Ingezonden persbericht


Rechters volgen blindelings het om

Advocaat doet aangifte tegen rechters en om-vertegenwoordiger wegens medeplichtigheid aan voorbereiding van een misdadige oorlog

Heden, 19 september 2005, heeft mr. N.M.P. Steijnen, advocaat te Zeist, aangifte gedaan van medeplichtigheid aan ernstige misdrijven tegen het internationale recht, begaan door de rechters van de strafsectie van het Gerechtshof Den Bosch en door de dienstdoende advocaat-generaal van het OM bij dit Hof Den Bosch.

De betrokken advocaat-generaal van het OM en de betrokken rechters van het hof handelen in deze als een CRIMINELE VERENIGING, gericht op het verhullen en afschermen van de extreme misdadigheid die de Staat bedrijft door oorlogvoering met kernwapens voor te bereiden. Dergelijke voorbereidingen vormen een grove schending van het internationale recht.

In plaats van de verantwoordelijke functionarissen van de Staat voor dit extreem misdadige optreden te vervolgen, vervolgt het OM, als marionet van de Staat, rabiaat alles en iedereen die zich, met op zich geringe overtredingen, tegen deze systeemmisdadigheid van de Staat keert. En probeert het OM zo, namens de Staat, ieder verzet hiertegen in de kiem te smoren.

En de rechters, zich daarbij dicht tegen het OM aanschurkend, gaan dan vervolgens BLINDELINGS en AAN DE LOPENDE BAND over tot veroordelingen.

Bij de hier genoemde geringe overtredingen moet dan met name worden gedacht aan het zich begeven op de luchtmachtbasis Volken, ten einde, als burgerinsecteurs, de met geheimhouding omklede voorbereidingshandelingen met kernwapens aldaar, te ontmaskeren, aan de kaak te stellen en aldus te bestrijden.

Aldus fungeren de hier betrokken rechters en het OM, in een hechte twee-eenheid, als 'filiaalhouders' van de Staat, met als kennelijk oogmerk om deze mega-misdadigheid van de Staat af te schermen en in stand te houden.

Om die reden is heden aangifte gedaan tegen de betrokken rechters van het Hof Den Bosch en tegen de advocaat-generaal bij het Hof Den Bosch wegens het opereren als een CRMINELE VERENIGING,

De tekst van de betrokken aangfite gaat hierbij.

Mr. N.M.P. Steijnen

Advocatenkantoor Steijnen, Olof & Stelling
Couwenhoven 52-05
3703 ER Zeist
030-6956867
sagitar@hetnet.nl

Advocatenkantoor Steijnen, Olof & Stelling Couwenhoven 52-05
3703 ER Zeist
tel. 030-6956867
fax 030-6957830
e-mail: sagitar@hetnet.nl

19 september 2005

Aan de Hoofdofficier van Justitie
de Heer Mr. H.J. Moraal MPA
Prins Clauslaan 60
2595 AL Den Haag

Geachte heer Moraal,

Hierbij doe ik aangifte van deelname aan een criminele vereniging terzake van het plegen van misdrijven tegen het international humanitaire recht, welke aangifte is gericht tegen de leden van de kamer van strafunit van het hof Den Bosch, die zitting hield in de zaak OM / Steijnen - een strafzaak tegen mij dus als beweerdelijk verdachte - op 13 september 2005, parketnummer 20.000141.04, alsmede doe ik hierbij op dezelfde voet aangifte tegen de in deze zaak namens het Openbaar Ministerie optredende Advocaat-Generaal.

Pogingen van mij om langs de reguliere weg, de telefoon, de namen van de betrokken personen - die zich ter zitting niet aan mij hebben voorgesteld - te achterhalen, stuitten af op gebrek aan co-operatie van het gerechtelijk apparaat Den Bosch. Kortom men wil mij die namen niet verstrekken, maar ik vertrouw erop dat het alsnog kennis nemen van de namen van de betrokkenen voor u geen probleem zal zijn.

Mitsdien meen ik dat de identiteit van degene waartegen mijn aangifte zich richt daarmee voldoende kenbaar is gemaakt. Ten overvloede heb ik vandaag in een rechtstreekse brief aan de president van het hof Den Bosch verzocht om mij deze namen van degenen waartegen deze aangifte zich richt alsnog te verstrekken.

Zodra ik deze van hem heb ontvangen, zal ik ze, eveneens ten overvloede, alsnog terstond aan u doen toekomen.

De betrokken raadsleden van het hof Den Bosch, alsmede de betrokken advocaat-generaal, maken deel uit van een criminele vereniging, tezamen met andere vertegenwoordigers van het staatsapparaat van de Staat der Nederlanden, met name de leden van het kabinet en de leden van de Tweede Kamer, wat de laatsten betreft voor zover zij het hierna te omschrijven optreden van de Staat uitdrukkelijk voor hun rekening nemen.

Tegen deze mede-leden van de onderhavige criminele vereniging zullen in een latere fase nog separate aanklachten bij u worden ingediend, maar thans beperkt deze aangifte zich primair tot de hier bedoelde leden van van het hof Den Bosch, alsmede tot de hier bedoelde advocaat-generaal.

De onderhavige aangifte heeft betrekking op deelname aan een criminele vereniging terzake van het plegen van systeemmisdaden tegen het internationale humanitaire recht.

