Groslijst adviesaanvragen SER 2006
Nr. Departement Onderwerp
1. SZW Maatschappelijke participatie van jong gehandicapten*
2. Justitie Wet aanpassing bestuursprocesrecht*
3. V&W Mobiliteitsmanagement en de rol van het bedrijfsleven
4. BZK Het voorkomen van personeelstekorten in de publieke sector
5. BZK Lissabon-doelstellingen; impuls op stedelijk en regionaal niveau
6. BZ Facilitering en regulering van tijdelijke arbeidsmigratie uit
ontwikkelingslanden
7. EZ Toekomstige energievoorziening
* Deze aanvragen waren al opgenomen in de groslijst die het kabinet in 2004 heeft goedgekeurd. Deze
lijst is in september 2004 aan de SER gezonden.
Toelichting
1. Maatschappelijke participatie van jong gehandicapten
De SER zal om advies worden gevraagd over de mogelijkheden van personen met een Wajong-uitkering
tot maatschappelijke participatie. Het gaat uitdrukkelijk niet om een advies over de uitkeringsrechten,
omdat die onderdeel uitmaken van de komende stelselwijziging. Hoewel veel Wajongers nu al op een of
andere manier werkzaam zijn (zij het bijna nooit in reguliere arbeid), is het zinvol te bezien hoe meer
personen van deze groep met ondersteuning maatschappelijk zinvolle activiteiten kunnen verrichten.
Planning: Op 16 september 2003 heeft de minister van SZW de SER geschreven dat hij om dit advies zou
gaan vragen. Vervolgens heeft de minister op 13 april 2004 besloten om de aanvraag uit te stellen, zodat
eerst het advies van de Commissie Werkend Perspectief daarin kon worden verwerkt. Daarnaast speelde
mee dat de aanvraag pas kon worden verstuurd zodra het wetsvoorstel WIA openbaar zou zijn, omdat in
de adviesaanvraag wordt uitgegaan van het reïntegratie-instrumentarium zoals dat in de WIA luidt.
Op 17 juni 2005 heeft de minister van SZW de SER heeft geschreven dat de adviesaanvraag langer wordt
uitgesteld, omdat er verschillende nieuwe activiteiten rondom de positie van jonggehandicapten in gang
zijn gezet, zoals de modernisering van de WSW. Eerst wordt de uitkomst hiervan afgewacht. Naar
verwachting zal medio 2006 opnieuw worden bezien of de adviesaanvraag nog wenselijk is.
2. Wet aanpassing bestuursprocesrecht
Het wetsvoorstel bevat een reeks eerder aangekondigde verbeteringen en vereenvoudigingen van het
bestuursprocesrecht, gericht op een meer efficiënte behandeling en een meer definitieve afdoening van
bestuursrechtelijke procedures, waardoor vertraging van maatschappelijke projecten als gevolg van
dergelijke procedures wordt teruggedrongen. Het gaat onder meer om de invoering van de mogelijkheid
om gebreken in besluiten hangende de beroepsprocedure te herstellen ("bestuurlijke lus"), om verruiming
van de mogelijkheid om formele gebreken in besluiten te passeren en om invoering van incidenteel hoger
beroep. De voorstellen zijn aangekondigd in de nota "Naar een slagvaardiger bestuursrecht"
(Kamerstukken II 2004/05, 29 279 nr. 16h). De SER zal primair worden verzocht te adviseren over de
gevolgen van het wetsvoorstel.
Planning: Het streven is om de adviesaanvraag omstreeks 1 november 2005 te doen uitgaan.
---
3. Mobiliteitsmanagement en de rol van het bedrijfsleven
In de Nota Mobiliteit wordt aangegeven, dat ter versterking van de economie in Nederland de
mobiliteitsgroei in goede banen geleid moet worden. Daarbij is het terugdringen van de mobiliteit geen
optie, maar rustig achterover leunen evenmin. Inzet van alle partijen is nodig. Bedrijven en forensen
kunnen hun vraag naar mobiliteit anders inrichten, terwijl overheden, vooral gemeenten, dit ondersteunen
met een passend aanbod. Mobiliteitsmanagement (denk aan fietsbeleid, stimuleren van
vervoermanagement, incl. telewerken en flexibele werk- en openingstijden, parkeerbeleid) hoort bij dit
passende aanbod. Bij de overheid bestaat het idee, dat het alleen met minder vrijblijvende afspraken
tussen gemeenten en bedrijven zal lukken om zichtbare effecten op de bereikbaarheid en leefbaarheid te
bereiken. Het rijk wijst gemeenten op de mogelijkheden van het juridisch instrumentarium dat zij tot hun
beschikking hebben en dat zij - waar dat relevant is - kunnen inzetten. De overheid geeft er echter de
voorkeur aan, dat bedrijven zelf hun verantwoordelijkheid nemen bij het in goede banen leiden van de
mobiliteitsgroei.
