaat van wijlen ayatollah Khomeini en belangrijk ex-lid van de
Revolutionaire Garde, laat zien dat hij zijn wortels heeft binnen het
regime.
Zoals Ganji zijn er velen met sterke banden met het regime. Vrijwel
alle prominente Iraanse journalisten die de afgelopen jaren in de cel
zijn gegooid, reisverboden hebben gekregen of het land zijn ontvlucht,
zijn feitelijk politici. Bijna allemaal hebben ze banden met de
linkerfractie van het regime, ook wel de `hervormers' genoemd. Als een
van de weinigen heeft Ganji zich van die groep losgemaakt. Hij strijdt
nu openlijk voor vrijheid en democratie in Iran. Maar de meerderheid
van de `journo-politici' zal niet tornen aan de waarden van de
islamitische revolutie.
De Westerse publieke opinie heeft zich wat de Iraanse pers betreft op
het verkeerde been laten zetten. Wat het Westen erin wilde zien: de
geboorte van het vrije woord in Iran, was in feite niets meer dan de
politieke strijd die buiten het Iraanse parlement werd uitgevochten.
Niet voor niets kwam de opleving van de Iraanse pers tegelijk met de
verkiezing van hervormer Mohammad Khatami tot president in 1997. De
nieuwe managers op het ministerie van Cultuur en Islamitische Leiding
gaven lustig vergunningen af aan gelijkgestemden om kranten te
beginnen.
Er brak een tijdperk aan van relatieve persvrijheid. De kranten
doorbraken taboes, tal van onderwerpen werden plotseling bespreekbaar.
Van omgang tussen jongens en meisjes tot modernisering van de islam,
in de kranten werd erover gediscussieerd. Meestal vertolkten de
stukken gevoelens en ideeën waarover de gewone Iraniër binnenshuis
allang sprak.
Er waren echter belangrijke beperkingen voor de Iraanse journalistiek.
Obstakels werden niet alleen opgeworpen door de intolerante
conservatieven. De hervormde krantenagenda's werden uitgezet door
politici die noch objectief, noch onafhankelijk, maar wel
hoofdredacteur waren. En aangezien de meeste hervormers helemaal niet
van plan waren veranderingen door te voeren die het theocratisch
systeem écht zouden kunnen bedreigen, kon er nog steeds heel veel niet
worden gezegd in Iran.
Veel journalisten werden gedwongen in dienst te schrijven van bepaalde
ideeën. "Wij, de kopijvullers, de journalisten fungeerden vaak meer
als huurlingen van een bepaalde partij. Daarom zijn er zoveel
slachtoffers gevallen," vertelde een Iraanse journalist me afgelopen
week.
Hoezeer de hervormers soms ook gelijk hadden, hun politisering van de
Iraanse media bleek al snel het doodvonnis van de relatieve periode
van persvrijheid. Binnen een aantal jaren werden alle kranten gesloten
door conservatieve rechtbanken die de hervormers hun podia wilden
ontnemen. Diverse hervormingsgezinde journo-politici belandden in de
cel wegens hun stukken in de krant.
*
Vanaf dat punt ging het alleen maar bergafwaarts met de Iraanse pers.
Na de krantensluitingen kwamen de websites en de weblog's. De jongere
journalisten manifesteerden zich hier -soms onbewust- als fronsoldaten
van nieuwe beweging die door de `journo-politici' in het leven was
geroepen. Maar die groep bleef stil nadat webschrijvers werden
opgepakt door schimmige Iraanse veiligheidsdiensten en geestelijk
mishandeld in isoleercellen.
De Iraanse repressieve krachten hadden op dit punt de strijd om de
informatiecontrole al gewonnen. Op geraffineerde wijze begonnen ze met
het filteren van de websites en weblogs. Op dit moment worden er
ongeveer 550.000 webpagina's gefilterd in Iran.
Tegelijkertijd was de populariteit van de hervormers onder het volk
tot een dieptepunt gezakt. Zoals de plotselinge opgekomen `vrije' pers
geen fundament bleek te hebben en verdween, zo werd de tweede
ambtstermijn van president Khatami afgesloten met de onverwachte
verkiezingsoverwinning van de meest conservatieve kandidaat, Mahmoud
Ahmadinejad. Hij zal de pers, naar verwachting niet veel vrijheid
geven.
Om in dit klimaat te overleven zullen de Iraanse journalisten van de
Nederlandse satellietzender veel principes overboord moeten gooien.
Onafhankelijke nieuwsgaring is het eerste. Een kantoor is in het
huidige politieke klimaat in Iran ondenkbaar. De journalisten die de
zender in Nederland bemannen, zullen dat moeten doen met informatie
uit tweede hand.
Daarnaast is de Iraanse regering uitermate huiverig voor
satellietzenders. Wat in Nederland een `onafhankelijke zender' heet
zal bij de ontvangers in Iran worden gezien als `oppositiezender'.
Conservatieven zullen niet willen praten met de zender. En veel andere
Iraniërs zullen het niet durven.
Aangezien veel van de gevluchte journalisten sympathiseren met de
hervormers of dat in het verleden hebben gedaan. Daarom zullen zij
vrijwel exclusief hun mening gaan verkondingen op het kanaal, wat
weinig te maken heeft met objectiviteit. De satellietzender zal
uiteindelijk tegen precies dezelfde beperkingen oplopen als de Iraanse
kranten voorheen.
De Nederlandse zender zou niet de eerste buitenlandse zender worden
die in Iran kan te ontvangen. Naast de partijdige, conservatieve
staatstelevisie bezitten naar schatting 10 tot 12 miljoen Iraniërs een
illegale satellietschotel. Naast BBC World en Deutsche Welle zijn
daarop ook ongeveer 25 speciaal op Iran gerichte zenders te ontvangen.
De meeste daarvan worden bemand door aanhangers van de in 1979
verdreven sjah die in de Verenigde Staten verblijven. Avond aan avond
storten ze een berg nieuws over de Iraanse kijkers uit. Meestal via
`call-tv-achtige' programma's waarnaar kijkers kunnen bellen & klagen.
Aangezien de zenders vrijwel allemaal uit zijn op de val van het
regime van de geestelijken, is hun nieuws onbetrouwbaar en
niet-objectief. Iedere avond weer wordt het einde van het regime
voorspeld. En vaak genoeg heb ik op mijn balkon gestaan om te kijken
of er echt studenten op de pleinen werden geëxecuteerd. Want dat doen
de geestelijken volgens deze zenders dagelijks.
Satelliet-tv ontkomt niet meer aan de censuur van de conservatieven.
Met de voortschrijdende technologie is het steeds gemakkelijker
geworden voor het regime om de uitzendingen te storen. Op ieder
gewenst moment gaat nu in Teheran de knop om en verdwijnen de zenders
achter een gecodeerd beeld. Iets wat met de Nederlandse zender ook kan
gebeuren.
Zelfs initiatieven van binnenuit het regime om een satellietzender te
beginnen, zijn tot nu toe tegengehouden. Hojatoleslam Mehdi Karroubi,
een invloedrijke geestelijke die onder andere parlementsvoorzitter en
presidentskandidaat was, wil ook een satellietzender vanuit het
buitenland beginnen. Hij heeft al aangegeven met zijn zender niet te
willen tornen aan welke principes van de islamitische republiek dan
ook. De hervormers zijn ook met zenders bezig. Maar beide partijen
worden gedwarsboomd door de conservatieven.
Maar niemand binnen Iran wil iets te maken hebben met het Nederlandse
plan. Lokale ideeën voor zenders worden al als oppositie beschouwd,
laat staan wanneer een buitenlandse mogendheid voor de zender zou
betalen? Buitenlandse inmenging ligt extreem gevoelig in Iran, waar de
door de CIA betaalde staatsgreep van 1953 nog niet is vergeten.
Hoe zouden Nederlanders het vinden als Iran geld zou geven aan
Nederlandse medestanders van Mohammad B. die een zender willen
beginnen? Een zender die is gericht op de groep moslimfundamentalisten
in achterstandwijken die in het huidige Nederlandse mediaklimaat hun
mening niet kwijt kunnen?
Nederland zou de zender direct proberen te verbieden, net zoals is
gebeurd met Al- Manar Tv, de satellietzender van de Libanese Hezbollah
beweging. Op 17 maart van dit jaar sommeerde het commissariaat van de
media een zendbedrijf te staken met doorgifte van de zender.
Nederlanders zijn dus ook niet gediend van bepaalde boodschappen uit
het buitenland. Misschien dat daarom andere Europese landen weigeren
aan het kanaal. De Tweede Kamer staat helemaal alleen in haar
zendingsdrang.
Is er geen ander doel te bedenken voor die 43 miljoen die voor
onafhankelijke Iraanse nieuwsgaring klaarligt?
Journalisten in Iran vragen juist om neutrale maatregelen:
trainingsprogramma's, om kennis. Er is een enorme honger om meer te
weten over westerse normen en waarden op het gebied van mensenrechten
en van journalistiek. Maar het moet steun zijn waarmee, heel
belangrijk, Iraanse journalisten niet in gevaar worden gebracht.
Waarom wordt het geld niet aangewend voor uitwisselingen, die
misschien minder ambitieus zijn maar meer zoden aan de dijk zetten?
Nederland zou het geld ook kunnen gebruiken om een Europees centrum op
te richten voor gevluchte Iraanse journalisten. Wie het land verlaat
komt vaak terecht in de administratieve hel van het
vluchtelingenschap, waardoor velen geen tijd meer hebben om te
schrijven. Hulp is geboden.
Ten slotte zou gedacht kunnen worden aan de oprichting van een
Nederlands instituut dat actief persvrijheid, democratie en
mensenrechten in Iran scherp in de gaten houdt. Constante aandacht
voor de problemen van journalisten én dissidenten in Iran is namelijk
hard nodig.
Wat nu echt belangrijk is -om verspilling van 43 miljoen euro te
voorkomen- is een dapper kamerlid dat wijzigingen voorstelt in het
amendement Karimi/Van Baalen. Want Nederland moet persvrijheid en
democratie in Iran ondersteunen, maar vanaf de zijlijn graag. Of moet
ons land net als de Verenigde Staten een voortrekkersrol gaan spelen
in het Midden-Oosten? Dan hebben we nog heel wat werk voor de boeg.
Werk dat de inwoners van die regio wellicht beter zelf kunnen doen.