Dat rechters, zelfs die van de hoogste rechtscolleges, ook in zichzelf respecterende landen, zich schuldig maken aan medeplichtigheid aan systeemmisdaden, is helaas niet ongebruikelijk.

Juist vandaag stond in de krant te lezen dat het Israëlische Hooggerechtshof de bouw van de Muur uitdrukkelijk heeft goedgekeurd. Terwijl toch uit en terna door het Internationaal Gerechtshof is bevestigd dat de bouw van deze Muur een ernstige schending vormt van het internationale (humanitaire) recht. Daarmee nemen de rechters van het Israëlische Hooggerechtshof de systeemmisdadigheid van de staat Israël bij het bouwen van en in stand laten van deze Muur voluit voor hun rekening, en maken zich daaraan medeplichtig.

De betrokken leden van het Israëlische Hooggerechtshof vormen aldus met de betrokken leden van de Israëlische regering en het Israëlische parlement, althans voor voorzover het de leden daarvan betreft die aan het bouwen en in stand laten van deze Muur rugdekking verschaffen, een criminele vereniging.

In de Tweede Wereldoorlog hadden we hier te lande te maken met een vrijwel compleet falen van de Nederlandse rechterlijke macht tegenover de systeemmisdadigheid van het staatsapparaat onder bezetting. Dit toen de Hoge Raad opzettelijk verzuimde acht te slaan op het extreem misdadige karakter van de maatregelen van de Duitse bezetter en, in het beruchte Toetsingsarrest, meende te kunnen afzien van een toetsing van dit misdadige handelen van de bezetter, een en ander onder de valse vlag dat het oorlogsrecht nu eenmaal de bezetter het recht geeft om maatregelen uit te vaardigen.

De Hoge Raad werd hiervoor na WO II gezuiverd.

Ik citeer in verband met dit laatste onderwerp uit de Volkskrant van 17 december 2004:

"Rechters namen in oorlog meegaande houding aan

Nederlandse rechters hebben tijdens de Duitse bezetting vrijwel zonder protest de bezettingsmaatregelen geaccepteerd en toegepast. In België grepen rechters wel de mogelijkheden aan van het toen geldende nationale en internationale recht om weerstand te bieden. Dit concludeert Yuri Michielsen in een promotie-onderzoek aan de Universiteit van Maastricht naar 'nazificatie' van de rechtbanken in Nederland, België en Luxemburg. Deze meegaande houding van de Nederlandse rechterlijke macht is volgens Michielsen mede ingegeven door de Hoge Raad. Die stelde dat het toen geldende recht geen mogelijkheden bood om bezettingsmaatregelen te weerstaan. De lagere gerechten namen dit standpunt over. Maar het recht, nationaal en internationaal, bood wel degelijk mogelijkheden tot verzet, aldus de promovendus. In België heeft het Hof van Cassatie voortdurend geprobeerd om met juridische middelen bezettingsmaatregelen ongedaan te maken."

Nederlandse rechters, van hoog tot laag, maakten zich dus in WO II op grote schaal schuldig aan medeplichtigheid aan de systeemmisdadigheid van de bezetter.

Toentertijd maakten deze Nederlandse rechters die de misdadige decreten van de bezetter afdwongen, tezamen met de bezetter, deel uit van een criminele vereniging.

Koud was deze Tweede Wereldoorlog afgelopen, of de Nederlandse strafrechters, wederom van hoog tot laag, maakten zich opnieuw op grote schaal schuldig aan medeplichtigheid aan de systeemmisdadigheid van de Nederlandse Staat. Ditmaal door Nederlandse burgers die, handelend overeenkomstig hun rechtsplicht, weigerden om zich als soldatenvolk naar Indonesië te laten verschepen, te veroordelen tot zware gevangenisstraffen.

Recent is door de Nederlandse regering erkend dat voor het voeren van deze oorlog tegen de Republiek Indonesië geen grondslag in het recht bestond, dat de datum van de Proclamatie voortaan als datum van onafhankelijkheid van Indonesië wordt erkend, en dat mitsdien het voeren van deze oorlog door Nederland tegen de Republiek Indonesië officieel wordt betreurd.

De volgende stap in dit verband is, logischerwijs, het misdadige karakter van deze oorlog, immers als strijdig met het volkenrecht, erkennen. Een stap waarop bij deze door mij een voorschot wordt genomen.

Nederlandse rechters, die zich toen schuldig maakten aan het opleggen van zware straffen jegens weigeraars om zich als soldaten tegen de Republiek te laten inschepen, maakten zich daarmee schuldig aan medeplichtigheid aan deze systeemmisdaad van de Nederlandse Staat. En deze rechters deden dit willens en wetens, in het volle bewustzijn daarmee niet alleen tegen de Nederlandse grondwet te handelen, die verbood om Nederlandse dienstplichtigen naar een dergelijk overzees front te drijven, maar ook in de wetenschap dat toen al, naar internationaal recht, het recht op onafhankelijkheid volkomen vaststond, zodat daarmee dit rechterlijk optreden tot repressie en sanctionering van hen die weigerden zich als soldaten te laten verschepen ook een voor deze rechters kenbare, opzettelijke inbreuk op het internationale recht opleverde.

Alweer maakten toen de Nederlandse rechters op grote schaal, tezamen met de leden van de toenmalige Nederlandse regering en de leden van het toenmalige Nedelandse parlement - een en ander met uitzondering van de Kamerleden van de Communistische Partij van Nederland -, deel uit van een criminele vereniging.

Nadat een aanval met kernwapens op steden door de Nederlandse regering al in een eerder stadium, misdadigerwijs, jegens de Tweede Kamer als 'hoeksteen en sluitstuk' van de NAVO-strategie was betiteld, kwam ook de Hoge Raad, in navolging van het hof Den Haag, bij arrest van 21 december 2001, NJ 2002, 217, met de misdadige uitspraak dat ook een eerste gebruik van zware strategische kernwapens tegen bevolkingscentra "niet altijd en zonder meer onrechtmatig" zou zijn. (arrest ad 3.6.1.).

De Hoge Raad kwam daarbij in dit arrest tot het ontstellende oordeel dat alle vormen van daadwerkelijk kernwapengebruik, zoals in de vorderingen in de onderhavige rechtszaak, leidend tot dit arrest, aan de orde gesteld, potentieel 'niet onrechtmatig' zouden zijn. Dit of het nu gaat om een "klein" kernwapen met een kracht van de Hiroshima-bom op militaire doelen, dan wel om het gebruik van strategische kernwapens tegen steden. En of het nu handelt om een dergelijk kernwapengebruik in reactie op eerdere overschrijding van de nucleaire drempel door de tegenstander, dan wel bij wijze van een 'first use' van kernwapens.

Het moedwillig en als eerste aanrichten van een nucleaire nucleaire holocaust wordt daarmee door de Hoge Raad der Nederlanden tot 'potentieel rechtmatig' verklaard.

Hiermee volgde de Hoge Raad, zonder enig voorbehoud, wat hem in dit opzicht door de Nederlandse Staat werd aangereikt. En daarmee maakt de Hoge Raad zich tevens tot de hoogste rechterlijke vertolker van de NAVO-wensen.

Dat de Hoge Raad aldus het internationale humanitaire recht corrumpeerde en zijn rechterlijke onafhankelijkheid verkwanselde, deerde hem kennelijk al evenmin. Zich openlijk tot beschermheer van de NAVO en diens vermeende belangen maken, kwam de Hoge Raad klaarblijkelijk als belangrijker voor. Om die belangen effectief af te kunnen dekken, zette de Hoge Raad, zonder blikken of blozen, zelfs de poort naar een nucleaire holocaust open, en wel door het gebruik van welk kernwapentuig dan ook als 'potentieel rechtmatig' te bestempelen.

Wat de Hoge Raad met deze uitspraak in feite kennelijk propageert, is dat, zodra de formule uitgesproken zou zijn dat er sprake is van 'een extreme situatie van zelfverdediging', voortaan in principe elk - nucleair - wapengeweld geoorloofd zou kunnen zijn. Alsmede dat dan tevens de beginselen van internationaal humanitair recht terstond hun absolute karakter zouden verliezen en dan alleen nog maar de oorlogsnoodzaak zou regeren.

En zo stuurt de Hoge Raad het dan aan op een terugkeer naar het vóór de laatste Wereldoorlog met name door nazi-Duitsland gehuldige pricipe van 'Kriegsräson geht vor Kriegsmanier'. Een opvatting waarvan, vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen de Hoge Raad gelukkig was vervangen door de Bijzondere Raad van Cassatie, door deze Bijzondere Raad in de zaak Rauter werd gesteld dat

"..de beruchte Duitse leer, dat in geval van nood zelfs de wetten van den oorlog voor dien nood hebben te wijken onder het motto 'Kriegsräson geht vor Kriegsmanier' na hare algemene veroordeling door de beschaafde wereld geen andere weerlegging meer behoeft, dan de opmerking, dat het oorlogsrecht juist is gecodificeerd om de 'Kriegs-räson' binnen de perken des rechts te houden." (NJ 1947, 87)

Zoals bekend wordt voor 'oorlogsrecht' thans meestal de term 'internationaal humanitair recht' gebruikt.

De NAVO is dus klaarblijkelijk van oordeel dat alles is geoorloofd om een oorlog te winnen, althans zo'n oorlog niet te verliezen. En vindt voor de mening dus thans uitdrukkelijk steun bij de Hoge Raad.

Maar dat is onmiskenbaar niet de opvatting van het recht. Bij de processen van Neurenberg is, in de zaak tegen de Duitse oorlogsmisdadiger List, als rechtsprincipe nog eens uitdrukkelijk vastgesteld, dat

"..zoals we al eerder hebben vastgesteld in het onderhavige oordeel, de regels van het internationale recht in acht moeten worden genomen, zelfs als dit resulteert in het verlies van een veldslag of zelfs van den oorlog. Effectiviteit of oorlogsnoodzaak kunnen geen vrijbrief vormen voor de schending daarvan." (Law Reports of the Trials of war Criminals, Volume VIII , blz. 67) (benadrukking toegevoegd)

Maar het feit dat de Hoge Raad tot het oordeel komt dat zelfs een, desnoods eerste, gebruik van zware strategische raketten tegen steden potentieel rechtmatig zou kunnen zijn, betekent kennelijk dat dit hoogste rechtscollege, daartoe aangestuurd door de Staat en door de NAVO, van dit rechtsprincipe afstand wenst te nemen.

Een grotere misstap had de Hoge Raad niet kunnen begaan want de keuze die de Hoge Raad hiermee maakte, voert hem terstond lichtjaren van het recht vandaan.

De kardinale beginselen van het internationaal humanitair recht worden daarmee door de Hoge Raad bij het grofvuil gezet en in feite bepleit de Hoge Raad daarmee op misdadige wijze de terugkeer naar de absolute barbarij.

De Hoge Raad verkwanselde daarmee zijn onafhankelijkheid, corrumpeerde aldus de rechtspraak, en vernietigde de integriteit van het recht tot in de kern.

De uitspraak van de Hoge Raad kan daarbij dus niet anders worden gezien dan als een doelgerichte poging om de barbaarse opvatting 'Kriegsräson geht vor Kriegsmanier' opnieuw tot geldend recht te verheffen. En aldus een einde te maken aan de beschaving zelf.

De Hoge Raad gooit met deze uitspraak niet alleen de poort naar absolute massavernietiging wijd open, maar, door dit 'potentieel rechtmatig' te noemen, draagt hij tegelijkertijd mede de bouwstenen aan voor een mogelijke vernietiging van de mensheid als zodanig.

Absolute misdadigheid wordt aldus door de Hoge Raad als 'mogelijk in overeenstemming met het recht' gekwalificieerd, waardoor het recht van elke normatiek wordt ontdaan. En daarmee ook van elke betekenis.

Zelf betoont de Hoge Raad zich aldus niet alleen los van elk normbesef, maar maakt zich bovendien, door zijn autorisatie hiervan, op voorhand medeschuldig aan het eventueel begaan van onvergelijkbare mega-misdaden. Dit naar de geldende normen van Neurenberg en het 'Joegoslavië Tribunaal'.

Volgens diezelfde normen is de Hoge Raad daarmee te beschouwen als lid van een criminele vereniging, die het eventueel plegen van een dergelijke mega-misdadigheid plant en daadwerkelijk voorbereidt.

Rechtsmaatregelen tegen de verantwoordelijke leden van de Hoge Raad zijn in voorbereiding en zullen thans spoedig volgen.

Geen enkele lagere rechter, die het recht en zichzelf respecteert, kan op deze verderfelijke rechtspraak van de Hoge raad een beroep doen.

Niettemin blijkt ook hier de Hoge Raad, eenstemmig en blindelings, door de 'lagere' rechters in deze misdadige uitspraak te worden gevolgd. Er bestaat hier een absolute parallel met het optreden van de 'lagere' rechters gedurende de Tweede Wereldoorlog, in blinde navolging van het verderfelijke Toetsingsarrest van de Hoge Raad.

In vervolg op deze misdadige uitspraak van de Hoge Raad is bovendien vast komen te staan dat het OM in casu optreedt als stoottroep van de Staat jegens iedereen die zich tegen een dergelijke extreem systeemmisdadige politiek, waarin het teweegbrengen van een nucleair Armageddon als potentieel rechtmatig wordt gepredikt, daadwerkelijk verzet.

En dit dan door hem of haar terzake van een dergelijk daadwerkelijk verzet rücksichtslos te vervolgen.

De Nederlandse rechters spelen dan vervolgens hun partij mee door hen die een zodanig daadwerkelijk verzet plegen zonder uitzondering te veroordelen.

De Staat zet hier de misdadige toon. De Hoge Raad valt bij. En de 'lagere' rechters volgen blindelings, zich daarbij dicht aanschurkend tegen het OM en de Staat.

Zo is ook in casu, in de tegen mij door het OM aangespannen rechtszaak terzake van mijn optreden als burgerinspecteur op onderzoek naar misdadige voorbereidingshandelingen met betrekking tot een mogelijk daadwerkelijk gebruik van de kernwapens, die, naar het zich laat aanzien, zich op Volkel bevinden, ter zitting van 13 september j.l. voor het hof Den Bosch gebleken dat het OM in casu zijn vervolgingsbeleid niet gebruikt om de rechtsorde te handhaven, maar om de hierboven al aangeduide buitengewoon ernstige inbreuk van de Staat op de rechtsorde te verhullen.

En voorts is daarbij tijdens de onderhavige zitting gebleken dat de betrokken raadsleden van het hof daarin rücksichtslos met het OM meegaan.

Ter zitting is verder bewijs geleverd van het feit dat de betrokken raadsleden van het hof dicht tegen het OM aankruipen door, ten nadele van mij als beweerdelijke verdachte van beweerdelijk strafbaar verzet tegen systeemmisdadigheid van de Staat terzake van voorbereiding van daadwerkelijk gebruik van kernwapens die zich - naar het zich laat aanzien - op de luchtmachtbasis Volkel bevinden, toe te staan dat het OM in casu zijn vervolgingsbeleid niet gebruikt om de rechtsorde te handhaven, maar juist om een buitengewoon ernstige inbreuk van de Staat op de rechtsorde te verhullen.

De hier bedoelde buitengewoon ernstige inbreuk van de Staat op de rechtsorde die het OM met zijn vervolgingsbeleid, ten detrimente van mij, beoogt te af te dekken, wordt dan in casu gevormd door de de navolgende majeure misdrijven, die door de Staat worden gepleegd:

Door het maken van plannen voor en het voorbereiden van een eventueel daadwerkelijk gebruik van kernwapens die - naar het zich laat aanzien - zich op Volkel bevinden,

i.e. een eventueel daadwerkelijk gebruik van kernwapens van een middelzwaar nucleair vermogen, welk gebruik zich alsdan noodzakelijkerwijs in dichtbevolkt Europees gebied zal voltrekken, zodat daarbij noodzakelijkerwijs en onvermijdelijkerwijs de regels en normen van internationaal humanitair recht geschonden zullen worden,

maakt:


1. de Staat zich schuldig aan het beramen van plannen voor, alsmede het voorbereiden van, een manier van oorlogvoeren die inherent in strijd is met het internationale recht, en maakt de Staat zich daarmee schuldig aan het plegen van een misdrijf tegen de vrede in de zin van het Handvest van Neurenberg, welk Handvest onomstreden tot het geldende volkenrecht behoort;
2. maakt de Staat zich voorts schuldig aan het voorbereidingshandelingen tot het plegen van oorlogsmisdrijven in de zin van de Wet Internationale Misdrijven,

waarbij dan geldt dat de Staat onafgebroken bezig is met de voorbereiding van een dergelijke inherent misdadige oorlogvoering, onder meer door bij voortduring de noodzakelijke middelen daarvoor gebruiksklaar te houden, door tezamen met NAVO-bondgenoten doctrines en procedures voor de inzet van de kernwapens op Volkel te hebben vastgesteld en deze zo nodig aan te passen, alsook door militairen op te leiden en te laten oefenen voor de inzet van deze kernwapens vanaf Volkel, welke voorbereidingshandelingen niet alleen op grond van het volkenrecht reeds thans een volkomen delict van de zwaarste categorie vormen, maar die ook naar nationaal strafrecht nu al als delicten zijn aan te merken op grond van art. 46 Wetboek van Strafrecht, jo. de artt. 3, 4 en 5 Wet Internationale Misdrijven.

Door aldus zijn vervolgingsbeleid in te zetten niet om de rechtsorde te handhaven, maar om een buitengewoon ernstige inbreuk op de rechtsorde te verhullen, maakt het OM zich, mede ten koste van mij als beoogde kop-van-jut, dienstbaar en medeplichtig aan de hier door de Staat begane systeemmisdadigheid.

De hier door de betrokken advocaat-generaal gepleegde verhulling bestaat dan hieruit dat het OM, door wél mij als verdachte van beweerdelijk begane mineure schendingen van nationale strafwetten te vervolgen


- waarbij onomstreden is dat mijn aldus door het OM opzettelijk en doelbewust geincrimineerde handelingen in kwestie er juist op waren gericht om de mega-misdadigheid van de Staat te ontmaskeren, aan de kaak te stellen en aldus te bestrijden -,

maar tegelijkertijd te weigeren om (de vertegenwoordigers van de) Staat voor de door hen gepleegde majeure misdrijven tegen het internationale humanitaire recht voor de rechter te brengen, dusdoende opzettelijk en doelgericht de indruk probeert te doen postvatten dat niet de (vertegenwoordigers van de) Staat zich hier schuldig maken aan extreem misdadig handelen, maar dat juist degenen die met, in vergelijking met de mega-misdadigheid die hier aan de orde is, op zich geringe en volstrekt proportioneel te achten middelen beogen deze mega-misdadigheid te ontmaskeren, aan de kaak te stellen en aldus te bestrijden, de ware misdadigers zouden zijn, en hen als zodanig te laten bestraffen.

Ter zitting van 13 september 2005 is onweerlegbaar gebleken:


1. dat de betrokken leden van dit hof, in samenspanning met de betrokken advocaat-generaal, er opzettelijk en doelgericht op uit zijn om deze systeemmisdadigheid waaraan de Staat zich schuldig maakt, af te dekken, een en ander (ook) ten detrimente van mij als beweerdelijke verdachte. Dit gebeurt dan door de hand- en spandiensten die het OM in dit verband jegens de Staat verleent


- en wel door op zichzelf buitengewoon redelijke en proportionele verzetsdaden tegen deze systeemmisdadigheid van de Staat systematisch en rüchtsichtslos te vervolgen -,

blindelings te steunen.
En aldus te trachten deze verzetsdaden de kop in te drukken;
2. dat de betrokken leden van dit hof, in samenspanning met de betrokken advocaat-generaal, zodoende de intentie aan de dag leggen om de Staat volop de gelegenheid te verschaffen om zijn mega-misdadig optreden in dit opzicht onverdroten voort te zetten.

Zodat de betrokken leden van dit hof, alsmede de betrokken advocaat-generaal, zich aldus, naar de normen en criteria die zijn ontwikkeld en toegepast bij de processen van Neurenberg en Tokio, alsmede naar de normen en criteria die worden toegepast door het 'Joegoslavië Tribunaal', medeschuldig maken aan deze door de Staat bedreven extreme misdadigheid.

De betrokken leden van dit hof, alsmede de betrokken advocaat-generaal, hebben zich middels dit ondersteunde optreden, volgens de criteria die daarvoor worden aangelegd door het 'Joegoslavië Tribunaal', gekwalificeerd als medeplichtigen aan dit systeemmisdadig optreden van de Staat, en daarmee als leden van een op het begaan van deze systeemmisdadigheid gerichte criminele vereniging.

De verdenking van medeplichtigheid aan de onderhavige criminele vereniging, gericht op het, in gezamenlijkheid met de Staat en met de betrokken advocaat-generaal, onafgebroken begaan van de hier bedoelde misdrijven tegen het internationale humanitaire recht, werd door de betrokken rechters en de betrokken advocaat-generaal ter zitting van 13 september 2005 nog als volgt geaccentueerd.

Teneinde mij maar voor mijn verzetsdaden tegen de systeemmisdadigheid van de Staat veroordeeld te kunnen krijgen, schond de betrokken advocaat-generaal allereerst, met volledige rugdekking door de betrokken leden van het hof, nog eens heel specifiek jegens mij, als beweerdelijke verdachte, de wet, en wel door niet, zoals bij artikel 264 lid 2 jo. lid 3 Sv wordt vereist, te komen met een schriftelijke, onverwijlde en met redenen omklede beslissing op mijn verzoek om bepaalde personen als getuigen/deskundigen op te roepen.

Een dergelijke wetsbepaling is gegeven in mijn belang als beweerdelijke verdachte, en schending van een dergelijke wetsbepaling is daarmee eo ipso een schending van mijn belang als beweerdelijke verdachte.

De betrokken leden van dit hof namen ook geen maatregelen om te voldoen aan het bepaalde in artikel 287 lid 3 Sv, waarin de wetgever de rechter de opdracht geeft om, indien de oproeping van bepaalde getuigen door het OM is verzuimd, die oproeping alsnog te bevelen.

Voorts weigerden de betrokken leden van het hof, in navolging van de betrokken advocaat-generaal, ook zelf als hof om bepaalde kern-getuigen/deskundigen te doen oproepen, en traden deze leden van het hof aldus, in nauwe samenwerking met de betrokken advocaat-generaal, opnieuw op als een schild voor de Staat, teneinde deze laatste te kunnen vrijwaren van het moeten afleggen van rekenschap omtrent de vraag - de kernvraag in dit verband -, namelijk de vraag waarop de Staat zijn impliciete stellingname zou kunnen baseren dat, bij een eventueel daadwerkelijk gebruik van de kernwapens die zich op Volkel bevinden, het mogelijk zou zijn, en zelfs verzekerd zou zijn, dat daarbij de regels en beginselen van internationaal humanitair recht onverlet zouden blijven.

Want dat is waarover de hier bedoelde getuigen-deskundigen, in mijn verdedigingsbelang als beweerdelijke verdachte, gehoord hadden dienen te worden.

In casu gaat het hier om de beoogde getuigen mr. S.B.Ybema en mevrouw mr. drs. S. Terstal, respectievelijk directeur Juridische Zaken van het ministerie van defensie en hoofd/plv. directier Juridische Zaken van het ministerie van buitenlandse zaken, waaromtrent, als motivering voor hun aan het OM gevraagde oproeping, bij aangetekend schrijven van 7 maart 2005 mijnerzijds aan de Advocaat-Generaal het volgende was gesteld:

"Nu, onder de gegevenheid dat het gebruik van kernwapens reeds in het algemeen onrechtmatig moet worden geacht en ook bij een daadwerkelijk gebruik van kernwapens de beginselen van internationaal humanitair recht nimmer overschreden mogen worden, van staatswege nimmer ook maar voor een snipper aannemelijk is gemaakt dat een daadwerkelijk gebruik van kernwapens die, naar het zich laat aanzien, zich op Volkel bevinden op rechtmatige wijze mogelijk is, laat staan dat er, van staatswege, of in enigerlei rechterlijke uitspraak, ook maar voor een jota toe zou zijn bijgedragen om aannemelijk te maken dat bij een dergelijk daadwerkelijk gebruik van de kerwapens die, naar het zich laat aanzien, zich in Volkel bevinden, te allen tijde eerbiediging van de beginselen van internationaal humanitair recht daadwerkelijk gewaarborgd zou zijn, verzoek ik u in dit verband als getuigen op te roepen de directeur Juridische Zaken van het ministerie van defensie, de heer mr. S.B. Ybema, alsmede het hoofd/ plv. directeur Juridsche Zaken van het ministerie van buitenlandse zaken, mevrouw mr. drs. S. Terstal."

De betrokken leden van het hof, in een kennelijke poging om, in navolging van de betrokken advocaat-generaal die manifest hetzelfde oogmerk was toegedaan, te verhinderen dat bij een dergelijk getuigen-deskundigenverhoor, eens te meer en ten overvloede, zou blijken dat de keizer in dit opzicht geen kleren draagt en dat er niets, maar dan ook niets is dat de onuitgesproken pretentie van de Staat kan schragen dat een rechtmatig gebruik van de kernwapens op Volkel - tot een dewelker gebruik doorlopend voorbereidingshandelingen worden getroffen - mogelijk zou zijn, laat staan dat dit verzekerd zou zijn, saboteerden dus een dergelijk getuigen/deskundigenverhoor.

Teneinde de Staat op dit punt van verdere moeilijkheden te kunnen vrijwaren, en daarom het horen van deze getuigen/deskundigen zo grondig en effectief mogelijk te kunnen afweren, kozen de betrokken leden van dit hof, net zo goed als trouwens de betrokken advocaat-generaal, bovendien voor de zekerheid, ten nadele van mij, bewust en opzettelijk ook nog eens de verkeerde grondslag bij het zelf beoordelen of de hier bedoelde getuigen alsnog vanwege het hof opgeroepen zouden dienen te worden, namelijk het noodzakelijkheidscriterium, terwijl daarvoor aangelegd had dienen te worden het verdedigingsbelang-criterium, nu het hier een strafzaak betrof die nog onder de oude regeling viel, aangezien de uitspraak in eerste aanleg dateerde van vóór 1-1-'05.

De krampachtige pogingen van de betrokken leden van dit hof om, teneinde de Staat op dit punt voor verdere problemen te kunnen behoeden, ieder verder onderzoek af te wenden, vonden ter zitting tenslotte nog een nieuw momentum, toen niet alleen duidelijk werd dat de betrokken leden van het hof niet slechts (hetgeen vanzelfsprekend is vanuit hun criminele intenties) verzuimden om


- indien deze leden van het hof al termen zouden menen te zien om aan te nemen dat niet prima facie duidelijk zou zijn dat een ander volslagen voor onmogelijk moet worden gehouden -

ambtshalve door deskundigen een deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de vraag in hoeverre een rechtmatig gebruik van de kernwapens op Volkel niet alleen mogelijk zou zijn, maar ook verzekerd zou zijn, maar toen tevens duidelijk werd dat de hier betrokken leden van dit hof ook expliciet weigerden om op uitdrukkelijk verzoek van mij, als beweerdelijke verdachte, een dergelijk onderzoek te laten instellen. Op voorhand wetende en vrezende hoe een dergelijk onderzoek zou uitpakken !

Aldus maakten de betrokken leden van het hof duidelijk te allen tijde alles te willen doen wat in hun vermogen ligt om de mega-misdadigheid van de Staat op dit punt onder de pet te houden, en het voortbestaan daarvan te verzekeren.

En tenslotte zochten de betrokken leden van het hof, in navolging van en in vereniging met de betrokken advocaat-generaal, daarbij tenslotte nog hun toevlucht tot een voorstelling van zaken, waarin ten diepste wordt miskend dat er een onverbrekelijke relatie ligt tussen de mega-misdadigheid van de Staat en de noodzaak, de plicht zelfs, om daaraan onmiddellijk en onvoorwaardelijk een einde te maken met middelen die als redelijk en proportioneel zijn aan te merken, en waarbij als toetsings- benevens referentiekader kan dienen dat geen enkel redelijk denkend mens een gat knippen in een hek rond een concentratiekamp (misdrijf naar nationaal recht) niet gedisculpeerd zou achten als handeling om slachtoffers van een concentratiekamp-regime (misdrijf naar internationaal recht en van oneindig grotere orde) te laten ontsnappen.

Indien zich een dergelijke systeemmmisdadigheid voordoet als hier aan de orde, staat men voor de noodzaak, de plicht zelfs, om daar met onmiddellijke ingang een einde aan te maken.

In casu komt daar nog bij dat de regering wat er in Volkel gebeurt op dit gebied geheim houdt en ook het parlement zich onvoorwaardelijk aan die geheimhouding committeert. Dit gaf op 16-2-2005 aanleiding tot de volgende kop in de Volkskrant:

"'Geheim van Volkel' veilig bij Kamer",

gevolgd door de volgende subtekst:

"Liggen er nu wel of geen Amerikaanse kernwapens op vliegbasis Volkel ? Kamerleden zeggen van niets te weten."

Het gaat hier om een bewuste en bestendige politiek van samenzwering tussen regering en parlement om iedere beweging rond dit misdadige staatsoptreden bij voorbaat in de kiem te smoren.

Onder dergelijke omstandigheden van samenzwering op staatsniveau om wat er op Volkel aan systeemmisdadigheid plaatsvindt te verhullen, rest er voor burgers, gesteld voor de noodzaak om aan die systeemmisdadigheid onverwijld een einde te maken, maar één mogelijkheid, namelijk het heft in handen nemen en, als burgerinspecteurs, zelf tot de basis door te dringen, ten einde de daar plaatsvindende systeemmisdadigheid te ontmaskeren, aan de kaak te stellen en aldus te bestrijden.

Het staat vast dat de rol die hier de betrokken leden van het hof en de betrokken advocaat-generaal vervullen voor wat betreft het voortbestaan van de onderhavige systeemmisdadigheid volledig tegemoet komt aan het criterium voor medeverantwoordelijkheid hiervoor, zoals dit wordt ontleend aan het Handvest van Neurenberg. Want aan de maatstaf van 'active participation' wordt hier moeiteloos voldaan.

De betrokken leden van het hof en de betrokken advocaat-generaal vervullen immers een uiterst belangrijke actieve rol, die van cruciaal belang is om de onderhavige permanente aanranding van het internationale humanitaire recht in stand te kunnen houden, en wel door:


1. het systematisch en konsekwent neutraliseren van ieder daadwerkelijk verzet tegen deze systeemmisdadigheid middels manipulaties met het strafrecht;
2. het konsekwent afhouden van elk onderzoek dat rechtens relevante implicaties zou kunnen hebben die negatief zouden zijn voor een ongehinderde voortzetting van de onderhavige mega-misdadigheid;
3. het aldus permanent verhinderen dat de tegenkrachten tegen deze systeeemmisdadigheid zich zouden kunnen groeperen en organiseren langs de lijnen van de rechtsstatelijkheid.

Zij fungeren dus regelrecht als de actieve behoeders, als 'filiaalhouders', voor wat betreft het instandhouden van deze systeemmisdadigheid. Trekken zij hun steun hieraan terug, dan is het onmiddellijk gedaan met deze mega-misdadigheid. Als participanten in de onderhavige criminele vereniging zijn zij derhalve onmisbaar.

Daarmee is hun 'complicity' aan deze mega-misdadigheid een evident en niet te loochenen feit.

Hun rechtstreekse medeverantwoordelijkheid aan, en medeaansprakelijkheid voor, deze voortdurende schending van het internationale recht is daarmee een gegevenheid. Zowel naar de internationaalrechtelijke normen van Neurenberg en het Statuut van het Internationaal Strafhof, als naar nationaalrechtelijke normen, zoals vastgelegd in de Wet Internationale Misdrijven.

Maar zelfs los van hun actieve en cruciale rol bij het instandhouden van de onderhavige mega-misdadigheid, staat de aansprakelijkheid van de betrokken leden van het hof en van de betrokken advocaat-generaal reeds onomstotelijk vast.

Naar de normen van het 'Joegoslavië Tribunaal' geldt immers al aanstonds voor hen een 'aider and abettor liability' voor wat betreft deze permanente mega-misdadigheid van de (verantwoordelijke autoriteiten van de) Staat, die hier als 'principal' fungeert.

Naar de normen van het 'Joegoslavië Tribunaal' is, ten einde zich voor aansprakelijkheid voor misdrijven tegen het internationale humanitaire recht te kwalificeren, het zelfs niet nodig dat de bijdrage die de 'accomplices' leveren - in casu dus de betrokken leden van het hof en de betrokken advocaat-generaal -, van doorslaggevende betekenis zou zijn voor de daden van de 'pricipal':

"Assistance need not constitute an indispensible element, that is, a conditio sine qua non for the acts of principal." (Furundzija at 209; see also Prosecutor v. Kunarac, IT-96-23-T & IT-96-23/1-T, 391 (feb. 22, 20001): "The act of assistance need not to have caused the act of the principal." - www.un.org/icty/foca/trialc2/judgement/index.htm).

Voldoende is dat:

"The acts of the accomplice make a significant difference to the commission of the criminal act by the principal." (Furundzija at 233),

en dat het optreden van de 'accomplices' heeft een

" effect on the commission of the crime" (Prosecutor v. Tadic, ITY-94-1, 688 (May 7, 1997), www. un.org/icty/tadic/trialc2/judgement/index.htm. Id. at 45-46).

In het bekende Unocal arrest van het U.S. Ninth Circuit Court of Appeals in Pasadena van september 2002 werd dan ook de 'aider and abettor liability' als volgt ingekaderd:

"As for the mens rea of aiding and abetting, the International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia held that what is required is actual and constructive (i.e., "reasonable") "knowledge that will assist the perpetrator in the commission of the crime." (Furundzija at 245)
Thus, "it is not necessary for the accomplice to share the mens rea of the perpetrator, in the sense of positive intention to commit the crime." (Id. at 47)

In de lopende rechtszaak Prosecutor v. Milosevic is de openbare aanklager van het 'Joegoslavië Tribunaal' uit op een nog verdere verfijning van aansprakelijkheid voor misdrijven naar internationaal humanitair recht. Door de rechters van het 'Joegoslavië Tribunaal' is daarbij als toelaatbare aanklacht aanvaard dat ook als de verdachte alleen maar geweten zou hebben, of zelfs alleen maar geweten zou moeten hebben, dat er misdrijven tegen het internationale humanitaire recht werden begaan, en hij het vermogen had om daartegen op te treden doch dat heeft verzuimd, aansprakelijkheid daarmee gegeven is.

In casu maakt het dus, uiteindelijk, niet uit of de betrokken leden van het hof en de betrokken advocaat-generaal er al of niet bewust op uit zouden zijn om de hier aan de orde zijnde doorlopende mega-misdadigheid van de Staat daadwerkelijk te ondersteunen. Voldoende is dat zij wisten, of althans behoorden te weten dat de Staat deze mega-misdadigheid doorlopend begaat. En dat zij op het verloop hiervan invloed konden uitoefenen.

Dat zij hiervan wisten staat als een paal boven water. Het is hun immers voortdurend en breedvoerig beargumenteerd en gedocumenteerd voorgehouden, door mij zowel als door een stroom van andere(n), (rechts)deskundigen zowel als burgers, die deze mega-misdadigheid niet aflatend bestrijden.

Dat zij het verloop hiervan konden beinvloeden, staat evenzeer als een paal boven water. Zij zijn immers


1. actief gesproken, in staat om de (vertegenwoorigers van de) Staat hiervoor te vervolgen en te berechten;
2. passief gesproken, in de gelegenheid om hun gezamenlike heksenjacht op degenen die deze mega-misdadigheid van de Staat met op zichzelf redelijk en proportioneel handelen ontmaskeren, aan de kaak stellen en aldus bestrijden, onverwijld te staken.

Ik verzoek u dan ook tegen de betrokken raadsleden van het hof Den Bosch en de betrokken advocaat-generaal bij het hof Den Bosch vervolging in te stellen.

Voorts verzoek ik u mij een bevestiging van ontvangst van dit schrijven te doen toekomen.

hoogachtend,

N.M.P. Steijnen