Vraag aan de SER is op welke wijze mobiliteitsmanagement door het bedrijfsleven (werkgevers en
werknemers) vormgegeven moet worden, zodat de belangen van alle partijen gediend worden.
Planning: Indiening adviesaanvraag in januari 2006, oplevering advies in september 2006.
4. Het voorkomen van personeelstekorten in de publieke sector
De SER zal om advies worden gevraagd over de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat
dreigende arbeidsmarktknelpunten als gevolg van de algemeen stijgende (vervangings)vraag naar hoog
opgeleiden zullen leiden tot een generieke concurrentie en dus prijsopdrijving tussen de publieke en
private sector op met name het vlak van de primaire arbeidsvoorwaarden. De vraag is welke intelligente
mix van maatregelen (op het terrein van zowel productiviteit, scholing als arbeidsvoorwaarden) kan
zorgen voor een optimale verdeling van het schaarse aanbod van arbeid over álle vragers naar arbeid,
waarbij zowel het voorzieningenniveau in de collectieve sector op een verantwoord niveau blijft als de
productie in de marktsector. Voorkomen moet worden dat een fors aantrekkende vraag naar hoogopgeleid
personeel grote druk legt op de gehele economie.
Over enkele jaren dreigt wanneer de economie weer aantrekt structurele krapte op de arbeidsmarkt te
ontstaan. Dit is onder meer het gevolg van de vergrijzing en ontgroening op de arbeidsmarkt en het uit
ondermeer deze twee fenomenen voortvloeiende extra beroep op collectieve voorzieningen. De
arbeidsmarktknelpunten zullen naar verwachting in bijna alle economische sectoren ontstaan (markt én
collectief) en vooral betrekking hebben op hoogopgeleiden. De knelpunten zullen in de collectieve sector
relatief groot zijn en vroeg optreden, vanwege het relatief sterk verouderde personeelsbestand dat op enig
moment vervangen moet worden en het relatief grote aandeel hoogopgeleiden in de collectieve sector. De
stijgende zorgvraag zal in de semi-publieke sector (met name zorg en welzijn) zorgen voor een relatief
groot beroep op de arbeidsmarkt. De problematiek wordt nog versterkt doordat de burger een steeds
betere kwaliteit van collectieve dienstverlening verlangt.
Planning: De adviesaanvraag kan op korte termijn worden ingediend. Het advies zou in april 2006 gereed
moeten zijn.
5. Lissabon-doelstellingen; impuls op stedelijk en regionaal niveau
In het kader van de Lissabonstrategie wordt een Nationaal Hervormingsprogramma van Nederland
opgesteld, dat in oktober 2005 aan de Europese Commissie wordt toegezonden. Over de uitvoering
hiervan doet elke Lidstaat jaarlijks verslag in een implementatierapport. Onderkend wordt dat steden en
regio's een belangrijke rol hebben in het verbeteren van het investerings- en vestigingsklimaat en de
lokale en regionale arbeidsmarkt. Met de decentrale overheden (met de G4 en indien mogelijk ook met de
G27 en de provincies) zullen actieplannen worden opgesteld op basis van de bestaande (meerjaren)
plannen. Verder zal mede rekening gehouden moeten worden met de inzet vanaf 1 -1-2007 van
---
structuurfondsen middelen voorzover Nederland daarvoor in aanmerking zal komen, die een bijdrage
moeten leveren aan de realisering van de Lissabondoelen.
Vraagstelling aan de SER
Beoogd wordt met een verankering van het ´ownership´ op decentraal niveau een krachtige impuls te
geven aan de uitvoering van de Lissabondoelen, in relatie tot het gebiedsgerichte rijksbeleid van de Nota
ruimte, Pieken in de Delta en het Grotestedenbeleid (GSBIII).
Tegen deze achtergrond is de hoofdvraag aan de SER (adviesaanvraag: november 2005) hoe in het kader
van het gebiedsgerichte beleid, optimale synergie kan worden bereikt tussen de verschillende overheden
onderling en met andere partners, ter versterking van hun rol en betrokkenheid bij de realisatie van de
Lissabondoelen.
Bij de uitwerking van de vraagstelling zijn de volgende aandachtspunten van belang:
· Welke accenten kunnen op stedelijk en regionaal niveau worden gelegd en welke (bestaande of
nieuwe) thema's leveren de meeste bijdrage aan de Lissabondoelen?
· Op welke gebiedsniveaus kan hierbij het beste worden samengewerkt?
· Welke bijdragen kunnen de verschillende partners leveren: het Rijk, de provincies/Wgr+-gebieden, de
steden, bedrijfsleven en civil society?
· Hoe kan de in de centrale vraagstelling genoemde synergie worden benut voor de lokale en regionale
uitvoering en hoe kan bij de verschillende partners draagvlak worden gecreëerd voor de
samenwerking?
· Zijn nieuwe (waaronder bestuurlijke) instrumenten nodig als hefboom voor de rijksinzet?
· Hoe kunnen de nieuwe structuurfondsen (vanaf 2007) optimaal worden benut bij de realisering van de
Lissabondoelen?
Planning: In het najaar 2005 en begin 2006 zal een verdere invulling worden gegeven aan de lokale en
regionale "actieplannen". Naar verwachting zal begin 2006 het NSR worden vastgesteld, waarin op
hoofdlijnen wordt aangegeven op welke wijze Nederland de structuurfondsen in Nederland inzet en
moeten de Operationele Programma's worden voorbereid.
De inzichten van de SER,zullen worden benut bij de verdere uitwerking en implementatie van de lokale
en regionale afspraken en de nieuwe structuurfondsenprogramma's.
6. Facilitering en regulering van tijdelijke arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden
In de beleidsnotitie Ontwikkeling en Migratie (juli 2004) stelt de regering dat het bevorderen van
circulaire migratie - voor niet kennismigranten - binnen de kaders van het nationale migratiebeleid, de
aangewezen strategie is om de belangen van de migrant, de herkomstlanden en de bestemmingslanden te
verenigen. Voor bestemmingslanden kan tijdelijke arbeidsmigratie knelpunten in de arbeidsmarkt helpen
oplossen. Voor herkomstlanden bevordert tijdelijke arbeidsmigratie circulaire migratie en daarmee de
kans voor migranten om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen en (via overmakingen) een bijdrage
aan de ontwikkeling van het land van herkomst te leveren. Van belang is hoe tijdelijke arbeidsmigratie
daadwerkelijk kan worden gefaciliteerd en gereguleerd zodat: 1. de sectoren waar behoeften is aan arbeid
snel kunnen worden voorzien; 2. arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden een kans krijgen om kennis/
vaardigheden op te doen en een inkomen te verdienen; 3. arbeidsmigranten na afloop van de
contractperiode daadwerkelijk Nederland verlaten; 4. kwetsbare sectoren in ontwikkelingslanden niet
worden geschaad (voorkomen van brain drain). Een flexibeler toelatingsbeleid voor tijdelijke
arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden zal wellicht gepaard moeten gaan met een gefaseerde opbouw
van rechten en met veranderingen in het sociale zekerheidsstelsel. In termen van regulering, met name ten
aanzien van de terugkeer, zal gezocht moeten worden naar een werkbaar en effectief evenwicht van
positieve en negatieve prikkels. Eén van de bronnen voor voorstellen van prikkels waarop de SER voor
advisering kan voortbouwen zijn de aanbevelingen van het ACVZ rapport van februari 2004. Verder zij
verwezen naar de kabinetsreactie op het `Groenboek over het beheer van economische migratie: een EU
aanpak', die in april 2005 naar de Europese Commissie is verzonden.
---
Vragen aan de SER:
· Hoe kan tijdelijke arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden zodanig worden gefaciliteerd en
gereguleerd dat dit zowel de belangen van Nederland, de migranten en hun herkomstlanden dient?
· Zijn er mogelijkheden binnen het bestaande arbeidsmigratiebeleid die beter kunnen worden benut?
· Zijn er veranderingen in wet- en regelgeving nodig nationaal en/ of op Europees niveau? En zo ja,
welke?
Planning: De adviesaanvraag zal t.z.t. nader worden geformuleerd en worden ingediend bij de SER,
afhankelijk van de uitkomsten van de twee lopende beleidstrajecten, t.w. de `toekomstverkenning
arbeidsmigratie' van SZW en de beleidsverkennende notitie `sociaal economische analyse van de
gevolgen van de naoorlogse arbeidsmigratie' van EZ en SZW n.a.v. de discussie in het Kabinet over het
EU Groenboek economische migratie. Het tijdstip voor aflevering van het SER-advies zal mede in dat
licht worden bepaald.
7. Toekomstige energievoorziening
In juli heeft het kabinet het Energierapport 2005 uitgebracht. Centrale noties hierin zijn:
· het energiebeleid richt zich op primair internationale opgaven: het garanderen van de
voorzieningszekerheid en het aanpakken van het mondiale klimaatprobleem;
· het Nederlandse energiebeleid moet daarom internationaliseren, waarbij doelstellingen in samenhang
worden bezien;
· daarbij hebben marktpartijen een eigen verantwoordelijkheid maar is meer leiderschap van de
overheid nodig.
1. De adviesaanvraag richt zich vooral op dit laatste aspect. De huidige energiehuishouding is niet
duurzaam maar moet dat de komende decennia wel worden. Dat is alleen mogelijk indien, zowel in de
maatschappij als politiek, een sterk gevoel van urgentie gaat leven. Hoe kunnen sociale partners
daaraan bijdragen?
2. Dat is geen kwestie van alleen een beroep doen op de `verantwoordelijkheid' van ondernemingen. Ze
moeten er ook zelf baat bij hebben. Onder welke condities mogen we verwachten dat er sprake is van
een first mover advantage?
3. Feitelijk zien we in veel energie(gerelateerde) bedrijven eerder een afname van R&D dan een
toename, en eerder een zich toeleggen op kostenvermindering dan op innovatie. Is deze indruk
terecht? Maar als dat zo is, hoe kan dan aan een duurzame toekomst worden gewerkt?
4. Om de brug naar duurzaamheid te bouwen is het begrip `energietransitie' ontwikkeld: een
interdepartementale aanpak, gericht op de lange termijn, maar met hier en nu tastbare en zichtbare
resultaten. In het Energierapport is aangegeven hoe de energietransitie aanpak de komende tijd wordt
versterkt. Daarbij spelen zgn. platforms met een belangrijke rol voor het bedrijfsleven en
kennisinstellingen een centrale rol, en heeft een externe Taskforce een aanjagende functie. Toch is de
vraag hoe de betrokkenheid van sociale partners en bedrijfsleven minder vrijblijvend kan worden.
Welke wisselwerking kan bereikt worden tussen marktdynamiek enerzijds , en facilitering en
doelstelling door de overheid anderzijds? Welke verhouding tussen overheid en bedrijfsleven is
daarvan de resultante?
5. Er is een relatie met het klimaatbeleid van de overheid. In het Energierapport is aangegeven hoe de
doelstelling inzake energie efficiency wordt aangescherpt. Indien dit daadwerkelijk wordt uitgevoerd
en dat vereist dat de voorgestelde instrumenten uit het Energierapport ook feitelijk worden
geïntroduceerd wat ook grotere inspanningen van het bedrijfsleven zal vragen en in 2020 ook 10%
duurzame energie totstandkomt, wordt een zeer aanzienlijke CO2 reductie gerealiseerd. De CO2
uitstoot wordt dan echter nog steeds niet gestabiliseerd ten opzichte van 1990. Ook kernenergie en
CO2-opslag zijn dan relevante factoren. De transitie aanpak legt naar het oordeel van het kabinet de
basis voor verdergaande ambities, die actueel worden in een situatie waarin ook grote emittenten zoals
de Verenigde Staten, China en India zich committeren aan een lange termijnbeleid. Het kabinet zet
zeer actief in op zo'n brede klimaatcoalitie maar heeft het mondiaal niet voor het zeggen. Welke visie
---
heeft de SER op de betekenis van de klimaatambities voor het energiebeleid? Wat betekent dit
rekening houdend met de gewenste voorzieningszekerheid en concurrentiepositie van het
bedrijfsleven voor de gewenste brandstofmix, inclusief de positie van kernenergie en kolen (wellicht
met CO2-opslag) in de elektriciteitsvoorziening en biobrandstoffen in het transport? Welke
instrumenten staan in een geliberaliseerde en internationale energiemarkt de overheid daarbij ter
beschikking?
Bij het te geven advies gaat het niet zozeer om de inhoudelijke en technische aspecten van de
energievoorziening. Daarover hebben AER en VROM-Raad reeds geadviseerd. Het gaat primair om de
rol die bedrijfsleven en sociale partners kunnen spelen en de wisselwerking met het overheidsbeleid die
daarbij nodig is.
Planning: Het kabinet zou het advies gaarne uiterlijk in het voorjaar 2006 ontvangen.
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid