Speech van staatssecretaris Van Geel (VROM) bij de
begrotingspresentatie 2006, Nieuwspoort 19 september 2005
Dames en heren,
Zag u vorig jaar een getergde bewindspersoon op deze stoel zitten, dit
jaar is het anders. Mijn ambities waren dezelfde, maar de financiering
voor mijn plannen was nog niet of slechts gedeeltelijk rond. Nu wel.
Daarom wil ik u vooral laten delen in mijn blijdschap over het feit
dat ik voor 2006 en de periode daarna geld heb gekregen om een aantal
prangende problemen op te lossen.
Zonder op mijn borst te kloppen overigens, want de problemen die eraan
ten grondslag liggen zijn niet te onderschatten, en hebben dat geld
ook dringend nodig. Maar toch, was het vorig jaar 'nu even niet!', dit
jaar is het 'nu even wel, en rap ook!'.
In deze persconferentie ga ik in op vier belangrijke dossiers:
luchtkwaliteit, waarvoor tot 2015 inmiddels 900 miljoen euro wordt
uitgetrokken; biobrandstoffen, waarvoor 70 miljoen wordt gereserveerd;
bodemsanering, waarvoor tot 2010 een bedrag van 50 miljoen euro extra
beschikbaar is; en duurzame energie, waarvoor we 250 miljoen
uittrekken en een vergelijkbare investering van het bedrijfsleven
tegemoet zien. Tot slot ga ik in op de Toekomstagenda Milieu, die ik
begin 2006 aan de Kamer wil sturen.
Luchtkwaliteit
Allereerst luchtkwaliteit. Het afgelopen jaar zijn we opnieuw
geconfronteerd met de gevolgen van de deken van fijn stof die over ons
land ligt. Over de exacte gezondheidsgevolgen daarvan lopen de
wetenschappelijke meningen uiteen, maar zeker vijfduizend mensen per
jaar overlijden daardoor vroegtijdig. Daarnaast is die deken zo dik,
dat de de Raad van State een groot aantal bouwplannen in de ijskast
heeft gezet. We moeten alles op alles zetten om die problemen aan te
pakken en op te lossen, zowel vanwege de gezondheidseffecten als
vanwege de stagnatie in ruimtelijke ontwikkelingen.
Het kabinet kiest daarom voor een aanpak van de problematiek, gericht
op internationale, nationale en lokale afspraken, en gericht op alle
relevante sectoren, met nadruk op het verkeer. Daarmee doen we wat
juridisch, financieel, technisch en maatschappelijk mogelijk is. We
pretenderen echter niet om het hele luchtkwaliteitsprobleem op te
lossen, omdat de luchtkwaliteit in Nederland ook in belangrijke mate
wordt beïnvloed door buitenlandse emissies. Uiteindelijk kunnen wij
vijftien procent van de hoeveelheid fijn stof zelf aanpakken, want
slechts dat deel wordt in Nederland door de mens veroorzaakt.
Onze aanpak kent vier sporen, die elkaar versterken:
Een omvangrijk en concreet pakket aan maatregelen van alle overheden
gericht op verkeer, landbouw en industrie. Het kabinet heeft in juni
al 300 miljoen euro extra vrijgemaakt en heeft daaraan in augustus nog
100 miljoen toegevoegd uit het Fonds Economische Structuurversterking
(FES). Samen met de eerder gereserveerde gelden in het kader van de
Nota Verkeersemissies, de Nota Mobiliteit en het Investeringsbudget
Stedelijke Vernieuwing is nu in totaal 900 miljoen euro beschikbaar
voor de periode 2005-2015. Met dat geld voeren we concrete maatregelen
uit, zoals het stimuleren van roetfilters voor vrachtauto's,
bestelbusjes en binnenvaartschepen, maar ook voor voor het stimuleren
van schonere vuilniswagens en schoner openbaar vervoer in gemeenten en
provincies, en voor het sneller op de weg krijgen van schone Euro 4/5
vrachtauto's. Van die 100 miljoen gaat ook een bedrag naar gemeenten
voor het oplossen van lokale problemen, want voor een deel zit daar de
angel. Een efficiëntere doorstroming van het verkeer door een betere
afstemming van verkeerslichten, of door de aanleg van rotondes, kan de
luchtkwaliteit direct naast wegen verbeteren. Dat is goed voor de
gezondheid van de bewoners en biedt kansen voor eventuele bouwplannen.
Daarnaast zet ik sterk in op wetgeving. Via nieuwe wetgeving pakken we
de knelpunten in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen aan. De
gebiedsgerichte saldobenadering vormt daarvan een centraal onderdeel.
Uitgangspunt daarbij is dat regio's een milieugebruiksruimte krijgen,
en alle maatregelen die gemeenten en provincies nemen om de
luchtkwaliteit te verbeteren, tellen mee om bouwprojecten weer
doorgang te laten vinden. Dat biedt mogelijkheden om binnen een gebied
te compenseren. Uitgangspunt blijft altijd dat de luchtkwaliteit niet
achteruit mag gaan.
Ten derde blijft natuurlijk de vraag bij hoeveel plannen
luchtkwaliteit daadwerkelijk ten grondslag ligt aan de oorzaak van de
bouwvertraging. Daarom is er een Task Force Luchtkwaliteit opgericht,
een samenwerkingstraject van alle betrokken overheden, die zich richt
op het in beeld brengen van de problematiek. Hiermee wordt een goede
afstemming tussen alle partijen beoogd.
Tot slot richten we ons op de beïnvloeding van de Europese
besluitvorming, met twee doelen: enerzijds willen we scherpere
emissie-eisen voor verkeer, landbouw en industrie, anderzijds
aanpassing van de uitvoeringseisen van de EU-luchtkwaliteitsnormen.
Want ondanks alle maatregelen halen we in 2010 nog steeds niet op alle
plekken de NOx-normen.
Dit veelomvattende pakket brengt een substantiële reductie teweeg van
gezondheidsbedreigende emissies, en biedt meer mogelijkheden voor
woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. Ik heb er vertrouwen
in dat we de problemen met deze totaalaanpak - met maximale inzet op
alle denkbare fronten, en met 900 miljoen euro aan geld - uiteindelijk
de baas worden. Dat is zeer belangrijk, omdat de burgers in Nederland
luchtkwaliteit als een van de meest urgente milieuproblemen van deze
tijd beschouwen, zo bleek onlangs nog uit de resultaten van de
TNS-NIPO-enquête over het draagvlak van het milieubeleid. En die
burgers wil ik blijven betrekken bij het milieubeleid van nu en van de
toekomst.
Biobrandstoffen
Een ander urgent probleem in de ogen van burgers is het
klimaatprobleem, voor een groot deel veroorzaakt door CO -uitstoot
van huishoudens, industrie, verkeer en vervoer. Op die laatste
categorie wil ik ingaan. Want naast roet en stikstofdioxide, die
schone motoren en roetfilters op een slimme manier kunnen tegengaan,
stoten auto's ook CO de lucht in. Biobrandstoffen vormen een slimme
zet om die CO -uitstoot door het verkeer tegen te gaan. Het
stimuleren van biobrandstoffen is al lang een politieke wens van mij,
maar vorig jaar speelde vooral de discussie hoe we dat zouden betalen.
Dat geld is er nu: 70 miljoen euro voor 2006. Die hoort bij een
totaalpakket, waarvan verplichtstelling en het stimuleren van van
innovatie verder deel uitmaken.
En dat pakket is nodig, want waar de broeikasgasemissies van de meeste
sectoren geleidelijk dalen, is in de sector verkeer nog steeds een
stijging waar te nemen. De verwachting voor de komende decennia is dat
de uitstoot van broeikasgassen in deze sector bij ongewijzigd beleid
sterk blijft stijgen. Ik heb namens het kabinet al eerder mijn zorgen
uitgesproken over dat toekomstscenario. Ook de Europese Commissie
deelt die zorg en heeft alle lidstaten verplicht zich in te zetten
voor de introductie van biobrandstoffen. Het merendeel heeft daaraan
gehoor gegeven.
Volgend jaar trekt het kabinet dus zeventig miljoen euro uit voor het
stimuleren van biobrandstoffen. Ons beleid is gericht op een
verplichte marktintroductie van biobrandstoffen van twee procent in
2007. In het overgangsjaar 2006 maakt het kabinet het gebruik van
biobrandstoffen aantrekkelijk door brandstofmengsels met twee procent
biobrandstof fiscaal te stimuleren. Door geen accijns te heffen op het
aandeel biobrandstof kan de prijs van dat mengsel concurreren met
fossiele brandstof. Aan de pomp merkt u dus niets van de extra kosten,
want zoals gezegd, daar trekt het Rijk geld voor uit.
De overheid zal daarnaast de innovatie van biobrandstoffen verder
stimuleren. Het innovatiebeleid richt zich op het ondersteunen van de
ontwikkeling van biobrandstoffen met een verbeterde milieuwinst, dus
minder CO -uitstoot. De biobrandstoffen van nu, zoals biodiesel en
bio-ethanol, reduceren de CO -uitstoot met vijftig procent ten
opzichte van gewone fossiele brandstoffen. Door technologische
innovatie kan dat percentage op termijn oplopen tot tachtig procent!
Daarnaast richt innovatie zich op het ondersteunen van het gebruik van
biobrandstoffen bij innovatieve toepassingen. Te denken valt hierbij
aan het stimuleren van voertuigen zoals bussen die op (bijna) pure
biobrandstoffen rijden, en daarmee ook een bijdrage leveren aan het
verbeteren van de lokale luchtkwaliteit. Overigens bieden
biobrandstoffen in potentie ook kansen voor Nederlandse bedrijven
zoals ethanolproducenten en raffinaderijen. En voor de havens en de
scheepvaart. Hier geldt dus: milieu als kans.
Door die innovatieslag hopen we spoedig te komen tot een grootschalige
introductie van biobrandstoffen op een nieuwe, slimme en concurrerende
manier. Daarmee is zowel ons bedrijfsleven, de autogebruiker als het
milieu gediend.
Bodemsanering
Nu wil ik graag kort stil staan bij bodemsanering, waarvoor het
kabinet tot en met 2010 vijftig miljoen euro uittrekt. Misschien niet
het meest sexy onderwerp, maar het is belangrijk dat we ook aandacht
aan de 'ongoing concerns' blijven geven. Bodemsanering is noodzakelijk
om de vervuiling van ons grond- en drinkwater tegen te gaan, en om
ruimte te kunnen hergebruiken. Uitgangspunt is terreinen met een
'vuile' erfenis uit het verleden weer geschikt te maken voor gewenst
gebruik, zodat investeringen in de toekomst mogelijk zijn. In
Nederland weten we precies hoe er gesaneerd moet worden, welke
technieken ervoor nodig zijn, en waar er gesaneerd moet worden,
daarvan bestaat een landsdekkend beeld. Maar wanneer er gesaneerd
wordt is altijd afhankelijk van de beschikbare fondsen. Een gebrek aan
middelen kan alleen gecompenseerd worden door het verschuiven van de
einddatum van de programma's van 2023 naar 2030.
Door de vrijgemaakte vijftig miljoen euro extra is zo'n ongewenste
vertraging voor drie projecten niet meer nodig. Het betreft de
Stormpolder bij Krimpen aan de IJssel, die geschikt moet worden
gemaakt voor stedelijke en bedrijfsmatige uitbreiding en de
bedrijfsterreinen bij Olst, waar de kwaliteit van het grondwater is
aangetast. Beide projecten starten door deze investering volgend jaar
en zijn binnen twee jaar afgerond. En ten derde de Limburgse en
Brabantse Kempen, waar door massale zink- en cadmiumverontreiniging de
kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater wordt bedreigd. Dit
langdurige project wordt in vijf tot zeven jaar uitgevoerd.
Borssele en duurzame energie
Over naar een ander hoofdstuk: Borssele. Zoals u weet gaat het sluiten
van Borssele, zoals voorzien in het regeerakkoord, gepaard met een
forse schadevergoeding. De regeringspartijen hebben op grond daarvan
aangegeven nog eens grondig te willen analyseren of het niet beter is
om deze schadevergoeding te besteden aan de noodzakelijke transitie
naar een duurzame energiehuishouding, die nodig is om het probleem van
de klimaatverandering tegen te gaan. Die transitie vergt flinke
investeringen van bedrijfsleven en overheid. Het kabinet heeft
daarvoor uit de FES-middelen 250 miljoen euro gereserveerd.
Als de Tweede Kamer het openhouden van Borssele acceptabel vindt,
draagt dat op zichzelf al bij een klimaatvriendelijke
elektriciteitsproductie na 2013, want technisch zijn er mogelijkheden
om de bedrijfsvoering na 2013 veilig voort te zetten.
Wat is de stand van zaken?
Zoals gezegd, reserveert het kabinet 250 miljoen euro uit de
FES-middelen voor de energietransitie. De inzet van het kabinet is dat
ook Delta, Essent en EPZ, de bij Borssele betrokken bedrijven, een
substantieel bedrag investeren in de verduurzaming van de
energievoorziening.
In totaal wordt het een innovatief pakket met verbeeldingskracht, dat
een verdere stimulans geeft aan de overgang naar een duurzame
energiehuishouding. Het geld is bestemd voor energiebesparing, schoon
fossiel en hernieuwbare energiebronnen.
Energiebesparing is nodig om de hoge energieprijzen te kunnen
opvangen, en zuinig om te gaan met de uitputbare fossiele brandstoffen
in de gebouwde omgeving, industrie en glastuinbouw.
Bij schoon fossiel streven we samen met marktpartijen naar enkele
grootschalige demonstratieprojecten rond CO -opslag. Dat doen we,
opdat elektriciteitsproducenten ook in de toekomst op verantwoorde
wijze kolen kunnen stoken.
En tot slot stimuleren we met dit geld wind- en zonne-energie en
innovatieve biobrandstoffen.
Doel van dit pakket is dat het klimaatvoordeel, de beperking van de
CO -uitstoot, door het openhouden van Borssele verdubbelt. In totaal
gaat het over 1,4 megaton CO -reductie per jaar. Daarmee levert het
een substantiële bijdrage aan het halen van de Kyoto-doelstellingen en
de post-Kyoto periode.
Geleerde lessen
Het is fijn dat er maatregelen kunnen worden genomen, die direct
effect sorteren. Maar daarmee zijn we er nog niet. Om onze
milieudoelen op lange termijn te realiseren, ben ik bezig met het
opstellen van mijn Toekomstagenda voor het milieu. Daarin verwerk ik
de leerervaringen uit de eerste helft van mijn kabinetsperiode, die in
het teken stond van nuchter, realistisch uitvoeren.
Wat zijn die ervaringen?
Allereerst het besef dat we 'milieu' met Europa moeten regelen.
Sterker nog: Nederlands milieubeleid is Europees beleid geworden, en
vice versa. Veel van onze problemen zijn grensoverschrijdend, denk aan
het klimaat en luchtkwaliteit. We hebben Europa nodig om die problemen
op te lossen. We moeten daar aan de onderhandelingstafel goede,
uitvoerbare normen voor elkaar krijgen, maar ook de verplichtstelling
van roetfilters realiseren.
Ten tweede. Het traditionale milieubeleid dreigt vast te lopen.
Burgers en bedrijven lopen te hoop tegen de hoeveelheid regels.
Milieuproblemen kunnen niet door meer geld alleen worden opgelost en
met het vingertje zwaaien lost ook niets op. Ik wil daarom sterk
inzetten op oplossingen, die de kansen voor milieu en economie
combineren. Innovatie vormt daarbij het sleutelwoord.
Ten derde zoek ik naar een nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling
tussen overheid, bedrijfsleven en burgers. Want die is nodig.
Ondernemers en burgers hebben een primaire verantwoordelijkheid, en
geen afgeleide verantwoordelijkheid voor het oplossen van de
milieudruk die zij veroorzaken. Daarom stellen we bijvoorbeeld
producenten steeds meer verantwoordelijk voor de producten die ze
maken, ook als die worden afgedankt. Zij moeten zorgen dat hun
producten worden ingezameld en milieuvriendelijk verwerkt of
hergebruikt.
Als vierde heb ik (uit dossiers als bodem, vuurwerk en radon) geleerd
dat we meer dan in het verleden een nuchtere afweging moeten maken
tussen de kosten en baten van instrumenten om onze milieudoelen te
halen. We moeten ons geld effectief en efficiënt inzetten, daar waar
we de meeste resultaten boeken.
En tot slot moeten we burgers beter betrekken bij het beleid. Nu zien
burgers het verband tussen doelen en maatregelen niet meer, wat het
draagvlak voor het milieubeleid ondermijnt. Ook accepteren ze niet
meer dat de overheid met allerlei technische en detaillistische regels
komt. Daarnaast moet een goede aanpak van milieuproblemen met hen - en
niet over hun hoofden heen - worden gemaakt. Communicatie speelt
daarin een cruciale rol.
Toekomstagenda
Met deze ervaringen in het achterhoofd, wil ik in februari 2006 de
Toekomstagenda Milieu naar de Tweede Kamer sturen. Volgende week stuur
ik de Kamer al een Hoofdlijnennotitie. Dit op uitdrukkelijk verzoek
van de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van vorig jaar. De
discussie die ik met de Kamer wil voeren, gaat over de vraag wat de
meest effectieve en efficiënte manier is om ons milieubeleid vorm te
geven. Om onze ambities te realiseren, moet het huidige milieubeleid
worden gemoderniseerd. In mijn toekomstagenda zullen dus concrete
acties staan voor een slimmer en moderner milieubeleid, dat op de
toekomst is voorbereid.
Dilemma's
In die agenda zoek ik ook een uitweg uit de dilemma's die ik in het
milieubeleid tegenkom. En ook daarover wissel ik graag van gedachten
met de Kamer. Ik schets u twee van die dilemma's.
De samenleving voelt zich nog steeds sterk betrokken bij de
milieuproblemen. Tegelijkertijd is de steun voor verdergaande
milieumaatregelen beperkt, zeker verplichtstelling en maatregelen die
kosten met zich meebrengen. Soms zijn die wel nodig. Hoe gaan we daar
in onze afwegingen mee om?
Een ander dilemma. De Milieubalans 2005 bevestigt het beeld dat ik u
al vaker heb genoemd: het gaat een stuk beter met het milieu en de
meeste emissies dalen. Maar we halen onze doelen voor bijvoorbeeld
luchtkwaliteit, geluid en bodemsanering niet, ondanks dat we veel meer
doen dan gemiddeld in Europa. Daar zijn een aantal verklaringen voor.
Onze milieudruk is groot door de ligging in een deltagebied, de
intensieve landbouw, de hoge bevolkingsdichtheid en de grote
mobiliteit. Desondanks wil ik in Nederland een even grote
milieukwaliteit realiseren als andere EU-lidstaten. Hoe gaan we met
die discrepantie tussen veel doen en niet genoeg bereiken om? Ik wil
in ieder geval vasthouden aan een absolute ontkoppeling tussen
economie en milieu en het voorkomen van afwenteling van onze
milieuproblemen naar elders en later, de doelen uit het NMP4. Om dat
te bereiken zijn extra inspanningen nodig, waarbij we op een slimme en
efficiënte manier met ons geld omgaan.
Dat wat betreft mijn Toekomstagenda voor het milieu. Maar allereerst
zullen we de VROM-begroting voor het jaar 2006 bespreken. En daarover
kan ik tevreden zijn. Er is meer geld dan vorig jaar voor een aantal
belangrijke beleidsprioriteiten. En dat geld besteden we 'clean,
clever en competitive', aan innovatieve en kostenefficiënte
maatregelen.
Ik dank u voor uw aandacht.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer