Federale regering Belgie
Oriëntatienota Federale Regering voor de sociale partners
(2005-09-21)
Persdienst van de Eerste Minister
Oriëntatienota van de Federale Regering voor de sociale partners.
1. Meer jongeren tewerkstellen
Jongeren worden vandaag dikwijls onvoldoende voorbereid op de
arbeidsmarkt. Er is een schrijnend tekort aan stageplaatsen voor wie
deeltijds leert en werkt. De jongeren zelf hebben een aanmoediging
nodig om in een stage te stappen en het daar ook vol te houden. Daarom
komt er:
- een startbonus voor jongeren die slagen in hun stage en een positief
verslag krijgen van hun werkgever. De bonus zal in schijven worden
uitbetaald, om het voleindigen van de stage aan te moedigen.
- Een fiscale maatregel die werkgevers aanmoedigt stageplaatsen open
te stellen.
- Een tutoraatsbonus voor werkgevers die jongeren in het kader van een
stage opleiding geven.
Vooral voor de laagst gekwalificeerde jongeren is het belangrijk dat
ze zo snel mogelijk een werkervaring opdoen. Startbanen zijn daarbij
een belangrijk instrument. Dat instrument zal geoptimaliseerd worden
door:
- het aantal federale startbanen te verdubbelen (van 1,5 % naar 3 %).
- De federale globale projecten zullen versterkt worden. De instroom
in die federale projecten van werkloze jongeren, in het bijzonder de
minst gekwalificeerde, uit alle regio's zal verzekerd worden, met
bijzondere aandacht voor Brussel waar de werkloosheidsgraad van
jongeren het hoogst is.
Maar ook in de privé moet de mogelijkheid om werkervaring op te doen
uitgebreid worden door:
- Het voor jongeren mogelijk te maken om bij het beëindigen van hun
opleiding in het technisch of beroepsonderwijs onmiddellijk in een
individuele beroepsopleiding te stappen. Ze krijgen gedurende twee
maanden een wachtuitkering en een productiviteitsvergoeding. De
werkgever moet in een eenvoudige omkadering voorzien.
Jongeren die zelfstandig willen worden zullen extra ondersteund worden
door:
- Activering van wachtuitkeringen.
- Een hogere onkostenvergoeding, die gecumuleerd kan worden met
wachtuitkeringen.
- Een verdubbeling van de renteloze tussenkomst.
- Een langer durende begeleiding.
2. Actief ouder worden
2.1. Inleiding
De globale werkgelegenheidsgraad in België ligt te laag. De
maatregelen om, gelet op de demografische evolutie, ouderen meer
arbeidsmarktkansen te geven, kaderen dan ook in een globaal
werkgelegenheidsbeleid waarin ook vrouwen, laaggeschoolden, ouderen,
allochtonen, gehandicapten en jongeren volwaardig aan de arbeidsmarkt
kunnen participeren. De maatregelen voor ouderen die hier worden
voorgesteld, hebben betrekking op de privé-sector. Het spreekt voor
zich dat ook in de openbare sector gepaste maatregelen zullen moeten
genomen worden. Er zal verder met de regio's overlegd worden hoe alle
voorgestelde maatregelen zo goed mogelijk kunnen afgestemd worden op
het beleid dat de regio's zelf voeren.
2.2. Nieuwe houding en praktijk
Zowel werkgevers als werknemers koppelen vandaag verwachtingen en
automatismen aan leeftijd en ouder worden die niet altijd gegrond
zijn. De inzichten inzake loopbaancyclus en de relaties tussen
leeftijd, prestaties en productiviteit moeten geobjectiveerd worden
door onder meer bedrijven te ondersteunen en te stimuleren tot het
opzetten van diversiteitsplannen, regelmatige rapportering aan de
ondernemingsraad of het Comité Preventie over de leeftijdsstructuur in
een onderneming, door een brede en langdurige sensibiliseringscampagne
die alle actoren wijst op hun vooroordelen in verband met werk,
leeftijd en ouder worden en die de economische productiviteit en
arbeidsmarktwaarde van ervaren werknemers toelicht, etc.
Er kan eveneens worden gedacht aan een gerichte aanmoediging voor de
sectoren en ondernemingen om voor de nieuwe intreders op de
arbeidsmarkt tot barema's te komen waarin het element leeftijd minder
zwaar doorweegt en waarin jongeren méér gaan verdienen dan vandaag.
2.3. Vorming en opleiding
Het opdrijven van de investeringen in opleiding en vorming dient een
richtsnoer te zijn voor een gezond toekomstgericht sociaal overleg.
Cruciaal hierbij is dat men aandacht heeft voor opleiding en vorming
gedurende de ganse loopbaan met bijzondere aandacht voor oudere
werknemers. Het is de taak van de sociale partners om aandacht te
hebben voor de opleiding van de werkenden. Dat betekent concreet onder
meer dat de globale vormingsinspanning van 1,9% van de loonmassa die
tegen 2004 diende gehaald te worden, gehaald moet worden in 2006. In
samenspraak met de gewesten moeten de sociale partners tegen eind 2006
een opleidingsagenda 2010 met kwantitatieve en kwalitatieve
doelstellingen vastleggen. Hiertoe zou, en dit in lijn met de Europese
richtsnoeren, tegen 2010 1 op de 2 werknemers een opleiding of vorming
moeten volgen en dit met bijzondere aandacht voor de diversiteit in de
onderneming alsook voor de instroom in knelpuntberoepen. Om deze
doelstellingen te bereiken zouden de bijdragen aan het bestaand
vormingsfonds kunnen worden gemoduleerd in functie van de door de
ondernemingen geleverde inspanningen.
Ook kan met de Gewesten en Gemeenschappen gezocht worden hoe het
systeem IBO nog verder kan uitgebouwd worden, in het bijzonder met het
oog op de specifieke situatie van oudere werklozen.
Bovendien zou iedere werknemer ouder dan 40 recht moeten hebben op een
tweejaarlijks gesprek over de loopbaanperspectieven met een
ondernemingsverantwoordelijke (of een externe organisatie) en een
vijfjaarlijkse opmaak door een externe organisatie van een balans over
zijn loopbaanplanning. Ook de certifiëring van verworven competenties
van ouderen zal in een stroomversnelling gebracht worden.
2.4. Herstructureringen anders aanpakken
Herstructureringen zijn onvermijdelijk in een veranderende economie.
Herstructureringen mogen echter niet tot gevolg hebben dat - zoals
vandaag vaak het geval is - oudere werknemers systematisch uit de
arbeidsmarkt worden verbannen. Herstructureringen moeten nieuwe kansen
geven aan het bedrijf, maar ook en anders dan vandaag aan de
werknemers die erdoor worden getroffen. Voldoende investeren in
innovatie kan meehelpen om nieuwe kansen te creëren.
2.4.1. Meetinstrument voor innovatie
Omdat innovatiekracht een steeds belangrijkere concurrentiefactor
wordt en omdat voldoende investeringen kunnen bijdragen tot het
vermijden van herstructureringen zal een meetinstrument ontwikkeld
worden dat toelaat de inspanningen op het vlak van innovatie op te
volgen.
2.4.2. Nieuwe definitie onderneming in herstructurering.
De definitie van «onderneming in herstructurering» moet zo aangepast
worden dat het kunstmatig opdrijven van het percentage ontslagenen om
beroep te doen op brugpensioen wordt vermeden. De sociale partners
worden gevraagd tegen maart 2006 een nieuwe definitie uit te werken.
2.4.3. Herstructureren in fasen
1) Wet Renault aanpassen
Ook de wet Renault wordt aangepast: niet om de bescherming tegen
willekeurig ontslag af te bouwen, wel om sneller duidelijkheid te
hebben. In de eerste fase wordt er niet alleen onderhandeld over
mogelijke alternatieven zoals arbeidsherverdeling en over de
modaliteiten van een eventueel brugpensioen voor wie er geen
alternatieve oplossing gevonden kan worden maar vooral ook over
maatregelen die gericht zijn op het maximaal herplaatsen van de
betrokken werknemers. Om de eventuele groep van vervroegde
bruggepensioneerden te beperken, zal het opnemen van de nodige
activerende maatregelen in het sociaal plan de belangrijkste
voorwaarde worden.
De activerende maatregelen zullen inspelen op de mogelijkheden van de
betrokken werknemers als van de regionale arbeidsmarkt om ontslagen
werknemers elders te reïntegreren.
Op het einde van deze fase moet het sociaal plan worden goedgekeurd na
de vaststelling wat voor het bedrijf in herstructurering een redelijk
objectief voor wedertewerkstelling is. Deze fase duurt in principe
twee maanden.
Daarnaast komen er leeftijdsneutrale afscheidspremies voor wie het
bedrijf vrijwillig verlaat om elders aan de slag te gaan. Op die
manier kan het aantal werknemers dat getroffen wordt door de
herstructurering tot een minimum beperkt worden.
2) Activering via een tewerkstellingscel
Het centrale instrument om het objectief voor wedertewerkstelling te
bereiken is de tewerkstellingscel. De deelname aan de
tewerkstellingscel is vrijwillig, met dien verstande dat een
constructieve deelname een voorwaarde wordt om een eventuele toegang
tot het brugpensioen te openen. Het brugpensioen wordt immers beperkt
tot die ouderen waarvoor er écht geen andere passende oplossing
gevonden kan worden. Aanzienlijke financiële stimulansen in de vorm
van herstructureringsboni voor werknemers die snel ander werk vinden
alsook een strikte opvolging zorgen ervoor dat er in de
tewerkstellingscel echt werk gemaakt wordt van het zoeken naar werk.
De cel bestaat in principe 6 maanden. De werknemers genieten een
specifiek statuut, waarbij ze niet meer in dienst zijn van de
werkgever en dus ook niet meer moeten presteren. Toch wordt hen een
inkomen verzekerd gelijkaardig aan hun netto-loon. Dit specifieke en
tijdelijke statuut is enkel bedoeld voor de werknemers in
herstructurering en staat los van het debat over de harmonisering van
de statuten van arbeiders en bedienden.
Deze formule garandeert de werknemers de uitbetaling van hun integrale
opzegvergoeding. Die combinatie betekent een verbetering voor alle
slachtoffers van een herstructurering, maar houdt vooral voor
werknemers met beperkte opzegvergoedingen een aanzienlijke vooruitgang
in. Tegelijkertijd zorgt deze formule er voor dat de
herstructureringskost voor de werkgever niet beïnvloed wordt. Er wordt
eveneens verwacht dat de werknemers deelnemen aan
outplacementbegeleiding, opleidingen volgen en elk passend werkaanbod
aanvaarden.
3) ondanks een degelijk sociaal plan, de laatste reddingsboei
Indien er ondanks alle inspanningen van alle betrokkenen nog
werknemers overblijven voor wie geen passende oplossing gevonden kan
worden, dan zal voor hen - als reddingsboei - vervroegde uittreding
mogelijk zijn.
Maar ook in die gevallen zullen ze beschikbaar blijven voor de
arbeidsmarkt. Ze zullen gestimuleerd worden om terug aan het werk te
gaan onder dezelfde voorwaarden als de werklozen van dezelfde
leeftijdscategorie. De verantwoordelijke regio kan beslissen om de
tewerkstellingscel langer te laten functioneren.
2.5. Langer werken aanmoedigen
Werknemers wensen vaak meer soepelheid in de werkregelingen op latere
leeftijd. Ook werkgevers zijn vaak in deze werknemers geïnteresseerd.
De huidige arbeids- en pensioenwetgeving staat soms echter dwars op
dit verlangen. Onder meer de volgende voorstellen moeten hiertoe
bijdragen.
Een van de elementen die langer werken moeten aanmoedigen, is de
mogelijkheid van het combineren van een pensioen met een
arbeidsinkomen. Deze cumul moet zich, met uitzondering voor het
overlevingspensioen situeren na het bereiken van de wettelijke
pensioenleeftijd. Vandaar dat de grensbedragen voor de cumul na het
bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd progressief worden
verhoogd. Parallel zal bij een vervroegd pensioen de cumulmogelijkheid
afgebouwd worden. Voor het overlevingspensioen worden, om de
activiteitsgraad van de betrokkenen te verhogen, de modaliteiten
inzake de cumul met een toegelaten beroepsbezigheid herzien. Bovendien
wordt de cumul met een vervangingsinkomen uit toegelaten arbeid, onder
bepaalde voorwaarden en beperkt in de tijd, toegestaan.
We zullen een nieuw bonussysteem invoeren dat extra pensioenrechten
zal toekennen aan wie na de leeftijd van 60 jaar blijft verder werken.
Het voordeel zal prioritair zodanig zijn toegespitst dat degenen die
vandaag eerder stoppen worden aangezet om boven de 62 jaar tot aan de
wettelijke pensioenleeftijd te blijven werken.
De fiscale behandeling van de 2e pijler zal worden gewijzigd om de
leeftijd waarop het 2e pijlerpensioen wordt opgenomen gradueel te
verhogen tot de wettelijke pensioenleeftijd.
Elke persoon die dat wenst moet, ongeacht de aard van zijn loopbaan,
op termijn een individuele berekening van zijn pensioenbedrag kunnen
krijgen. Vanaf 55 jaar moet dit hem ieder jaar automatisch bezorgd
worden.
Om het aantal vervroegde uittredingen te verminderen wordt er in een
alternatief voorzien in de vorm van landingsbanen voor oudere
werknemers. Waar momenteel het tijdskrediet slechts is toegestaan voor
maximum 5% van het personeel zullen werknemers ouder dan 55 zullen
sowieso gebruik kunnen maken van een 4/5 tijdskrediet, behalve voor
sleutelfuncties die paritair worden bepaald. Het voltijdse
tijdskrediet laat iedereen die dat wenst, toe om een opleiding te
volgen of de loopbaan te onderbreken om zich met de kinderen of
zorgbehoevende familieleden bezig te houden. Het voltijds tijdskrediet
moet ook om andere redenen dan de verzoening werk-gezin of opleiding
mogelijk zijn. Alleen zal het in dat geval beperkt blijven tot
maximaal 1 jaar.
Er komt een onderhandeld collectief kader waarbinnen werknemers tussen
50 en 55 jaar de kans krijgen om de eindejaarspremie om te zetten in
bijkomende vakantiedagen.
Werknemers die zware arbeid verrichten moeten meer mogelijkheden
krijgen om over te stappen op een lichtere job, bij voorkeur in de
eigen onderneming. Om het inkomensverlies te verminderen, zou kunnen
worden voorzien in een tijdelijke compensatie.
2.6. Vervroegd stoppen ontmoedigen
De aankomende vergrijzing en ontgroening op de arbeidsmarkt noodzaken
echter tot een overlegde aanpassing van deze stelsels. Deze
wijzigingen hebben geen invloed op wie reeds vervroegd is uitgetreden.
In dit kader dient voor de toekomst ook de fiscale discriminatie
tussen nieuwe en oude bruggepensioneerden worden weggewerkt.
Voor pseudo-brugpensioenen (canada-dry) zullen geleidelijk werkgevers-
en werknemersbijdragen ingevoerd worden. Individuele of
bedrijfsregelingen zullen onmiddellijk onderworpen worden aan een
heffing die hoger ligt dan het brugpensioen. Sectorale regelingen (met
uitzondering van degenen die van toepassing zijn vanaf een bepaalde
leeftijd) die in aanvullende vergoedingen boven een bepaald bedrag
voorzien, zullen op dezelfde wijze worden behandeld. Voor brugpensioen
zullen de hoofdelijke bijdragen op termijn omgezet worden naar
procentuele bijdragen.
Om in aanmerking te komen voor brugpensioen zal de leeftijdsvereiste
geleidelijk opgetrokken worden. Men zou ook de loopbaanvereiste kunnen
aanpassen. Er zal in een bijzondere regeling voorzien worden voor de
zware beroepen.
Onafgezien van het gekozen scenario zal de activatieratio van de 50
plussers na 2010 worden geëvalueerd. Indien geen merkbare verbetering
wordt vastgesteld ten gevolge van het gekozen schema, dient dit
herzien te worden.
Indien de werkgever in het kader van brugpensioen of
pseudo-brugpensioen een aanvullende vergoeding toekent, dan moet hij
deze 50-plussers doorbetalen tijdens periodes van werkhervatting bij
een andere werkgever of tijdens werkhervattingen als zelfstandige.
Indien de doorbetaling van de aanvulling gegarandeerd wordt zouden de
voormalige werkgever en werknemer van een RSZ-vrijstelling kunnen
genieten op de aanvulling bij werkhervatting.
Oudere werklozen en werknemers die in het kader van een
herstructurering vervroegd bruggepensioneerd werden, dienen
beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt tot aan de normale
brugpensioenleeftijd.
2.7. Een nieuwe kans voor oudere inactieven
Ouderen die vandaag bij ontslag in de werkloosheid terechtkomen,
hebben nauwelijks nog kansen. Voor oudere werklozen worden onder meer
volgende hefbomen voorzien.
Een werkgever die een werknemer ouder dan 45 jaar ontslaat, moet een
outplacement voorzien zo niet dient hij een bijdrage te storten. Voor
de werknemer die hier niet op ingaat, geldt dezelfde sanctie als bij
het niet aanvaarden van een passende dienstbetrekking.
Om de keuze voor activiteit te stimuleren, wordt voor de berekening
van het pensioen alleen het plafond voor de werkelijke lonen
tweejaarlijks aangepast. Doordat dit niet gebeurt voor het plafond
voor de fictieve lonen ontstaat er een verschil tussen de twee
plafonds. Na verloop van tijd zal voor dit laatste plafond opnieuw een
tweejaarlijkse aanpassing ingevoerd kunnen worden.
De werkhervattingstoeslag wordt gemoduleerd in functie van de leeftijd
van de werknemer. De toeslag wordt niet langer toegekend na 1 jaar
werkloosheid maar onmiddellijk. Ook wie als zelfstandige wenst te
starten, kan aanspraak maken op deze toeslag. Wie langer werkloos was,
heeft bij werkhervatting tijdens het eerste jaar reeds recht op
betaalde vakantie.
Ook moet samen met de sociale partners worden onderzocht of er geen
andere inlooptrajecten naar een volwaardige baan kunnen worden
gevolgd.
3. Een nieuw sociaal contract voor een sterke en solidaire sociale
zekerheid
De Regering is ervan overtuigd dat een leefbare, sterke, rechtvaardige
en solidaire sociale zekerheid een middel is om een dynamische
economie te ontwikkelen. Het is ook een onontbeerlijk instrument om
werk te creëren, en de activiteitsgraad en het welzijn te verbeteren.
Overeenkomstig het regeerakkoord is de doelstelling deze sociale
zekerheid te versterken. Dit krachtige engagement overstijgt het kader
van deze legislatuur. Daarom wil de Regering de financieringswijze
versterken, om zo een duurzaam financieel evenwicht te verzekeren, en
voor eenieder een hoge mate van bescherming te waarborgen. Voor deze
essentiële doelstelling dient het structurele beleid van de Regering
versterkt te worden om de inkomsten van de Staat en de sociale
zekerheid te baseren op een bredere basis van inkomsten waarbij de
factor werk minder belast wordt.
De sociale zekerheid is ook één van de drijvende krachten van de
economische dynamiek. Jobcreatie is de grootste waarborg bij uitstek
om de toekomst van de sociale zekerheid te vrijwaren. Het is in die
geest dat de Regering tegelijkertijd ambitieuze acties wil, die
toelaten de economie te ondersteunen en dynamisch te maken, en te
vermijden dat het niveau van maatschappelijke bescherming wordt
losgekoppeld van de evolutie van de nationale rijkdom.
3.1. Het structureel financieel evenwicht van de sociale zekerheid
verzekeren
De sociale zekerheid is een essentieel instrument van de economische
gezondheid van het land en het welzijn van allen.
De doelstelling van de Regering is, vanaf 2006, het financiële
evenwicht van de sociale zekerheid structureel te verzekeren, wat een
absolute voorwaarde is voor de leefbaarheid ervan.
Om tot dit evenwicht te komen, zijn weliswaar specifieke maatregelen
nodig, maar die moeten samengaan met creatie van werk en welvaart.
3.2. Een sociale zekerheid om de economie dynamisch te maken: de
productiefactor "werk" verlichten
De regering is ervan overtuigd dat de sociale zekerheid en de
fiscaliteit moeten worden ingezet om arbeidsplaatsen te creëren.
Momenteel zorgen arbeidsinkomsten voor het belangrijkste deel van de
sociale zekerheidsfinanciering; de bijdragen staan namelijk voor 68%
van de SZ-inkomsten.
België kent een beduidend fiscaal en parafiscaal heffingspercentage op
werk, in vergelijking met het gemiddelde van de Europese Unie en van
de drie buurlanden. Hoewel er al grote inspanningen zijn geleverd,
dient dit beleid verder gezet te worden om een maximum aantal banen te
kunnen creëren.
In dit opzicht wil de Regering de tewerkstelling en het
concurrentievermogen van bedrijven ondersteunen met nieuwe (sociale
en/of fiscale) lastenverlagingen op de arbeidskost. De doelstelling is
duidelijk: de maatregelen richten op waar ze het doeltreffendst zullen
zijn om werkgelegenheid te scheppen.
De tewerkstellingsgraad van laaggeschoolde werknemers bedraagt vandaag
slechts 40%, tegenover 65% voor mindergeschoolde personen, en 80% voor
hooggeschoolden. De doelstelling van de Regering is bijgevolg de
tewerkstellingsgraad van deze laaggeschoolde werknemers te verhogen
met nieuwe maatregelen van patronale lastenverlaging en/of langs
fiscale weg (bijvoorbeeld de aftrek van het beroepskostenforfait),
toegespitst op de min 25-en de +45jarigen en zich concentrerend op de
laagste lonen.
De activiteitensectoren die intensief een beroep doen op nacht- en/of
ploegenarbeid zijn bijzonder kwetsbaar omwille van de hoge loonkost in
vergelijking met derde landen. Daarom wenst de Regering de maatregelen
te sterken die de loonkost milderen voor die ondernemingen die
werknemers in dergelijke stelsels tewerkstellen.
De Regering wil een kader bieden voor de creatie van kwaliteitsvolle
tewerkstelling voor toekomstige marktopportuniteiten. Ontwikkeling van
fundamenteel en toegepast onderzoek kan duurzaam bijdragen tot de
creatie van die banen met hoge toegevoegde waarde. Op 1 oktober
aanstaande treedt een nieuwe lastenverlaging in werking ten behoeve
van de universiteiten, de onderzoekscentra en de ondernemingen. In
dezelfde zin zal de regering andere maatregelen voorstellen ter
ontwikkeling van het onderzoek.
De Regering zal beslissen of zij tussenkomt via een vermindering van
de sociale lasten, via fiscale weg, of via een combinatie van beide.
Ze zal dan ook een gepaste fasering volgens de beschikbare begroting
opstellen, waarbij zal worden toegezien op een billijke verdeling
tussen de lastenverlagingen op werk en de welvaartsaanpassingen van
uitkeringen.
3.3. Welzijnsvastheid om een behoorlijk levensniveau te waarborgen en
de groei te bevorderen
De welvaartsvastheid van sociale uitkeringen van het werknemersstelsel
en het zelfstandigenstelsel is een regeringsprioriteit. Dit mechanisme
biedt de waarborg dat een degelijk niveau van maatschappelijke
bescherming behouden blijft. Het vormt ook een belangrijk element voor
het behoud van het beschikbare gezinsinkomen en is bijgevolg ook een
factor voor economische groei.
De Ministerraad van Oostende heeft besloten dit fundamentele principe
in de wet in te schrijven en stelde gerichte maatregelen voor om de
oudste pensioenen en rentes te herwaarderen, in het kader van een
structureel mechanisme dat afhangt van de sociale partners.
Deze beslissing werd voorafgegaan door een advies van de sociale
partners in gemeenschappelijk overleg met de Nationale Arbeidsraad,
het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut van de
zelfstandigen en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Dit advies
houdt rekening met de evolutie van de tewerkstellingsgraad, met de
behoefte een duurzaam financieel evenwicht te halen binnen de sociale
zekerheid van de werknemers en met de demografische evolutie, meer
bepaald met de vergrijzing.
In dat kader wordt ook aandacht besteed aan de economische groei, aan
de verhouding tussen het aantal uitkeringsgerechtigden en het aantal
actieve personen, aan de zorg om geen nieuwe arbeidsvallen te creëren
of de bestaande te verergeren. De voorstellen van de Regering die
betrekking zullen hebben op het geheel aan vervangingsinkomens zullen
bijzondere aandacht besteden aan de eindeloopbaanproblematiek voor
vrouwen.
Om de efficiëntie van dit fundamentele mechanisme te waarborgen, wil
de Regering verzekeren dat de belangrijke herwaarderingen en
aanpassingen vanaf 2007 worden doorgevoerd. Bovendien wil de Regering
de sociale partners structureel waarborgen dat ze over de nodige
middelen zullen beschikken om deze koppeling aan de welvaart te
verzekeren. Het bedrag hiervoor zal een proportie zijn van de evolutie
van de economische groei.
In het kader van die enveloppe zal de Regering aan de sociale partners
voorstellen doen voor herwaarderingen en aanpassingen. In
overeenstemming met het wettelijke mechanisme waartoe in Oostende werd
beslist, zullen de sociale partners deze kunnen heroriënteren als ze
dat wensen.
In dit kader wil de Regering vooreerst de prioritaire maatregelen
bevestigen die reeds te Oostende werden voorgesteld en die vanaf 2007
moeten worden geïmplementeerd:
- Aanpassing met 2% van pensioenen en invaliditeitsrentes die aanvang
hebben genomen in 2000 of 2001 (+ dan 6 jaar);
- Verhoging van de invaliditeitsminima tot het niveau van de
pensioensminima;
- Welvaartsaanpassing voor de loonplafonds in 2007
Tegelijkertijd zal de regering het leefloon aanpassen.
Verder zal de Regering, in een fasering die rekening houdt met de
beschikbare middelen en die zich inspireert op de groei voorzien door
de CVV, onder meer doelgerichte correctiemaatregelen of aanpassingen
nemen, en dit voor specifieke groepen waar een achterstand werd
vastgesteld. In een eerste tijd zullen de middelen worden besteed aan
de laagste pensioenen, meer bepaald de oudste pensioenen en
invaliditeitsuitkeringen en de atypische en onvolledige loopbanen, in
het bijzonder van vrouwen.
De sociale partners zullen kunnen voorstellen deze te heroriënteren.
3.4. Financiering: een stabiliteitspact voor de sociale zekerheid
3.4.1. Uitgaven en inkomsten onder controle
De Regering wil de strijd versterken tegen zwartwerk en
maatschappelijke fraude onder elke vorm (mensenhandel,
schijnzelfstandigen, niet-aangegeven werk). Dergelijke toestanden zijn
inderdaad onaanvaardbaar qua billijkheid, ethiek of gerechtigheid.
Door dergelijke fraude worden werknemers beroofd van een essentiële
maatschappelijke bescherming, wordt de solidariteit ondermijnd en
worden de openbare financiën beroofd van een niet te verwaarlozen deel
van de verschuldigde inkomsten. Op economisch vlak, veroorzaken ze
oneerlijke concurrentie ten aanzien van bedrijven die de regels
naleven. De strijd tegen de ondergrondse economie laat niet alleen toe
dat de uitgaven beheerst worden, maar ook dat de lasten die wegen op
de burgers en bedrijven die de maatschappelijke regels naleven,
verminderen.
De inspanningen zullen nog opgevoerd worden zowel voor fraude inzake
uitkeringen als deze inzake sociale en fiscale bijdragen. Om de
fraudebestrijding doeltreffender te maken zal de Regering enerzijds
steunen op een waaier aan versterkte of nieuwe wettelijke maatregelen.
Aan het Parlement zal één of meer nieuwe wettelijke kaders worden
voorgelegd om de sancties tegen fraude inzake uitkeringen en bijdragen
duidelijk te verscherpen en ook de strijd aan te binden met de
schijnzelfstandigheid. De Regering zal erop toezien dat alle
werkmiddelen en actoren die hiertoe kunnen bijdragen worden
gemobiliseerd onder andere door een versterking van de linking van
verschillende databanken.
De beheersing van de uitgaven in gezondheidszorg zal een prioriteit
blijven. Voor de duurzaamheid van ons systeem, een wezenlijke
prioriteit van de Regering, moet men continu waakzaam blijven om
eventuele misbruiken, nutteloze uitgaven en ongerechtvaardigde
verschillen in praktijken te vermijden.
In diezelfde geest dienen de uitgaven in de andere sectoren van de
sociale zekerheid te worden beheerst.
3.4.2. Een nieuw financieringsmechanisme voor de begroting van de
gezondheidszorg
In het kader van dat nieuwe mechanisme dat vanaf 2008 zal werken, zal
de Staat de nodige maatregelen treffen om de financiering te
verzekeren van de begrotingsdoelstelling van de ziekteverzekering
wanneer de Regering beslist dat die sterker moet toenemen dan de groei
van de sociale bijdragen. Deze tussenkomst van de staat zal verzekerd
worden door een uitbreiding van de financieringsbronnen van de
gezondheidszorg.
In die nieuwe bepaling zullen het globaal beheer van de werknemers en
zelfstandigen elkeen de begrotingsdoelstelling van RIZIV financieren
ten belope van de groei van de ontvangsten uit sociale bijdragen.
Dit nieuwe mechanisme doet niets af aan de responsabilisering van de
partners van de ziekteverzekering en zal ervoor zorgen dat, in het
kader van eventuele overschrijdingen van de begrotingsdoelstelling,
systematische mechanismen een dekking verzekeren van dit tekort zonder
dat een bijkomende tussenkomst van de staat nodig is. Binnen de
uitwerking van dit nieuwe dekkingmechanisme van
budgetoverschrijdingen, zal het globaal beheer automatisch tussenkomen
voor een beperkt nog te bepalen percentage. Dit nieuwe mechanisme mag
uit zichzelf niet leiden tot een bijkomende marge in de andere
sectoren van de sociale zekerheid te wijten aan een toename van de
alternatieve financiering.
Ter aanvulling van het Zilverfonds gaat het om een belangrijk element
om het hoofd te bieden aan bestaande en toekomstige uitdagingen
verbonden aan de vergrijzing.
3.4.3. Nieuwe financieringspistes om de last op arbeid te verlichten
Om deze uitdagingen aan te kunnen, zal de Regering nieuwe structurele
financieringswijzen waarborgen voor de sociale zekerheid. Dit zal niet
leiden tot een verhoging van de druk op de arbeidsinkomens en zal dus
aan de sociale zekerheid een diversificatie van de
financieringsbronnen waarborgen.
Bij deze mechanismen zal er ook worden op toegezien de economische
ontwikkeling van bedrijven niet te belemmeren. Ongeacht de genomen
financieringsmaatregelen zal de Regering de koppeling van de lonen aan
de index behouden, vermits de koopkracht van de gezinnen een
essentieel onderdeel uitmaakt van de economische groei.
Rekening houdend met deze vereisten bestudeert de Regering
verschillende financieringspistes die geleidelijk zullen worden
opgestart vanaf 2006. De Regering maakt werk van verschillende
systemen die zullen instaan voor het structurele evenwicht van de
sociale zekerheid. Het kan gaan over een globale maatregel of over een
optelsom van verschillende maatregelen die kaderen in een duidelijke
filosofie: de inkomsten van de sociale zekerheid stoelen op een
bredere inkomstenbasis waarin de factor arbeid minder belast wordt. De
regering zal werken op de scenario's die worden bestudeerd door het
Federaal Planbureau, de Nationale Bank van België en de Europese
Commissie. In dat kader besteedt de Regering specifieke aandacht aan
een toewijzing aan de sociale zekerheid van bijkomende roerende
inkomsten en van fiscale (directe en indirecte, bedrijfsvoorheffing)
terugverdieneffecten ten gevolge van de lastenverlagingen.